ECLI:NL:TADRARL:2022:3 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-973/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 08-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-973/AL/NN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over handelen verweerder als advocaat van de wederpartij en over privégedragingen van verweerder. De raad kan op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen niet vaststellen dat het handelen van verweerder bij de onderhandelingen met klaagster de grenzen van het tuchtrechtelijk ontoelaatbare heeft overschreden. Verder is de raad van oordeel dat het handelen van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening als advocaat niet absoluut ongeoorloofd is en het vertrouwen in de advocatuur niet ondermijnt. Klacht in beide onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 januari
2022
in de zaak 20-973/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
en
klaagster
hierna gezamenlijk ook: klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 april 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk KNN053/1111663
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 december 2021. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlage van verweerder van 16 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager was directeur van de besloten vennootschap X B.V. (hierna: X). Klaagster
was ook bij X in dienst.
2.3 Eind 2015 heeft verweerder klager samen met een accountant benaderd met een aanbod
om te participeren in de overname van de aandelen van X. Klager heeft dat aanbod aangenomen,
waarna een stichting administratiekantoor werd opgericht die de aandelen van X beheerde.
Klager en verweerder waren met de accountant en een derde certificaathouders van deze
stichting.
2.4 Op enig moment heeft bedrijf Y interesse getoond in de verwerving van de aandelen
van X. Verweerder heeft namens de aandeelhouders van X met bedrijf Y onderhandeld.
2.5 In 2017 heeft bedrijf Y de aandelen van X gekocht voor drie miljoen euro, waarvan
tweeëneenhalf miljoen euro is betaald op de datum van de aandelenoverdracht. Het resterende
bedrag van vijf ton zou op 1 april 2019 betaald worden, maar is uiteindelijk later,
in twee termijnen, betaald; de eerste termijn in de zomer van 2019 en de laatste termijn
in januari 2020.
2.6 Op verzoek van bedrijf Y is klager na de aandelenoverdracht directeur gebleven.
2.7 In 2018 wilde bedrijf Y het dienstverband met klaagster beëindigen. Verweerder
heeft namens bedrijf Y met klaagster onderhandeld over een beëindigingsregeling. In
dat kader heeft op 12 januari 2018 een gesprek tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden
in het bijzijn van klager. De onderhandelingen hebben niet tot een regeling geleid,
waarna bedrijf Y aan de kantonrechter heeft gevraagd het dienstverband te ontbinden.
Dat verzoek is afgewezen. Daarna hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt. In
de in dat kader gesloten vaststellingsovereenkomst is een derdenbeding opgenomen op
grond waarvan klager bij ontslag vóór 26 december 2020 aanspraak maakt op een vergoeding
van twintig maandsalarissen van bedrijf Y.
2.8 Op 14 september 2019 is klager vanwege ziekte uitgevallen. Op dat moment moest
bedrijf Y nog de tweede en laatste termijn van het resterende bedrag van vijf ton
betalen aan de verkopers van de aandelen X. De ziekte van klager is uitgemond in een
arbeidsconflict met bedrijf Y.
2.9 In november 2019 heeft verweerder klager bericht dat bedrijf Y het dienstverband
van klager wil beëindigen.
2.10 Op 6 april 2020 heeft verweerder aan klager en bedrijf Y een uitgebreide e-mail
gestuurd waarin hij – kort gezegd – heeft vermeld dat hij in het arbeidsconflict tussen
klager en bedrijf Y niet de belangen van klager en ook niet de belangen van bedrijf
Y gaat behartigen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) als advocaat van bedrijf Y een regeling aan klaagster heeft voorgesteld die volstrekt
onder de maat was, klaagster onheus heeft bejegend door haar tijdens het gesprek op
12 januari 2018 onder druk te zetten om de voorgestelde regeling te accepten door
te stellen dat niet instemmen met de regeling gevolgen voor klagers baan zou hebben
en doordat hij klaagster op het verkeerde been heeft geprobeerd te zetten door te
stellen dat de zaken in Nederland anders verlopen dan in Brazilië, het land waar klaagster
oorspronkelijk vandaan komt;
b) de afwikkeling van de overname van X met bedrijf Y en het arbeidsconflict van klager
met bedrijf Y met elkaar heeft verknoopt en daarbij twee heren diende. Daardoor was
ook onduidelijk wanneer hij in welke hoedanigheid handelde. Dat is in strijd met gedragsregel
9. Verweerder heeft klager in het arbeidsconflict onder druk gezet om met bedrijf
Y te gaan praten en om akkoord te gaan met zijn ontslag, door te stellen dat klager
zijn aandeel in de vordering als certificaathouder op bedrijf Y zelf moest gaan regelen
als hij niet met bedrijf Y wilde gaan praten.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en
stukken van klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Primair heeft verweerder een
beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht vanwege misbruik van recht.
Volgens verweerder is de klacht niet bedoeld om zijn handelen aan de raad voor te
leggen, maar om druk op hem uit te oefenen als mogelijke getuige in de procedure tussen
bedrijf Y en klager. Subsidiair zijn de klachtonderdelen volgens verweerder ongegrond.
Verweerder betwist dat hij klaagster onder druk heeft gezet, op het verkeerde been
heeft gezet en een regeling aan haar heeft voorgesteld die onder de maat was. Verder
heeft verweerder betwist dat hij het arbeidsconflict tussen klager en bedrijf Y heeft
verbonden aan de afwikkeling van de aandelentransactie. Tot slot heeft verweerder
aangevoerd dat hij een duidelijke scheiding had aangebracht tussen enerzijds zijn
rol als advocaat en anderzijds zijn rol als ondernemer en privépersoon. Volgens verweerder
heeft hij in de communicatie over de aandelentransactie en tijdens de bemiddeling
tussen klager en bedrijf Y steeds zijn privé e-mailadres gebruikt zodat duidelijk
was dat hij niet vanuit zijn hoedanigheid van advocaat optrad.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Het beroep van verweerder op de niet-ontvankelijkheid van de klacht vanwege misbruik
van recht slaagt niet. Het is de raad niet gebleken dat klager een klacht over verweerder
heeft ingediend met het doel druk op verweerder uit te oefenen als mogelijke getuige
in de procedure tussen hem en bedrijf Y. Bovendien heeft verweerder ter zitting verklaard
dat die procedure inmiddels is geëindigd. Dit betekent dat de klacht ontvankelijk
is en dat de raad de klacht inhoudelijk zal beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Met klachtonderdeel a) verwijten klagers verweerder dat hij aan klaagster een
regeling heeft voorgesteld die volstrekt onder de maat was, dat hij klaagster tijdens
het gesprek op 12 januari 2018 onheus heeft bejegend door haar onder druk te zetten
om de voorgestelde regeling te accepten waarbij verweerder heeft gesteld dat niet
instemmen met de regeling gevolgen voor klagers baan zou hebben en dat hij klaagster
op het verkeerde been heeft geprobeerd te zetten door te stellen dat de zaken in Nederland
anders verlopen dan in Brazilië, het land waar klaagster oorspronkelijk vandaan komt.
5.3 Verweerder heeft ten opzichte van klaagster gehandeld als advocaat van bedrijf
Y, de wederpartij van klaagster in het arbeidsrechtelijke geschil over de beëindiging
van klaagsters dienstverband. Daarbij is het uitgangspunt dat de advocaat van de wederpartij
een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënte te behartigen
op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënte, goeddunkt. Deze vrijheid is niet
onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij onevenredig schaadt
zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.4 De raad kan op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen
niet vaststellen dat het handelen van verweerder de grenzen van het tuchtrechtelijk
ontoelaatbare heeft overschreden. Uit de stukken blijkt dat klaagster de bewuste regeling
niet heeft geaccepteerd en dat er na een procedure bij de kantonrechter alsnog een
(andere) regeling tussen klaagster en bedrijf Y tot stand is gekomen. Verder is klaagster
niet zelf op zitting verschenen, waardoor een toelichting van klaagster op het verloop
van het gesprek van 12 januari 2018 en op verweerders handelen ontbreekt. De raad
heeft klaagster hier ook niet over kunnen bevragen. De door klagers overgelegde transcriptie
van een deel van het gesprek is zonder toelichting daarop van klaagster – die dus
ontbreekt – onvoldoende om te kunnen vaststellen of verweerder klaagster onheus heeft
bejegend door haar onder druk te zetten en of verweerder klaagster op het verkeerde
been heeft proberen te zetten. Tot slot is het niet aan de raad om te beoordelen of
de regeling die verweerder in eerste instantie namens bedrijf Y aan klaagster heeft
aangeboden wel of niet onder de maat was, maar aan de civiele rechter. Omdat de raad
niet kan vaststellen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is
klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder dat hij de afwikkeling van
de overname van X door bedrijf Y en het arbeidsconflict van klager met bedrijf Y met
elkaar heeft verknoopt en daarbij twee heren diende. Daardoor was onduidelijk wanneer
verweerder in welke hoedanigheid handelde. Dat is in strijd met gedragsregel 9. Gedragsregel
9 bepaalt in lid 1 dat de advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met
derden ervoor zorg dient te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid
waarin hij in een gegeven situatie optreedt. In het tweede lid is bepaald dat de advocaat,
ook wanneer hij niet in de hoedanigheid van advocaat optreedt zich zodanig dient te
gedagen dat het vertrouwen in de advocatuur niet wordt geschaad. Verder verwijten
klagers verweerder dat hij klager in het arbeidsconflict onder druk heeft gezet om
met bedrijf Y te gaan praten en om akkoord te gaan met zijn ontslag, door te stellen
dat klager zijn aandeel in de vordering als certificaathouder op bedrijf Y zelf moest
gaan regelen als hij niet met bedrijf Y wilde gaan praten.
5.6 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat
ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan
de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter
niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter
van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn.
Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (zie Hof van Discipline,
21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).
5.7 Uit de stukken, waaronder de klachtbrief van 9 april 2020, en de toelichting van
verweerder die niet door klager is weersproken, blijkt dat verweerder een zakelijke
partner van klager is geweest ten aanzien van de aandelenverkoop en dat dit voor klager
ook voldoende duidelijk was dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn. Dat verweerder
ten opzichte van de andere certificaathouders juridische kennis heeft en de correspondentie
namens de certificaathouders heeft gevoerd, zoals klagers hebben gesteld, betekent
niet dat verweerder daarin ook als advocaat heeft opgetreden. Verweerder heeft steeds
gecorrespondeerd vanaf zijn privé-e-mailadres en heeft zich volgens de stukken ook
nergens als advocaat gepresenteerd. De dossierstukken bieden daar ook geen aanknopingspunten
voor. Verder blijkt uit de stukken, waaronder verschillende whatsapp-berichten die
klager en verweerder met elkaar hebben gewisseld en die onderdeel uitmaken van het
dossier, dat verweerder zich al dan niet op verzoek van bedrijf Y als bemiddelaar
heeft opgesteld in het ontstane arbeidsconflict tussen klager en bedrijf Y en dat
verweerder hierover in die rol zowel met klager als met bedrijf Y contact heeft gehad.
Verweerder heeft in deze twee gevallen dus in een andere hoedanigheid gehandeld dan
die van advocaat. Het in de artikelen 46 en volgende van Advocatenwet geregelde tuchtrecht
heeft betrekking op het handelen van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke
beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet houdt mede in een tuchtrechtelijke
aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid
of privégedragingen van de advocaat vallen als tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening
voldoende verband bestaat en, bij gebreke van zodanig verband, als het gaat om gedragingen
die voor de advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd
moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen. Omdat er naar
het oordeel van de raad geen verband bestaat tussen het handelen van verweerder en
zijn praktijkuitoefening als advocaat, moet de raad oordelen of verweerders handelen
in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht
en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt.
5.8 Hoewel het ongelukkig is dat verweerder in de afwikkeling van de overdracht van
de aandelen X als zakelijk partner van klager en de andere certificaathouders handelde,
daarna als advocaat van bedrijf Y optrad in het arbeidsgeschil met klaagster, en
vervolgens heeft geprobeerd te bemiddelen in het arbeidsgeschil tussen klager en bedrijf
Y is de raad van oordeel dat het handelen van verweerder in het licht van zijn beroepsuitoefening
als advocaat niet absoluut ongeoorloofd is en het vertrouwen in de advocatuur niet
ondermijnt. Verweerder heeft in zijn e-mail van 6 april 2020 duidelijk uiteen gezet
dat hij in het arbeidsconflict niet de belangen van klager zal gaan behartigen en
ook niet die van bedrijf Y. Verder leidt de raad uit de verschillende whatsappberichten
van klager en verweerder af dat het klager is geweest die in mei 2019 de koppeling
heeft gemaakt tussen de vordering van hem en de andere twee certificaathouders op
bedrijf Y en zijn functioneren als directeur, door bijvoorbeeld op 15 mei 2019 naar
verweerder te appen ‘Je kan richting [bedrijf Y] wellicht ook gebruiken dat een mogelijk conflict over
de afhandeling van de transactie ook zijn weerslag zal hebben op mij. En een conflict
met mij zal hun ook geld kosten wat ze natuurlijk niet willen’. Vervolgens heeft klager in november 2019, nadat bekend werd dat bedrijf Y zijn dienstverband
wilde beëindigen, verweerder geappt dat het hem zaak leek om ‘eerst de finale afhandeling van de verkoopdeal af [te] sluiten incl. de discussie
over de wettelijke rente. Daarna wil ik praten over een vertrekregeling’. Daarna heeft bedrijf Y de koppeling tussen de openstaande vordering en het arbeidsconflict
met klager zelf ook gemaakt. Gelet op deze whatsappberichten in combinatie met de
overige stukken in het dossier kan niet worden geconcludeerd dat verweerder de koppeling
tussen beide zaken heeft gemaakt. Ook is het de raad niet gebleken dat verweerder
klager in zijn poging om in het arbeidsconflict van klager en bedrijf Y te bemiddelen
onder druk heeft gezet om met bedrijf Y te gaan praten en om akkoord te gaan met zijn
ontslag. Een feitelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt. Tot slot is het de raad niet
gebleken dat bij verweerder sprake is geweest van belangenverstrengeling. De betaling
voor de aandelenoverdracht door bedrijf Y is in januari 2020 afgerond en klager heeft
voor zijn arbeidsconflict met bedrijf Y een advocaat, niet zijnde verweerder, ingeschakeld.
Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.
5.9 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht in beide onderdelen ongegrond
zal verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 januari 2022