ECLI:NL:TADRARL:2022:288 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-924/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:288 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-11-2022 |
Datum publicatie: | 16-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-924/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 november
2022
in de zaak 21-924/AL/GLD
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 17 januari 2022 op de klacht van:
klager
over
verweerster
voorheen advocaat
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 15 december 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
Verweerster is sinds 31 december 2016 uitgeschreven als advocaat.
1.2 Op 17 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20-176 van de
deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 17 januari 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 14 februari 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij
waren klager, ter zitting bijgestaan door de heer L. H, en verweerster aanwezig. Verweerster
heeft een pleitnota voorgedragen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
(i) de voorzitter heeft miskend dat de onderhavige klacht onlosmakelijk samenhangt
met de klacht van klager tegen zijn opvolgend advocaat, mr. O, en heeft met de beslissing
in die zaak ten onrechte geen rekening gehouden bij de beoordeling van deze klachtzaak.
In de klachtzaak tegen mr. O, bij de raad onder zaaknummer 20-620/AL/OV, heeft de
raad op 19 april 2021 onder meer overwogen:
“5.3 Klager verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd om de verjaring van een vordering op Jeugdhulp te stuiten. Dit had verweerder uiterlijk 15 april 2013 moeten doen, aldus klager.
5.4 De raad constateert dat verweerder klager pas na deze datum als advocaat is gaan bijstaan. Verweerder had deze verjaring daarom niet binnen de termijn kunnen stuiten. De raad is voorts van oordeel dat klager geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij geen actie heeft ondernomen met betrekking tot de verjaring van de vordering. De raad zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.”
Volgens klager is de raad in de zaak tegen mr. O meegegaan in diens verweer, uitdrukkelijk
niet het standpunt van klager, dat de vordering van klager op Jeugdzorg al op 15 april
2013 zou zijn verjaard en dat (die) verweerder op dat moment niet de advocaat van
klager was (maar verweerster). Pas door de uitspraak van de raad op 19 april 2021
is klager ermee bekend geworden dat verweerster, als zijn toenmalige advocaat, nalatig
is geweest om de verjaring vóór 15 april 2013 te stuiten. Klager heeft dan ook alsnog
tijdig geklaagd in de zin van artikel 46g Advocatenwet en dient ontvankelijk te worden
verklaard in zijn verzet en klacht;
(ii) de voorzitter heeft miskend dat klager al op 7 juli 2019 een vooraankondiging
van een klacht aan de deken van de Orde Overijssel heeft gestuurd voor zowel mr. O
als voor verweerster. Klager heeft deze vooraankondiging over een klacht tegen verweerster
bij de verkeerde deken ingediend. Door ernstige persoonlijke omstandigheden kon klager
die klacht pas op 15 december 2020 bij de deken van de Orde Gelderland indienen. Ten
onrechte is in die omstandigheden bij klager niet uitgegaan van de datum van 7 juli
2019 van de vooraankondiging van de klacht, zodat klager tijdig in de zin van artikel
46g Advocatenwet heeft geklaagd en aldus ontvankelijk is in verzet en klacht;
(iii) de voorzitter heeft miskend dat klager verweerster weliswaar al in juli 2017
aansprakelijk hield voor de verjaring van zijn vordering op Jeugdzorg, maar dat hij
pas feitelijk met de verjaringsdatum bekend werd door de beslissing van de raad in
de zaak tegen mr. O van 19 april 2021. Ook hier heeft te gelden dat klager tijdig
heeft geklaagd, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzet en klacht.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet
op.
3 FEITEN EN KLACHT
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht
dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden. De raad volgt daarin
de overwegingen en het oordeel van de voorzitter. De raad merkt daarbij nog het volgende
op. Hoewel klager zelf in 2012 tijdig juridisch aan de bel heeft getrokken, kan de
raad met die omstandigheid niets, hoe ongelukkig dat ook voor klager uitpakt. Klager
heeft weliswaar in 2017 bij de deken van de Orde Overijssel een vooraankondiging gedaan
van een in te dienen klacht tegen verweerster maar hij heeft die voormelding naar
zijn zeggen door ernstige persoonlijke omstandigheden niet eerder kunnen laten volgen
door het indienen van de klacht bij de (juiste) deken. Hoezeer de raad er ook begrip
voor heeft dat bij klager sprake was van ernstige persoonlijke omstandigheden, heeft
klager pas op 15 december 2020 formeel bij de deken over verweerster geklaagd. Dat
was volgens de Advocatenwet te laat en dat is door de voorzitter juist getoetst. Dat
betekent dat de voorzitter, en dus ook de raad, niet toekomen aan een inhoudelijke
beoordeling van de klachten.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 november 2022