ECLI:NL:TADRARL:2022:281 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-299/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:281 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 14-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-299/AL/MN |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De raad is van oordeel dat verweerder in onvoldoende mate ervoor zorg heeft gedragen dat geen misverstand kon bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad. De raad kan zich voorstellen dat klager dacht dat verweerder slechts als de woordvoerder van zijn zuster dan wel als een soort mediator optrad. Daarbij acht de raad van belang dat de gesprekken bij klager thuis plaatsvonden, en dat klager en verweerder kennissen van elkaar waren en meermalen vóór deze gesprekken (vriendschappelijk) contact met elkaar hebben gehad. Schending gedragsregel 9. Klacht gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 juli
2022
in de zaak 21-299/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 30 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1232836/BD/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij was
klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Naar aanleiding van het overlijden van klagers moeder op 29 februari 2020 moesten
klager en zijn zus een beslissing nemen over de aanvaarding van de nalatenschap en
moesten zij vervolgens de nalatenschap afwikkelen.
2.3 Na een telefoongesprek tussen verweerder en klager is verweerder op 19 maart 2020
bij klager thuis geweest om te spreken over de nalatenschap van de moeder van klager
en diens zus.
2.4 Na dit gesprek hebben klager en verweerder e-mailcontact met elkaar gehad.
2.5 Op 20 maart 2020 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager met daarin verweerders
samenvatting van hetgeen besproken is bij de bespreking op 19 maart 2020.
2.6 Op 29 april 2020 heeft er wederom een bespreking tussen klager en verweerder bij
klager thuis plaatsgevonden met verweerder.
2.7 Na deze bespreking, dezelfde dag, heeft klager ook telefonisch contact opgenomen
met verweerder.
2.8 Vervolgens is er wederom e-mailcontact tussen klager en verweerder geweest.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onduidelijkheid te laten bestaan over zijn optreden als advocaat van klagers zus
als gevolg waarvan klager op het verkeerde been is gezet;
b) misbruik te maken van zijn vriendschappelijke relatie met klager.
3.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager en zijn zus kwamen samen
niet uit de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van de inboedel en de woning
van hun moeder. Klager heeft zijn zus op 16 maart 2020 een voorstel gedaan maar daar
reageerde zijn zus niet meer op. Vervolgens werd klager gebeld door verweerder met
de mededeling dat klagers zus hem had gevraagd namens haar met klager te communiceren.
Klager was daar blij mee omdat hij verweerder goed kende en een vriendschappelijke
relatie met hem had. Verweerder kwam op 19 maart 2020 bij klager thuis en het was
een amicaal gesprek. Klager zag dit gesprek als een soort mediation. Er volgde wederom
een gesprek tussen klager en verweerder bij klager thuis op 29 april 2020. Klager
heeft toen een aantal emotionele uitspraken gedaan in de veronderstelling dat verweerder
nog steeds communiceerde namens zijn zus en klager ging ervan uit dat hij dus vrijuit
kon spreken. Verweerder gaf tijdens dat gesprek ineens aan dat hij als advocaat van
klagers zus optrad. Klager is op het verkeerde been gezet door de veranderde rol van
verweerder. Verweerder heeft misbruik gemaakt van hun vriendschappelijke relatie.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Er kon geen misverstand bestaan over de manier waarop hij zich heeft gepresenteerd
aan klager in deze kwestie. Verweerder heeft klager telefonisch benaderd en hij heeft
aangegeven dat hij door klagers zus was benaderd. Alleen al op grond daarvan kon er
geen misverstand bestaan over verweerders hoedanigheid. Bovendien heeft hij bij aanvang
van het gesprek nadrukkelijk gezegd dat hij er zat als advocaat van klagers zuster.
Verweerder kende klager. Hun relatie was echter oppervlakkig en niet vriendschappelijk.
5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en b)
5.1 De raad ziet aanleiding om de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.3 Gedragsregel 9, eerste lid, bepaalt dat een advocaat tegenover zijn cliënt en
in zijn contacten met derden ervoor zorg draagt dat geen misverstand kan bestaan over
de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
5.4 Bij de beoordeling van deze klacht gaat de raad uit van de volgende gang van zaken.
Na het overlijden van de moeder van klager, liep het contact van klager met zijn zus
over de afwikkeling van nalatenschap van hun moeder niet goed. Klager werd in die
periode door verweerder opgebeld. Klager en verweerder kenden elkaar. Verweerder gaf
hem aan dat klagers zus hem had gevraagd om namens haar met klager te communiceren
over de afwikkeling van de nalatenschap. Vervolgens hebben klager en verweerder tweemaal
bij klager thuis gesproken over de afwikkeling van de nalatenschap.
5.5 Klager en verweerder hebben verschillende lezingen over de wijze waarop verweerder
zich in de richting van klager heeft gepresenteerd. Klager stelt dat verweerder hem
had gezegd dat hij namens zijn zus communiceerde. Klager ging er van uit dat verweerder
optrad als een soort mediator en dat hij daarom vrijuit kon praten. Pas tegen het
einde van het tweede gesprek – toen hij al een aantal emotionele uitspraken had gedaan
– vertelde verweerder dat hij optrad als de advocaat van zijn zus. Verweerder stelt
daarentegen dat er geen misverstand over kon zijn dat hij met klager heeft gesproken
als advocaat van de zus van klager. In het telefonische gesprek had hij gezegd dat
hij communiceerde namens klagers zus en bij aanvang van het gesprek bij klager thuis
had hij gezegd dat hij de advocaat van klagers zus was, aldus verweerder.
5.6 De vraag die de raad dient te beantwoorden, is of verweerder naar klager toe voldoende
duidelijk heeft gemaakt dat hij namens zijn zuster als advocaat optrad. Klager en
verweerder stellen beiden dat in het telefonische gesprek door verweerder is gezegd
dat hij namens klagers zuster communiceerde. De stelling van verweerder dat hij in
hun eerste gesprek bij klager thuis heeft medegedeeld dat hij als de advocaat van
klagers zuster optrad, wordt door klager betwist en is niet schriftelijk aan klager
medegedeeld. Bij die stand van zaken gaat de raad er van uit dat verweerder pas in
het tweede gesprek (volgens klager pas aan het eind daarvan) bij klager thuis meer
duidelijkheid heeft verschaft over de hoedanigheid waarin hij optrad.
5.7 Anders dan door verweerder is betoogd, is de raad van oordeel dat verweerder met
de enkele mededeling dat hij namens klagers zus communiceerde, in onvoldoende mate
ervoor zorg heeft gedragen dat geen misverstand kon bestaan over de hoedanigheid waarin
hij optrad. De raad kan zich voorstellen dat klager dacht dat verweerder slechts als
de woordvoerder van zijn zuster dan wel als een soort mediator optrad. Daarbij acht
de raad van belang dat de gesprekken bij klager thuis plaatsvonden, en dat klager
en verweerder kennissen van elkaar waren en meermalen vóór deze gesprekken (vriendschappelijk)
contact met elkaar hebben gehad.
5.8 Met betrekking tot klachtonderdeel b) is de raad van oordeel dat niet is gebleken
dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn (vriendschappelijke) relatie met klager.
Deze relatie heeft echter, zoals hierboven al is overwogen, wel een rol gespeeld bij
de beoordeling van klachtonderdeel a).
5.9 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld
in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals uitgewerkt in gedragsregel 9, eerste
lid. De raad zal de klacht gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat verweerder gedragsregel 9 heeft geschonden. Nu geen
sprake is van een tuchtrechtelijk verleden is de raad van oordeel dat bij wijze van
zakelijke terechtwijzing de maatregel van een waarschuwing passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-299/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, E.M.G. Pouls, H.K. Scholtens en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 4 juli 2022