ECLI:NL:TADRARL:2022:305 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-257/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:305 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2022 |
Datum publicatie: | 01-12-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-257/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht van een advocaat over een andere advocaat. De raad constateert dat verweerder - namens zijn cliënten - beslag heeft gelegd en dat verweerder met klager heeft onderhandeld om tot een schikking te komen. De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om op deze wijze te handelen. Op grond van de stukken, in het bijzonder de onder de feiten opgenomen communicatie tussen klager en verweerder, is niet gebleken dat verweerder niet heeft gestreefd naar een onderlinge verhouding met klager die berust op welwillendheid en vertrouwen. Van een schending van gedragsregel 24 is daarom geen sprake. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 28 november
2022
in de zaak 22-257/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 30 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20/61 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Daarbij was
klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mails van verweerder (met bijlage) van 21 september en 29 september 2022.
2 FEITEN
2.1 De klacht betreft het handelen van verweerder als advocaat van de heer P.H. B
en mevrouw J. B-de N (hierna: “B c.s.”) inzake een civielrechtelijk geschil met de
cliënten van klager, de heer J.P. W en mevrouw M-J. W-van den B (hierna: “W c.s.”),
over de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een woning.
2.2 Op 30 januari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel de vordering van B c.s. tot betaling
van een contractuele boete afgewezen. Vervolgens heeft het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden
op 3 maart 2020 het vonnis van de Rechtbank Overijssel vernietigd en de vordering
van B c.s. alsnog toegewezen.
2.3 Bij e-mail van 4 maart 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Gezien de mogelijkheid van cassatie wil ik u verzoeken om met uw cliënten te overleggen of zij zouden kunnen instemmen met een uitstel van executie arrest totdat de Hoge Raad hierover heeft geoordeeld. Dit voorkomt dat een eventueel regres dient plaats te vinden na arrest.(…)”
2.4 Bij e-mail van 6 maart 2020 heeft verweerder op die e-mail gereageerd en onder meer het volgende aan klager geschreven:
“Maar goed, ik wil wel toezeggen dat ik vooralsnog de effectuering van de executie niet zal doorzetten. Ik geef daarbij uw cliënten een maand de tijd om kenbaar te maken of zij gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om in cassatie te gaan.(…)”
2.5 Bij e-mail van 9 maart 2020 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Ik wil toch nog even terugkomen op mijn eerdere mailbericht. Het woord: "vooralsnog" in dat mailbericht dient u letterlijk nemen. Dat betekent dat het volledig aan mijn cliënten is om de executie toch te effectueren.(…)”
2.6 Bij e-mail van 10 maart 2020 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Een uitstel van executie is doorgaans (mede) afhankelijk van het cassatie-advies dat door partijen is verkregen. Mijn voorstel is om dat in ieder geval af te wachten. Het staat uw cliënten natuurlijk vrij om te executeren, dat wordt door mij zeker niet betwist. Ik begreep van cliënten ook dat het arrest gisteren is betekend. Dit begrijp ik niet helemaal, omdat met u besproken is dat de executie zou worden opgeschort en betekening ter kennisgeving van het arrest volstrekt niet nodig is gezien onze correspondentie. Graag verneem ik van u of ik cliënten niet ten onrechte heb gemeld dat uw cliënten een milde houding aannemen.(…)”
2.7 Bij e-mail van 11 maart 2020 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“Bij deze kan ik bevestigen dat het beslag thans conserverend bedoeld is. Vooralsnog zal de executie niet worden doorgezet. Maar cliënten wensen zich daarbij niet op voorhand vast te pinnen op een bepaalde termijn.(…)”
2.8 Daarop is in de maand april 2020 door klager en door verweerder nog enige malen per e mail met elkaar gecorrespondeerd omtrent het al dan niet instellen van cassatie en de kosten voor het beslag.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd te handelen met gedragsregel 6 door onder andere onnodig executiemaatregelen
te treffen;
b) in strijd te handelen met gedragsregel 24 door zich niet welwillend en/of betrouwbaar
op te stellen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft niet onnodige executiemaatregelen getroffen. Het beslag was conservatoir
bedoeld en door zijn cliënten werd getwijfeld over de betrouwbaarheid van de wederpartij.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft zich wel welwillendheid en betrouwbaar opgesteld.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Klager verwijt verweerder dat hij - als advocaat van de wederpartij van de cliënten
van klager - onnodige executiemaatregelen heeft getroffen tegen zijn cliënten waardoor
die cliënten op kosten zijn gejaagd.
5.2 De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in
te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die
door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is
of kan worden getroffen. De raad is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat klager
door dit handelen van verweerder in de richting van de cliënten van klager, rechtstreeks
in zijn belangen is getroffen. Het is aan klagers cliënten, en niet aan klager, om
zo nodig over dat handelen een klacht in te dienen. De raad verklaart dit klachtonderdeel
daarom niet ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 24 heeft gehandeld
omdat hij zich niet welwillend en/of betrouwbaar heeft opgesteld. De raad overweegt
hierover als volgt. Gedragsregel 24 bepaalt dat advocaten in het belang van de rechtzoekende
en van de advocatuur in het algemeen streven naar een onderlinge verhouding die berust
op welwillendheid en vertrouwen. Dit draagt bij aan een goede beroepsuitoefening.
Anderzijds vereist die beroepsuitoefening dat het te dienen partijbelang daaraan niet
ondergeschikt wordt gemaakt. Partijdigheid is immers een kernwaarde van de advocatuur.
Daarom zal in een mogelijk spanningsveld tussen een welwillende confraternele verhouding
en het partijbelang de advocaat steeds een zorgvuldige afweging moeten maken waarbij
de omstandigheden van de te behandelen zaak mede bepalend zijn.
5.4 De raad constateert dat verweerder - namens zijn cliënten - beslag heeft gelegd
en dat verweerder met klager heeft onderhandeld om tot een schikking te komen. De
raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om op deze wijze te handelen. Op
grond van de stukken, in het bijzonder de onder de feiten opgenomen communicatie tussen
klager en verweerder, is niet gebleken dat verweerder niet heeft gestreefd naar een
onderlinge verhouding met klager die berust op welwillendheid en vertrouwen. Van een
schending van gedragsregel 24 is daarom geen sprake. Gelet op het voorgaande wordt
ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 28 november 2022