ECLI:NL:TADRARL:2022:285 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-163/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:285 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-11-2022 |
Datum publicatie: | 16-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-163/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft naar het oordeel van de raad de met klagers gemaakte (financiële) afspraken in strijd met regels 16 lid 1 en 17 lid 2 niet schriftelijk vastgelegd en is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Voor zover verweerder er al vanuit mocht gaan dat de dochter van klagers op 6 december 2019 gemachtigd was om namens klagers twee facturen voor akkoord te ondertekenen - een volmacht van klagers aan haar ontbreekt bij de stukken - kon verweerder naar het oordeel van de raad daaruit niets méér afleiden dan dat de dochter op dat moment instond voor betaling van die facturen. Anders dan verweerder betoogt, kon hij daaruit echter niets afleiden voor zijn toekomstige werkzaamheden voor klagers. Of de daarna verzonden facturen verschuldigd zijn, zal in een civiele procedure moeten worden beoordeeld. Tot het moment van zijn onttrekking heeft verweerder onvoldoende met (de gemachtigde van) klagers gecommuniceerd en hen ook onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang in de verschillende procedures. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de raad onnodig grievend uitgelaten over (de familie van) klagers. Of verweerder excessief heeft gedeclareerd, kan de raad op basis van de stukken niet vaststellen. Verweerder mocht zich op zijn retentierecht in de zin van regel 28 lid 2 beroepen. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 november
2022
in de zaak 22-163/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
samen ook: klagers
gemachtigde: mr. A.H.A. B van H, advocaat te [plaats]
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 april 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1377402 HH/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 oktober 2022. Daarbij
waren klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen. De raad heeft eveneens kennisgenomen van de
e-mail van verweerder van 6 oktober 2022 en van (alleen) de bijlage van 10 augustus
2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft klagers, echtelieden, bijgestaan in verschillende procedures
(bodemprocedure en kort geding) vanwege een zakelijk civiel geschil met hun wederpartij.
2.2 In november 2019 heeft verweerder de wederpartij gedagvaard om te verschijnen
voor de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna verder: de rechtbank).
Daarnaast is verweerder tegen de wederpartij een kort geding gestart.
2.3 Op de factuur van 6 december 2019 met factuurnummer 19/06/19/01 van verweerder
aan klagers staat onder meer vermeld:
“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – procedure kort geding rechtbank c.a. (…)
Honorarium 9,77 uur à € 300 per uur
(…)
Totaal: € 3.759,30
Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)
Voor akkoord: [handtekening met pen] Plaats: (…)
Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers en met pen erachter geschreven:]
namens gemachtigde, [naam dochter klagers]. Datum: 6-12-2019.”
Op de tweede factuur van 6 december 2019, met factuurnummer 19/05/19/01, van verweerder aan klagers staat onder meer vermeld:
“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – bodemprocedure rechtbank c.a. (…)
Honorarium 15,38 uur à € 300 per uur
(…)
Reeds betaald: € 824,00
Totaal: € 5.521,44
Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)
Voor akkoord: [handtekening met pen] Plaats: (…)
Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers en met pen erbij geschreven:]
namens gemachtigde, [naam dochter klagers]. Datum: 6-12-2019.”
Deze facturen voor een totaalbedrag van € 9.280,74 zijn voor klagers betaald.
2.4 Op 9 januari 2020 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden. Op 24 januari
2020 is daarin vonnis gewezen.
2.5 Op 28 januari 2020 heeft verweerder aan klagers een factuur met factuurnummer
19/05/19/06/02 gestuurd waarin onder meer is vermeld:
“Inzake verrichte werkzaamheden [klagers]/[wederpartij] – leningovereenkomst – bodemprocedure (v.a. 28 november 2019) en kort geding rechtbank (v.a. 4 december 2019) c.a. (…)
Honorarium 17,48 uur à € 300 per uur
(…)
Totaal: € 6.930,66
Het bedrag wordt per direct overgemaakt op (…)
Voor akkoord: Plaats:
Naam in blokletters: [voorgedrukte namen klagers] Datum: “
Deze factuur is niet door of namens klagers ondertekend. Klagers hebben deze factuur
niet betaald. Verweerder heeft klagers daarna aangemaand om te betalen.
2.6 Op 11 februari 2020 is door de wederpartij het vonnis in kort geding van 24 januari
2020 aan klagers betekend.
2.7 Op 13 februari 2020 heeft een bespreking op kantoor van verweerder met klager(s)
plaatsgevonden. Op verzoek van klaagster heeft verweerder namens klagers tegen het
kortgedingvonnis van 24 januari 2020 spoedappel ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
locatie Arnhem (hierna verder: het gerechtshof).
2.8 In februari 2020 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht
is bij de deken in behandeling genomen onder dossiernummer Z 1088280.
2.9 Klagers hebben zich in februari 2020 gewend tot mr. B. om hun zaken van verweerder
over te nemen. Verweerder heeft geweigerd om de dossiers van klagers over te dragen
zo lang de factuur van 28 januari 2020 niet was betaald.
2.10 Op 28 februari 2020 heeft mr. B op grond van gedragsregel 28 lid 2 bij de deken
een verzoek tot bemiddeling ingediend om de dossiers van verweerder te krijgen.
2.11 Op 11 maart 2020 heeft verweerder aan klagers een eindfactuur van € 4.913,04,
inclusief BTW, kosten derden en griffierechten, gestuurd. Klagers hebben ook deze
factuur niet betaald.
2.12 Per e-mail van 11 maart 2020 is namens de deken aan verweerder en mr. B bericht
dat hij op basis van de afgegeven stukken heeft geconstateerd dat klagers nog aan
verweerder een totaalbedrag van € 11.843,70 (facturen van 28 januari 2020 en van 11
maart 2020) zijn verschuldigd. De deken heeft aan de overdracht door verweerder van
het dossier van klagers en van de originele appeldagvaarding aan mr. B de voorwaarde
verbonden dat klaagster de factuur van 28 januari 2020 direct zal voldoen aan verweerder.
Klagers hebben niet betaald. Mr. B heeft zich daarna teruggetrokken.
2.13 Klagers hebben zich daarna tot advocaat mr. L. gewend met het verzoek om te bemiddelen
tussen verweerder en hen zodat mr. L hun zaak kan overnemen.
2.14 Per e-mail van 6 april 2020 heeft verweerder aan mr. L laten weten dat hij het
recht van retentie toepast met betrekking tot het volledige dossier van klagers, maar
dat hij in de tussentijd de belangen van klagers veilig heeft gesteld. Ter kennisgeving
heeft verweerder aan mr. L de door hem ontvangen e-mail van de deken van 11 maart
2020 meegestuurd.
2.15 In verschillende e-mails daarna in de periode april/mei 2020 heeft mr. L aan
verweerder gevraagd om de communicatie met klagers te herstellen, hen te informeren
over de stand van zaken in, onder meer, het spoedappel en het reguliere appel en om
met klagers de vervolgstappen te bespreken. Op 4 mei 2020 heeft mr. L zich bij verweerder
beklaagd dat verweerder nog steeds geen contact met klagers of mr. L had gezocht.
Ook heeft mr. L in die e-mail aan verweerder laten weten dat tot verrassing van klagers
executoriaal beslag op de tegoeden en ontvangen pensioengelden van klagers was gelegd.
Dit terwijl klagers en mr. L in de veronderstelling verkeerden dat verweerder de tenuitvoerlegging
van het kortgedingvonnis had laten schorsen.
2.16 Het onder 2.8 genoemde dossier van klaagster is in juli 2020 door de deken gesloten
(‘klacht in ruste’). De klachtonderdelen in dat dossier waren niet dezelfde als de huidige klachtonderdelen.
2.17 Op 28 juli 2020 heeft verweerder aan klaagster gemeld dat zij herhaaldelijk voor
een gesprek is uitgenodigd en dat hij diverse malen heeft verzocht om de openstaande
facturen te betalen. Ook heeft hij haar laten weten dat hij, ondanks haar wanbetaling,
de procedures en termijnen heeft bewaakt. Daarnaast heeft hij klaagster erop gewezen
dat op 9 augustus 2020 een memorie van antwoord in incident moet worden genomen. Alleen
indien klagers binnen 24 uur zijn facturen betalen, zal verweerder zijn rechtshulp
voortzetten. In het andere geval zal hij zijn werkzaamheden voor klagers neerleggen.
Klagers hebben niet betaald.
2.18 Op 30 juli 2020 heeft verweerder zich uit de procedures bij de rechtbank en bij
het gerechtshof onttrokken wegens een onoverkomelijk verschil van inzicht met klagers.
2.19 Op 5 augustus 2020 heeft mr. L. verweerder verzocht om afgifte van de dossiers
van klagers. Verweerder heeft zich opnieuw beroepen op het retentierecht en geweigerd
om de dossiers af te geven zo lang door klagers niet is betaald.
2.20 Verweerder heeft een incassoprocedure jegens klagers gestart vanwege de openstaande
facturen ter hoogte van € 12.843,70. Op 2 december 2022 vindt daarover bij de rechtbank
een comparitie van partijen plaats.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en ter zitting zo door klagers bevestigd,
in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel
46 Advocatenwet door:
a) een te hoog uurtarief van € 300,- in rekening te brengen en in totaal teveel voor
door hem gedane werkzaamheden te declareren;
b) klagers niet op de hoogte te houden van de voortgang in hun zaak;
c) ondanks herhaalde verzoeken van klagers het dossier (tot het moment van klachtindiening)
niet aan hun nieuwe advocaat af te geven, waardoor deze zich niet goed heeft kunnen
voorbereiden;
d) tot op het laatste moment te wachten, in elk geval tot het klachtdossier ‘in ruste’ bij de deken werd gesloten, om zich als advocaat terug te trekken;
e) de familie van klagers te beledigen en agressief te bejegenen;
f) uitgebreid met zijn collega's over (de familie van) klagers te roddelen, zoals
een aantal familieleden in de wachtkamer van zijn kantoor hoorden terwijl zij langdurig
zaten te wachten op een gesprek met verweerder;
g) klagers maandenlang te negeren;
h) klagers aan het lijntje te houden en niet op de hoogte te stellen, terwijl hun
wederpartij een regeling wenste te treffen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft als eerste aangevoerd dat klagers niet-ontvankelijk moeten worden
verklaard in hun klachten. De raad zal op dit verweer hierna bij de beoordeling ingaan.
4.2 Inhoudelijk heeft verweerder onder meer het volgende aangevoerd. Volgens verweerder
heeft hij op 6 december 2019 op kantoor met dochter [E] van klagers de facturering
voor de reeds verrichte werkzaamheden in het kort geding en de bodemprocedure besproken.
Dochter E was gemachtigd namens klagers en heeft in die hoedanigheid de twee facturen
van 6 december 2019 voor akkoord ondertekend. Hij heeft in die facturen, en in de
vervolgfacturen, het vooraf met klagers afgesproken uurtarief van € 300,- toegepast.
De facturen van 6 december 2019 zijn door klagers voldaan.
4.3 Na het kortgedingvonnis van 24 januari 2020 heeft verweerder in opdracht van klagers
een spoedappel voorbereid. Ondanks de daarin en in de lopende zaken verrichte werkzaamheden
hebben klagers geweigerd om de vervolgfacturen van 28 januari 2020 en 11 maart 2020
aan hem te betalen. Verweerder heeft zich daarna jegens de opvolgend advocaten van
klagers op zijn retentierecht beroepen. Dit mocht hij zo doen omdat klagers niet aan
de door de deken op 11 maart 2020 voor overdracht van het dossier aan een opvolgend
advocaat gestelde voorwaarde hadden voldaan.
4.4 Verder stelt verweerder dat hij veel contact met klagers heeft gehad, ook telefonisch,
en de gang van zaken dan telkens heeft toegelicht. Hij betwist dat hij zich onheus
over (de familie van) klagers heeft uitgelaten. Wegens de vertrouwensbreuk door de
wanbetaling van klagers moest hij zich onttrekken. Dat heeft hij op zorgvuldige wijze
gedaan door ook de belangen van klagers in acht te blijven nemen.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers
5.1 Voordat de raad aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt, moet eerst
worden beoordeeld of klagers in hun klachten kunnen worden ontvangen.
5.2 Verweerder heeft twee gronden aangevoerd op grond waarvan klagers in zijn optiek
niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Als eerste grond heeft hij aangevoerd dat
klagers te laat hebben geklaagd. Verweerder verwijst in dit kader naar het standpunt
van klagers dat hun klacht is ontstaan op 19 februari 2020. Volgens verweerder hadden
klagers binnen één jaar daarna moeten klagen, maar hebben zij dat pas op 13 april
2021 bij de deken gedaan. De raad volgt verweerder hier niet in. Op grond van artikel
46g lid 1 sub a Advocatenwet dient binnen drie jaar na het verweten handelen daarover
te worden geklaagd bij de deken. Het door klagers verweten handelen van verweerder
speelde vanaf 2020, zodat klagers op 13 april 2021 tijdig bij de deken over verweerder
hebben geklaagd. Ook de tweede grond van verweerder verwerpt de raad. Alleen als al
eerder onherroepelijk door de raad over het verweten handelen of hetzelfde feitencomplex
is beslist, dient de klagende partij op grond van artikel 47b lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk
te worden verklaard. Hiervan is echter geen sprake geweest. Dat klagers/klaagster
een eerdere klacht tegen verweerder bij de deken niet hebben voortgezet, maakt het
oordeel niet anders.
5.3 Nu klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht, zal de raad de klachtonderdelen
inhoudelijk beoordelen.
Toetsingsmaatstaf
5.4 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Die normen houden onder andere in dat advocaten voldoende zorg jegens hun cliënt in
acht moeten nemen en zich verder dienen te onthouden van enig handelen of nalaten
dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter
de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, die staan
omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De gedragsregels beogen invulling te geven
aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk
advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet en niet aan
de gedragsregels. Die gedragsregels kunnen zo nodig wel van betekenis zijn bij invulling
van bedoelde toets.
5.5 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 eerste
lid geformuleerd. Daaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen
van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid
of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan
zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico
daaromtrent bij de advocaat te rusten. Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat advocaten
ervoor moeten zorgen dat bij het aanvaarden van de opdracht duidelijke financiële
afspraken met de cliënt zijn gemaakt. Ook moet de advocaat, zodra deze bemerkt dat
zijn kosten aanmerkelijk hoger uitvallen dan aanvankelijk met de cliënt besproken
en ingeschat, zijn cliënt daarvan op de hoogte brengen. Indien een onoverbrugbaar
verschil van inzicht met de cliënt is ontstaan, moet de advocaat zijn opdracht neerleggen.
Als dat gebeurt, dan moet dat wel op zorgvuldige wijze worden gedaan met zo min mogelijk
nadeel voor de cliënt (vgl. gedragsregel 14 leden 2 en 3).
Klachtonderdelen a), b), g) en h)
5.6 Deze klachtonderdelen lenen zich vanwege hun onderlinge samenhang voor gezamenlijke
beoordeling.
5.7 Verweerder stelt dat hij in opdracht van klagers in 2019 en 2020 de door hem gefactureerde
werkzaamheden heeft verricht in hun verschillende procedures tegen hun wederpartij
tegen een vooraf afgesproken uurtarief van € 300,- (te vermeerderen met btw en kosten).
Dat dit zo met hen is afgesproken, blijkt volgens verweerder uit de door dochter E
namens klagers op 6 december 2019 ondertekende facturen, waarin zijn uurtarief ook
staat vermeld. Klagers betwisten dat dit met zo hen is afgesproken. Zij stellen zich
op het standpunt dat hun dochter namens hen op 6 december 2019 op kantoor van verweerder
alleen heeft ingestemd met betaling van de twee facturen van 6 december 2019 voor
een totaalbedrag van € 9.280,74 voor alle door verweerder te verrichten en nog te
verrichten werkzaamheden. Dat hij daarna nog twee facturen, in januari en maart 2020,
zou sturen tegen een uurtarief van € 300,-, was niet afgesproken, aldus klagers.
5.8 Zoals hiervoor bij de toetsingsmaatstaf al is vermeld, ligt het op de weg van
de advocaat om met de cliënt gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen ter voorkoming
van misverstanden en om dit ook te bewijzen. Daarnaast heeft een advocaat een voorlichtingsplicht
met betrekking tot onder meer de financiële kant van de verkregen opdracht. De raad
heeft bij de stukken geen opdrachtbevestiging van verweerder aan klagers aangetroffen
waaruit blijkt welke werkzaamheden verweerder tegen welk uurtarief voor klagers zou
gaan doen. Ook ontbreekt bij de stukken een schriftelijke inschatting door verweerder
van de te verwachten kosten voor klagers en een plan van aanpak.
5.9 Bij de stukken heeft de raad twee door de dochter namens klagers voor akkoord
getekende facturen van 6 december 2019 aangetroffen. Voor zover verweerder er al vanuit
mocht gaan dat de dochter op 6 december 2019 gemachtigd was om namens klagers genoemde
facturen voor akkoord te ondertekenen - een volmacht van klagers aan haar ontbreekt
bij de stukken - kon verweerder naar het oordeel van de raad daaruit niets méér afleiden
dan dat de dochter op dat moment instond voor betaling van die facturen. Anders dan
verweerder betoogt, kon hij daaruit echter niets afleiden voor zijn toekomstige werkzaamheden
voor klagers. Bij deze vermeende vervolgopdracht van klagers aan verweerder vanaf
6 december 2019, en daarmee een vermeende grondslag voor de vervolgfacturatie in januari
en maart 2020, kunnen vraagtekens worden geplaatst. Of daarover tussen partijen afspraken
zijn gemaakt, zal in de door verweerder tegen klagers gestarte incassoprocedure door
de civiele rechter moeten worden uitgemaakt; dat is niet aan de tuchtrechter.
5.10 Vaststaat dat verweerder zich op 30 juli 2020 heeft onttrokken als advocaat van
klagers. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met klagers tot dat moment
onvoldoende gecommuniceerd en hen ook onvoldoende op de hoogte gehouden van de voortgang
in de verschillende procedures. Op de verschillende e-mails van mr. L namens klagers
met relevante vragen heeft verweerder onvoldoende inhoudelijk gereageerd. Stukken
die het tegendeel aantonen, zijn niet overgelegd. Onduidelijk is verder waarom verweerder
niet ook zelf het vonnis in kort geding van 24 januari 2020 aan klagers heeft toegestuurd,
terwijl dat wel van een advocaat verwacht mag worden. Klagers hebben daarnaast betwist
dat verweerder een plan van aanpak heeft gemaakt voor het spoedappel. Een schriftelijk
stuk van verweerder dat hij dat wel heeft gedaan, ontbreekt bij de stukken.
5.11 Op grond van vorenstaande omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is
de raad van oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens klagers.
De raad zal dan ook klachtonderdelen a), voor zover hij daarin tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld (zie hierna), b) en g) gegrond verklaren.
5.12 Het verwijt dat verweerder klagers niet op de hoogte heeft gehouden van een schikkingsvoorstel
van de wederpartij, is onvoldoende feitelijk onderbouwd zodat klachtonderdeel h) ongegrond
wordt verklaard.
5.13 Voor zover klagers ook beogen te klagen over de hoogte van de facturen, merkt
de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen
te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of
de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief
declareren. Daarvan is de raad op grond van de stukken niet gebleken. Dat sprake is
van excessief declareren kan niet louter worden afgeleid uit het aantal gedeclareerde
uren of het totaalbedrag, maar zal moeten worden uitgewerkt en onderbouwd. Feiten
of omstandigheden waaruit blijkt dat de aan klagers in rekening gebrachte tijd buitensporig
zou zijn, zijn echter in deze klachtprocedure gesteld noch gebleken. Daarom kan niet
worden vastgesteld dat sprake is van excessief declareren. Op dit punt is klachtonderdeel
a) ongegrond (en voor het overige gegrond).
Klachtonderdeel c)
5.14 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder zich, mede gelet op gedragsregel
28 lid 2, op de door de deken in zijn e-mail van 11 maart 2020 gestelde voorwaarde
beroepen, wat daar ook van zij. Klagers hadden er toen voor kunnen kiezen om in overleg
met de deken genoemde factuur in depot aan de deken te betalen. Mogelijk dat verweerder
dan wel bereid was geweest om het dossier aan de opvolgend advocaat van klagers af
te geven. Klagers hebben echter, ondanks dat zij juridisch werden bijgestaan, niet
voor die optie gekozen. Verweerder treft echter in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt,
zodat klachtonderdeel c) ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.15 Verweerder heeft zich op 30 juli 2020 als advocaat onttrokken. Uit niets is de
raad gebleken dat klagers door de onttrekking van verweerder op enigerlei wijze in
hun belangen zijn geschaad. Dat is door klagers onvoldoende onderbouwd. Nu een feitelijke
grondslag aan dit verwijt ontbreekt, wordt klachtonderdeel d) ongegrond verklaard.
Klachtonderdelen e) en f)
5.16 De raad ziet aanleiding om deze verwijten vanwege hun samenhang gezamenlijk te
behandelen.
5.17 Klagers hebben tijdens de zitting van de raad verslag gedaan van de gang van
zaken en deze verwijten toegelicht. Verweerder heeft hiertegen schriftelijk geen verweer
gevoerd. Verweerder is niet op de zitting aanwezig geweest zodat hij evenmin mondeling
verweer heeft gevoerd. Dat betekent dat de raad niet anders kan dan concluderen dat
verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens (de familie van) klagers
zoals hem in deze klachtonderdelen wordt verweten. Dat betaamt een behoorlijk advocaat
niet. Klachtonderdelen e) en f) worden dan ook gegrond verklaard.
6 MAATREGEL
Verweerder heeft onvoldoende de belangen van klagers in acht genomen en in strijd
met artikel 46 Advocatenwet gehandeld door schending van de hiervoor genoemde gedragsregels.
Ook heeft verweerder naar het oordeel van de raad financieel niet integer gehandeld,
waardoor hij in strijd met die kernwaarde heeft gehandeld. Nu verweerder een blanco
tuchtrechtelijk verleden heeft ziet de raad aanleiding om, ondanks de ernst van de
hem verweten gedragingen, de maatregel te beperken tot een berisping.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,-
aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door. Het is verweerder niet toegestaan om dit bedrag
te verrekenen met de vermeende openstaande facturen van klagers.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klagers,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klagers. Klagers geven
binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door. Het is verweerder niet toegestaan om dit bedrag te verrekenen
met de vermeende openstaande facturen van klagers.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en
c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-163/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) zoals onder 5.11 overwogen, b), e), f) en g) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) zoals onder 5.13 overwogen, c), d) en h) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klagers, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 14 november 2022