ECLI:NL:TADRARL:2022:286 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1037/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:286
Datum uitspraak: 14-11-2022
Datum publicatie: 16-11-2022
Zaaknummer(s): 21-1037/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Als partijdig advocaat was verweerster gehouden het belang van haar cliënt te dienen. Het was niet in het belang van haar cliënt om na een enkele aanwijzing van de advocaat van de wederpartij dat een brief van de belastingdienst vervalst was, deze brief direct uit de procedure terug te trekken. Het stond verweerster vrij om deze beschuldiging eerst zelf te onderzoeken en met haar cliënt te bespreken. Het is haar niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij van de echtheid van de bewuste brief is uitgegaan totdat voor haar onomstotelijk vaststond dat de brief een vervalsing betrof. Beide klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 14 november 2022
in de zaak 21-1037/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

1. klaagster
gemachtigde: mr. L.J. S
2. klager
tezamen ook: klagers
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 oktober 2020 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 24 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 20-149 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 september 2022. Daarbij waren klager, die tevens optrad als gemachtigde van klaagster, en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.1 tot en met 05.10.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Uitzendbureau F. heeft personeel uitgeleend aan klaagster. De samenwerking tussen uitzendbureau F. en klaagster is in 2010 geëindigd.
2.3 Tussen partijen is een geschil ontstaan over de betaling van nog openstaande facturen van het uitzendbureau aan klaagster.
2.4 Verweerster heeft uitzendbureau F. als advocaat in de procedure bij de rechtbank Gelderland bijgestaan. Klaagster werd in deze procedure bijgestaan door klager.
2.5 Tijdens de comparitie van partijen op 27 februari 2018 heeft verweerster onder meer betoogd dat er geen sprake zou zijn van een vordering van de belastingdienst op uitzendbureau F., waardoor betaling op de zogenaamde G-rekening niet aan de orde zou zijn en klaagster rechtstreeks aan uitzendbureau F. zou moeten betalen. Klaagster heeft dit standpunt betwist.
2.6 Bij akte van 5 juni 2018 heeft verweerster uiteengezet dat de verklaring betalingsgedrag van de belastingdienst was ontvangen en dat daaruit bleek dat er geen sprake meer zou zijn van achterstanden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft verweerster een brief van de belastingdienst van 10 mei 2018 overgelegd.
2.7 Klagers hebben deze brief van 10 mei 2018 aan de belastingdienst voorgelegd, omdat zij twijfels hadden bij de echtheid van de brief. De belastingdienst heeft bij e-mail van 10 januari 2019 bevestigd dat het een vervalste brief betreft.
2.8 Klager heeft bij e-mail van 24 januari 2019 aan verweerster de e-mail van de belastingdienst van 10 januari 2019 voorgelegd en verzocht om een reactie van haar cliënte. Op 8 februari 2019 heeft klager dit verzoek in een telefoongesprek met verweerster herhaald. Verweerster heeft niet schriftelijk gereageerd en is niet overgegaan tot intrekking van de betreffende brief van de belastingdienst van 10 mei 2018. Klagers hebben hun bevindingen in de memorie van grieven van 26 maart 2019 in de procedure naar voren gebracht.
2.9 Klager heeft in maart 2019 tegen verweerster en tegen haar cliënte aangifte gedaan bij de politie van valsheid in geschrifte. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten verweerster niet te vervolgen. Tegen deze beslissing heeft klager bezwaar aangetekend door middel van een artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv)-procedure. Het OM is na strafrechtelijk onderzoek door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdiensten (de SOID) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel tot vervolging van de bestuurder(s) van uitzendbureau F. overgegaan.
2.10 Bij brief van 20 maart 2020 heeft klager aan de deken een signaal afgegeven over het vermeende tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. De deken heeft dit signaal opgepakt als een zogenaamd S-dossier. Over de inhoud van een dergelijk onderzoek wordt geen terugkoppeling gegeven aan de aangever.
2.11 Op de roldatum van 12 oktober 2020 heeft verweerster zich onttrokken als advocaat van uitzendbureau F.
2.12 Op 27 oktober 2020 hebben klagers de onderhavige klacht tegen verweerster ingediend.
2.13 De bestuurder van uitzendbureau F. is veroordeeld voor het opzettelijk in het geding brengen van een valselijk document. Het beklag van klager in de artikel 12 Sv-procedure over de beslissing van het OM om verweerster niet te vervolgen, is door het gerechtshof ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager geen cassatieberoep ingesteld.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) valsheid in geschrifte te plegen, althans daaraan medeplichtig te zijn geweest.
Toelichting
Het staat vast dat de brief van de belastingdienst van 10 mei 2018 is vervalst. Klagers verwijten verweerster dat zij valsheid in geschrifte heeft (mede) gepleegd, althans medeplichtig is geweest daaraan. Het bewijs hiervoor is gelegen in het feit dat een toeslagenbrief van de belastingdienst van 18 september 2014, gericht aan verweerster zelf, is gebruikt voor de valsheid in geschrifte en dat verweerster de vervalste brief van 10 mei 2018 in het geding heeft gebracht, wetende dat de brief vervalst was met als doel klaagster te benadelen en de rechtbank op het verkeerde been te zetten.
b) te weigeren de brief van de Belastingdienst, toen onomstotelijk duidelijk werd dat deze vervalst bleek te zijn en de valsheid in geschrifte was gepleegd door uitzendbureau F., terug te trekken uit de procedure. Verweerster heeft op dat moment zelfs volhard in de inhoud van de brief en de valsheid betwist, terwijl de valsheid in geschrifte onbetwist vast staat.
Toelichting
Klager heeft al begin 2019 de brief van de belastingdienst van 10 januari 2019 onder de aandacht van verweerster gebracht. Hieruit bleek dat een door haar in het geding gebrachte brief een vervalsing was. Het had op de weg van verweerster gelegen om bij het eerste signaal onderzoek te doen. Vervolgens had zij zich moeten onttrekken. Zij heeft zich echter pas in oktober 2020 onttrokken en dat is vele malen te laat.

4 VERWEER
4.1 Verweerster is van mening dat beide klachtonderdelen gezien het voortraject bij de deken niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Het door klager aan de deken afgegeven signaal is reeds door de deken onderzocht. Omdat klager over dit onderzoek geen informatie krijgt van de deken, heeft klager nu een klacht ingediend. Dit lijkt een fishing expeditie te zijn. Deze klacht is immers qua inhoud en verwijten dezelfde als het aan de deken afgegeven signaal. Nu de deken al een onderzoek heeft gedaan en afgerond, is de onderhavige klacht van klagers niet-ontvankelijk.
4.2 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende inhoudelijke verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.3 Verweerster heeft verklaard dat zij op geen enkele manier betrokken is geweest bij valsheid in geschrifte; niet als uitlokker, pleger, medepleger en ook niet als medeplichtige. Het OM is tot dezelfde conclusie gekomen. Verweerster heeft erop gewezen dat haar cliënt uiteindelijk aan haar heeft opgebiecht dat hij de brief van de belastingdienst die aan verweerster in privé was gericht, heeft aangetroffen in de stukken die verweerster aan hem had overhandigd op 12 april 2018. Hij heeft toen besloten om deze brief te gebruiken om een verklaring te laten vervalsen.
Klachtonderdeel b)
4.4 Verweerster heeft verklaard dat er voor haar in eerste instantie geen aanleiding bestond om vraagtekens te zetten bij de bewuste brief van de belastingdienst toen klager haar daarover begin 2019 benaderde. Na indiening van de memorie van grieven door klaagster op 26 maart 2019 - waarin door klaagster het standpunt was ingenomen dat door de cliënt van verweerster valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd en dat om die reden door klager aangifte was gedaan jegens de cliënt van verweerster - heeft verweerster haar cliënt stevig aan de tand gevoeld en hem op de man af gevraagd of hij valsheid in geschrifte had gepleegd. Aangezien hij bleef ontkennen en voor alles een verklaring had, is verweerster ervan uitgegaan dat zijn relaas juist was. Na het signaal van de deken heeft verweerster haar cliënt nogmaals bevraagd, waarna hij heeft opgebiecht dat hij de brief had vervalst. Omdat voor verweerster toen onomstotelijk vaststond dat de brief vervalst was, heeft zij zich als advocaat onttrokken. Op dat moment trad zij niet meer op voor haar cliënte, waardoor zij de brief niet meer uit de procedure heeft kunnen terugtrekken.

5 BEOORDELING
De beoordeling van de ontvankelijkheid van klagers in hun klacht
5.1 Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klagers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun klacht, omdat de deken al eerder het door klager afgegeven signaal heeft onderzocht. Het komt erop neer dat zij een beroep doet op het ook in tuchtrechtelijke procedures geldende ne bis in idem beginsel. Dit beginsel houdt in dat als over een klacht al door de tuchtrechter een beslissing is gegeven, die klacht niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Deze situatie doet zich hier echter niet voor. De deken heeft een signaal van klager behandeld, maar er is niet eerder een klacht aan de tuchtrechter voorgelegd, laat staan beslist. De raad verwerpt dan ook het primaire verweer van verweerster dat klagers vanwege het ne bis in idem-beginsel niet-ontvankelijk in hun klacht moeten worden verklaard.
5.2 De raad dient voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht zelfstandig te beoordelen of klagers voldoende eigen belang hebben bij hun klacht om daarin te kunnen worden ontvangen. Klaagster heeft als partij in de procedure tegen de cliënt van verweerster zonder meer een eigen belang bij beide klachtonderdelen en kan derhalve in haar klacht worden ontvangen. Klager heeft aangegeven dat hij als collega-advocaat de klacht heeft ingediend vanwege het grote maatschappelijke belang van het vertrouwen in de advocatuur dat volgens hem door het handelen van verweerster kan worden geschaad als daartegen niet wordt opgetreden. De Advocatenwet heeft echter niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. Klager zal niet-ontvankelijk worden verklaard in beide klachtonderdelen, nu van enig eigen, rechtstreeks belang van klager niet is gebleken.
De inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagster
5.3 Klaagster kan in haar klacht worden ontvangen. Allereerst stelt de raad vast dat de klacht het handelen van de advocaat van de wederpartij betreft. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.4 In dit klachtonderdeel wordt verweerster betrokkenheid bij het plegen van valsheid in geschrifte verweten. Verweerster heeft dit met nadruk betwist, terwijl klaagster dit ernstige verwijt in het geheel niet heeft onderbouwd. Nu op geen enkele manier aannemelijk is gemaakt dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan medewerking aan valsheid in geschrifte, ontbreekt de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel a) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.5 In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij niet direct de brief van 10 mei 2018 van de belastingdienst uit de procedure heeft teruggetrokken, toen zij begin 2019 door klager werd geïnformeerd over de vervalsing van deze brief. Verweerster heeft aangevoerd dat het voor haar op dat moment niet vaststond dat het een vervalsing betrof. Verder heeft zij verklaard dat zij haar cliënt hierover aan de tand heeft gevoeld, maar dat hij ontkende en voor alles een verklaring had. De raad overweegt hierover als volgt. Als partijdig advocaat was verweerster gehouden het belang van haar cliënt te dienen. Het was niet in het belang van haar cliënt om na een enkele aanwijzing van de advocaat van de wederpartij dat de brief vervalst was, deze brief direct uit de procedure terug te trekken. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster vrij om deze beschuldiging eerst zelf te onderzoeken en met haar cliënt te bespreken. Het is haar niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij van de echtheid van de bewuste brief is uitgegaan totdat voor haar onomstotelijk vaststond dat de brief een vervalsing betrof. Dat voor de vervalsing gebruik is gemaakt van een aan verweerster zelf gerichte brief maakt dit oordeel niet anders. Verweerster heeft hiermee de grenzen van de haar toekomende vrijheid van handelen als advocaat van de wederpartij, zoals verwoord onder 5.3, niet overschreden. Klachtonderdeel b) zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.6 De raad overweegt nog ten overvloede dat indien klager wel in zijn klacht had kunnen worden ontvangen, deze klacht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eveneens in beide onderdelen ongegrond zou zijn verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in beide klachtonderdelen;
- verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, E.M.G. Pouls, A.W. Siebenga en  M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.

Griffier                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 14 november 2022