ECLI:NL:TADRARL:2022:301 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-724/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:301 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-11-2022 |
Datum publicatie: | 29-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-724/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt verweerder tekort geschoten te zijn in zijn dienstverlening. Verweerder liet de behandeling van klaagster zaak zonder overleg over aan een kantoorgenoot. Het feit dat klaagster pas twee jaar later bezwaar heeft gemaakt tegen de inschakeling van een kantoorgenoot en verweerder daar direct op gereageerd heeft door de zaak weer over te nemen, brengt naar het oordeel van de raad met zich mee dat verweerder niet onprofessioneel heeft gehandeld en dat hem op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Klaagster verwijt dat verweerder voorts de afspraak om een schikkingsvoorstel te doen voordat er een uitspraak in een procedure was, niet te zijn nagekomen. Dit heeft verweerder nagelaten ondanks aandringen van klaagster. Dit klachtonderdeel is gegrond. Verweerder zou daarnaast ten onrechte geweigerd hebben urenregistraties aan klaagster te verschaffen. Gelet op de specifieke afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot een fixed fee heeft klaagster naar het oordeel van de raad onvoldoende belang bij een urenspecificatie van verweerder. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden maken zijn niet gesteld of gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond. Klaagster verwijt verweerder terecht dat hij door declaraties ter zake zijn honorarium toe te zenden gehandeld heeft in strijd met de zorgvuldigheid die hem zeker in financiële zaken betaamt. Dit staat nog los van het feit dat verweerder op geen enkele wijze blijk heeft gegeven de financiële afspraken betreffende de zaak in eerste aanleg duidelijk voor klaagster te hebben vastgelegd. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Vast staat naar het oordeel van de raad dat verweerder op geen enkel moment met klaagster heeft overlegd over de mogelijkheid om op basis van een toevoeging te procederen. Dat had voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep en bij het maken van de afspraken over de kosten van dit beroep moeten gebeuren. Klaagsters verwijt hierover is gegrond. Verweerder krijgt een berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 21 november
2022
in de zaak 21-724/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: H.M. N
over
verweerder
gemachtigde: mr. R.D. W
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 november 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 augustus 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019 KNN162/1044985
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2022. Daarbij
waren klaagster, haar gemachtigde H.M. N, verweerder en zijn gemachtigde mr. R.D.
W aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In de loop van 2015 heeft klaagster zich tot verweerder gewend met het verzoek
haar bij te staan in een geschil met de verkoper van haar woning wegens een toerekenbare
tekortkoming in de koopovereenkomst. Klaagster vorderde herstel van gebreken. Ook
wenste klaagster de aankoopmakelaar aansprakelijk te stellen voor schade.
2.3 In 2016 heeft verweerder namens klaagster tegen de verkoopster een vordering ingesteld
bij de kantonrechter te Rotterdam. In die procedure is op 17 februari 2017 een zitting
gehouden. Klaagster is bij die zitting bijgestaan door mr. D., een kantoorgenoot van
verweerder. Klaagsters vorderingen zijn bij vonnis van 30 juni 2017 afgewezen.
2.4 Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend. Op 27 februari 2018
heeft in die procedure een comparitie van partijen plaats gevonden. Nadat een memorie
van grieven was genomen is er op 4 maart 2019 wederom een zitting gehouden. Verweerder
en klaagster hebben na afloop van deze zitting afgesproken dat verweerder een schikkingsvoorstel
zou doen aan de wederpartij. Bij arrest van 14 mei 2019 is het vonnis van de kantonrechter
bekrachtigd.
2.5 In een e-mailbericht van 16 mei 2019 schrijft verweerder aan klaagster:
“Ook is het zo dat wij hadden afgesproken dat ik nog een schriftelijk schikkingsvoorstel zou neerleggen bij mevrouw van A. [wederpartij] met als absolute ondergrens betaling van een bedrag van € 10.000,00.”
2.6 De kosten van de rechtsbijstand aan klaagster werden vergoed door de DAS met een
maximum van € 12.500,00. Onweersproken staat vast dat verweerder een bedrag van €
5.000,00 bij wijze van fixed fee bestemd heeft voor de advocaatkosten in de zaak tegen
de verkoopster en € 5.000,00 bij wijze van fixed fee voor de zaak tegen de aankoopmakelaar
bij de DAS in rekening heeft gebracht. De rest was bestemd voor de behandeling van
een geschil met een deskundige. De kosten van het hoger beroep werden niet vergoed
door de DAS. Klaagster en verweerder zijn overeengekomen dat de werkzaamheden in hoger
beroep zouden worden verricht voor een bedrag van € 4.000,00 inclusief kantoorkosten
en BTW en exclusief griffierecht en deurwaarderskosten. Verweerder heeft geadviseerd
geen procedure tegen de aankoopmakelaar aan te spannen.
2.7 Verweerder heeft aan klaagster facturen gezonden en wel op 14 oktober 2016 een
factuur van € 97,74 ter zake deurwaarderskosten, op 30 oktober 2017 een factuur van
€ 275,12 ter zake honorarium en kantoorkosten in de zaak tegen de aankoopmakelaar
en op 17 november 2017 een factuur van € 100,04 in de zaak tegen de aankoopmakelaar
ter zake honorarium en kantoorkosten.
2.8 Klaagster heeft verweerder aansprakelijk gesteld en een klacht tegen hem bij zijn
kantoor ingediend. De klachtenfunctionaris van het kantoor heeft bij brief van 14
augustus 2019 op de klacht gereageerd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met Gedragsregel 13 de opdracht niet zelf uit te voeren maar heeft overgelaten
aan kantoorgenoten. Nadat verweerder aanvankelijk de zaak behandelde kreeg klaagster
steeds meer te maken met mr. D., een kantoorgenoot van verweerder. Zonder overleg
met klaagster heeft mr. D. klaagster bijgestaan bij de zitting bij de kantonrechter
op 17 februari 2017. Nadat mr. D. niet langer werkzaam was op het kantoor van verweerder
nam mr. B., een andere kantoorgenoot van verweerder, de zaak over en stond klaagster
bij tijdens de zitting bij het Hof op 27 februari 2018. Omdat klaagster niet tevreden
was over het optreden van mr. B. heeft verweerder de behandeling weer overgenomen.
b) in strijd met de Gedragsregels 5 en 14 geen schikkingsonderhandelingen te voeren
en de daarover gemaakte afspraken niet na te komen. Tijdens de zitting van 4 maart
2019 zijn schikkingsonderhandelingen gevoerd. Die hebben niet tot een resultaat geleid
omdat verweerder het voorstel van de wederpartij zonder overleg met klaagster afwees.
Toen heeft klaagster met verweerder afgesproken dat er nog diezelfde week een schikkingsvoorstel
aan de wederpartij zou worden gedaan. Ondanks e-mails en telefonische verzoeken heeft
verweerder nagelaten een schikkingsvoorstel te doen. Bovendien heeft verweerder niets
schriftelijk vastgelegd over de ondergrens van het bedrag waarvoor klaagster wenste
te schikken.
c) in strijd met Gedragsregel 17 geen urenspecificatie af te geven. Uit correspondentie
met de DAS is gebleken dat verweerder drie facturen heeft verzonden; een maal voor
een fixed fee van € 5.000,00 voor de zaak tegen de verkoopster, de wederpartij in
de procedures; een maal voor een fixed fee van € 5.000,00 tegen de aankoopmakelaar
en een maal een voor griffierecht.
d) zowel aan klaagster als aan de DAS dezelfde kosten te declareren. In de zaak tegen
de aankoopmakelaar die niet is doorgezet heeft verweerder nota’s aan klaagster gezonden
tot een totaal van € 472,90. Dit is een bedrag van € 375,16 aan honorarium/kantoorkosten
en een bedrag van € 97,74 aan deurwaarderskosten. Deze bedragen vielen echter onder
de fixed fee afspraak met de DAS.
e) in strijd met Gedragsrel 18 klaagster niet te informeren over de mogelijkheid van
door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. De kosten van het hoger beroep werden
niet door de DAS gedekt. Klaagster is door verweerder in het bericht over de financiële
voorwaarden voor het hoger beroep niet op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand
gewezen.
f) de klachtenregeling van zijn kantoor niet na te leven. Klaagster heeft zich in
een e-mail van 15 mei 2019 beklaagd over de gang van zaken. Toen had direct de klachtenregeling
in werking moeten treden. Dit gebeurde echter pas op 27 juni 2019.
g) Klaagster heeft schade geleden tot een bedrag van € 13.769,90 + PM.
4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.1 Gedragsregel 13 verplicht een advocaat niet dat één en dezelfde advocaat een opdracht
uitvoert. Bovendien staat in de Algemene Voorwaarden van verweerders kantoor dat het
recht is voorbehouden de werkzaamheden door andere advocaten binnen het kantoor te
laten uitvoeren. Klaagster was ervan op de hoogte dat mr. D. de zaak behandelde waarbij
ook verweerder steeds betrokken was. Dat blijkt uit correspondentie. Na het vertrek
van mr. D. heeft mr. B. de behandeling overgenomen.
Klachtonderdeel b)
4.2 Tijdens het pleidooi op de zitting op 4 maart 2019 heeft de wederpartij aangeboden
een bedrag van € 2.500,00 te betalen. Tijdens de schorsing bood de wederpartij een
bedrag van € 3.000,00 als uiterste en laatste bod. Klaagster heeft steeds aangegeven
dat € 10.000,00 haar ondergrens was zodat er geen realistisch uitgangspunt was voor
een schikking. Verweerder heeft met klaagster afgesproken dat hij de wederpartij zou
benaderen om een schikking te beproeven. Dit heeft verweerder niet tijdig gedaan zodat
hij werd ingehaald door het bij vervroeging uitgesproken arrest van 14 mei 2019. Verweerder
erkent dat hij op dit punt onzorgvuldig is geweest.
Klachtonderdeel c)
4.3 Voor de eerste aanleg gold een kostenmaximum. Voor het hoger beroep heeft verweerder
met klaagster een fixed fee afgesproken. Er was daarom geen reden om de uren van verweerder
te registreren. Er is op 9 november 2017 aan klaagster een factuur van € 472,00 gezonden
voor het griffierecht. Dat viel niet onder de dekking van de DAS.
Klachtonderdeel d)
4.4 Van dubbele facturen is geen sprake. Verweerder heeft de DAS altijd op de hoogte
gehouden.
Klachtonderdeel e)
4.5 Klaagster kwam gelet op haar inkomens- en vermogenssituatie niet in aanmerking
voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Haar verzamelinkomen lag boven de ondergrens en
zij bezat een woning met een aanzienlijke overwaarde.
Klachtonderdeel f)
4.6 Zodra duidelijk was dat klaagster de rechtshulp aan haar onvoldoende vond en een
beroep deed op de klachtenregeling, is de zaak door klachtenfunctionaris van verweerders
kantoor in behandeling genomen. Deze heeft klaagster klachten gemotiveerd beantwoord.
Klachtonderdeel g)
4.7 Van enige schade veroorzaakt door een toerekenbare tekortkoming in de bijstand
aan klaagster is geen sprake. Klaagster wil met de klacht niet verweerders gedrag
aan de orde stellen maar een financiële genoegdoening bewerkstelligen.
5 BEOORDELING
5.1 Klaagster verwijt verweerder tekort geschoten te zijn in zijn dienstverlening.
De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de
advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is
niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer
in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat
zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele
standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
5.2 Het eerste onderdeel van de klacht gaat over het feit dat verweerder nadat hij
aanvankelijk zelf de behandeling van de zaak op zich had genomen, later kantoorgenoten
daarbij inschakelde. Vast staat dat mr. D. klaagster op de zitting van 17 februari
2017 heeft bij gestaan. Klaagster heeft zich daar toen niet over beklaagd noch heeft
zij op enig moment in de correspondentie die voornamelijk door mr. D. namens verweerder
werd gevoerd aangegeven bezwaar te hebben tegen het feit dat mr. D. de zaak behandelde.
Klaagster heeft op de zitting aangegeven tevreden te zijn geweest over mr. D. toen
mr. B. na het vertrek van mr. D. de behandeling overnam en klaagster begeleidde naar
de zitting bij het Hof op 27 februari 2018, gaf klaagster te kennen niet tevreden
te zijn over diens optreden. Verweerder heeft daarop de behandeling zelf weer overgenomen.
Niet is komen vast te staan dat verweerder in zijn Algemene Voorwaarden zich heeft
voorbehouden kantoorgenoten te kunnen inschakelen bij de behandeling van de zaak.
De opdrachtbevestiging waarbij deze voorwaarden zouden zijn toegezonden ontbreekt
immers. Maar het feit dat klaagster pas in 2018 bezwaar heeft gemaakt tegen de inschakeling
van een kantoorgenoot en verweerder daar direct op gereageerd heeft door de zaak weer
over te nemen, brengt naar het oordeel van de raad met zich mee dat verweerder niet
onprofessioneel heeft gehandeld en dat hem op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 Het verwijt van klaagster dat verweerder in strijd met gemaakte afspraken in de
week na de zitting van 4 maart 2018 geen schikkingsvoorstel aan de wederpartij heeft
gedaan, is naar het oordeel van de raad terecht. Verweerder heeft erkend dat hij op
dit punt onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.4 Vast staat dat de kosten van verweerders rechtsbijstand aan klaagster in eerste
aanleg door de DAS werden gedekt waarbij een kostenmaximum gold van € 12.500,00. Verweerder
heeft aan de DAS twee facturen van € 5.000 gezonden voor de zaak in eerste aanleg
en de zaak tegen de verkoopmakelaar. Deze facturen waren volgens verweerder op basis
van een fixed fee. Klaagster heeft naast andere losse facturen (zie daarover onder
d) een factuur van € 4.000,00 ontvangen voor het honorarium, de kantoorkosten en BTW
in de hoger beroepzaak. Verweerder heeft gesteld dat hij geen urenregistraties meer
heeft behouden nadat de facturen betaald waren.
5.5 De raad is van oordeel dat de vraag of een cliënt die verzekerd is voor de kosten
van rechtsbijstand recht heeft op een urenspecificatie afhankelijk is van de aard
van de opdracht, de verhouding tussen partijen en het belang van de cliënt bij de
urenspecificatie. Deze vraag dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van alle
omstandigheden van het geval. Mede gezien artikel 7:403 lid 2 BW zal de advocaat slechts
bij uitzondering kunnen weigeren een urenspecificatie te geven.
De raad overweegt dat gelet op de specifieke afspraken die zijn gemaakt met betrekking
tot de fixed fee (dat wil zeggen telkens een van tevoren vastgesteld bedrag, ongeacht
de daadwerkelijk te besteden tijd) klaagster onvoldoende belang heeft bij een urenspecificatie
van verweerder. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden maken zijn niet gesteld
of gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.6 Klaagster stelt drie facturen voldaan te hebben aan verweerder waardoor er kosten
dubbel zijn gedeclareerd. Van de op 30 oktober 2017 verzonden factuur van € 275,12
ter zake honorarium en kantoorkosten in de zaak tegen de aankoopmakelaar en van de
op 17 november 2017 een factuur van € 100,04 in de zaak tegen de aankoopmakelaar ter
zake honorarium en kantoorkosten, staat naar het oordeel van de raad vast dat dit
dubbele declaraties betreffen. Er was immers met de DAS afgesproken dat verweerder
in die zaak voor zijn honorarium een fixed fee van € 5.000,00 zou ontvangen. Van de
op 14 oktober 2016 verzonden factuur van € 97,74 ter zake deurwaarderskosten kan de
raad niet vaststellen of deze kosten door de DAS gedekt werden of niet. Verweerder
heeft door declaraties ter zake zijn honorarium toe te zenden gehandeld in strijd
met de zorgvuldigheid die hem zeker in financiële zaken betaamt. Dit staat nog los
van het feit dat verweerder op geen enkele wijze blijk heeft gegeven de financiële
afspraken betreffende de zaak in eerste aanleg duidelijk voor klaagster te hebben
vastgelegd. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.
Klachtonderdeel e)
5.7 Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in
aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp, dient hij vóór de aanvaarding
van zijn opdracht en steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen
of er redenen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
Vast staat naar het oordeel van de raad dat verweerder op geen enkel moment met klaagster
heeft overlegd over de mogelijkheid om op basis van een toevoeging te procederen.
Dat had voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep en bij het maken van de
afspraken over de kosten van dit beroep moeten gebeuren. Verweerder was niet op de
hoogte van het inkomen van klaagster. Het enkele feit dat verweerder meende dat zij
over een eigen woning met een eventuele overwaarde beschikte is onvoldoende grond
om aan te nemen dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking zou kunnen komen.
Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.8 Nadat klaagster haar klachten aan verweerder kenbaar had gemaakt en gerefereerd
had aan de klachtenregeling van verweerders kantoor, is de klachtbehandeling binnen
verweerders kantoor in gang gezet. Er is door de klachtenfunctionaris van verweerders
kantoor schriftelijk gereageerd op klaagsters klachten bij brief van 14 augustus 2019.
Voor zover klaagster een klacht heeft over het optreden van deze klachtenfunctionaris,
dient zij een klacht tegen deze functionaris in te dienen. Verweerder kan op dit punt
naar het oordeel van de raad geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel g)
5.9 De raad begrijpt dit klachtonderdeel zodanig dat klaagster aan verweerder het
verwijt maakt dat hij door zijn handelen schade bij klaagster heeft veroorzaakt. De
raad kan niet beoordelen of de gegrond verklaarde klachtonderdelen tot schade bij
klaagster hebben geleid, laat staan dat de raad zou kunnen vaststellen wat de omvang
van mogelijke schade is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
6 MAATREGEL
De gegrond verklaarde onderdelen van de klacht namelijk die ter zake het schenden
van afspraken, het dubbel declareren en het niet wijzen op de mogelijkheid een toevoeging
te verkrijgen, rekent de raad verweerder zwaar aan. Daarom geeft de raad verweerder
ondanks het feit dat hem niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, een
berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van €
50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-724/AL/NN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b), d) en e) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), c) en f) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2a;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2b
en c;
Aldus beslist door mr. mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. Y. Nijhuis, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 21 november 2022