ECLI:NL:TADRARL:2022:276 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-433/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:276
Datum uitspraak: 29-08-2022
Datum publicatie: 08-11-2022
Zaaknummer(s): 22-433/AL/OV
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over (voormalige) advocaat van klager. De voorzitter kan op grond van de stukken van een aantal klachtonderdelen de juistheid niet vaststellen. Uit de klacht blijkt dat klager uiteindelijk niet tevreden is met het behaalde resultaat en zich daar blijkbaar niet bij kan neerleggen, maar dat betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Het is uit de stukken niet gebleken dat verweerder de zaak ten onrechte heeft aangebracht bij de kantonrechter. Verder heeft verweerder toegelicht waarom hij het inschakelen van het OM zinloos vond. Als klager het toen niet eens was met verweerder had het op zijn weg gelegen om op een eerder moment een andere advocaat in te schakelen die wel bereid was om het OM bij de erfeniskwestie te betrekken. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 augustus 2022
in de zaak 22-433/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over:
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 23 mei 2022 met kenmerk 1558410, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager in 2021 bijgestaan in een erfrechtkwestie tegen de zus van klager. De vader van klager en zijn zus (hierna ook: de vader) is op 3 januari 2021 overleden en had zijn dochter, de zus van klager, benoemd tot executeur en testamentair bewindvoerder. Klager en zijn vader zijn jaren gebrouilleerd geweest. Klager en zijn zus hebben in de jaren voor het overlijden van de vader nauwelijks contact met elkaar gehad. Klager is door zijn zus niet geïnformeerd over het overlijden van hun vader en hij is niet uitgenodigd voor de begrafenis.
1.2 Klager en verweerder zijn overeengekomen dat verweerder klager bijstand zou verlenen bij het veiligstellen van de uitkeringen uit de erfenis en bij de discussie met de zus van klager over vermeend frauduleus handelen bij het afwikkelen van de erfenis.
1.3 De erfenis bestond uit een geldbedrag, een woning, door de vader gemaakte schilderijen en jaarlijks uit te keren royalty’s over boekenrechten van de oma van klager en zijn zus.
1.4 Op 11 oktober 2021 heeft een zitting bij de rechtbank Noord-Holland plaatsgevonden. Tijdens deze zitting hebben klager en zijn zus diverse afspraken gemaakt die vastgelegd zijn in een vaststellingsovereenkomst. De vaststellingsovereenkomst is door beiden ondertekend.
1.5 Op 12 oktober 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
1.6 Op 20 oktober 2021 heeft klager de deken gevraagd om de klacht nog niet verder in behandeling te nemen.
1.7 Op 21 oktober 2021 heeft mr. R. verweerder gevraagd om hem het dossier van klager toe te sturen, omdat klager hem heeft verzocht de verdere behandeling van de erfrechtkwestie over te nemen.
1.8 Op 8 november 2021 heeft klager de deken bericht dat zijn klacht over verweerder in behandeling kan worden genomen.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft gelogen en valse beloftes gedaan en verweerder heeft de zus van klager ermee laten wegkomen dat zij heeft gefraudeerd;
b) verweerder heeft de zaak tegen de zus van klager ten onrechte aangebracht bij de kantonrechter in plaats van bij de rechtbank, omdat het te verdelen bedrag uit de erfenis boven het bedrag van € 125.000,- uitkomt;
c) verweerder heeft niets gedaan met het bewijs dat klager gedurende tien maanden tegen zijn zus heeft verzameld. Klager heeft het gevoel dat hij en verweerder er door de tegenpartij zijn ingeluisd;
d) verweerder heeft zijn werk niet goed gedaan en hij heeft tegen klager gezegd dat hij een andere advocaat moet zoeken. Een advocaat mag volgens klager niet zo met zijn cliënten omgaan;
e) Verweerder heeft geweigerd de zaak voor te leggen aan het Openbaar Ministerie (OM).
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat alle gegevens om de fraude en incompetentie van de executeur, de zus van klager, te bewijzen, zijn overgelegd, maar dat de kantonrechter van oordeel was dat het verzoek tot ontslag van de executeur niet kon worden toegewezen omdat de executeur al klaar was met haar werk. Volgens verweerder heerste er bij klager veel onbegrip en kwaadheid over het handelen van zijn zus en stelde klager onmogelijke eisen, waardoor hij klager regelmatig terug moest fluiten. Volgens verweerder bleek er weinig tot niets frauduleus met de erfenis te zijn gebeurd. Verweerder betwist dat hij tegen klager heeft gezegd dat hij een andere advocaat moest zoeken; klager heeft zelf voor een andere advocaat gekozen. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de kantonrechter de enige bevoegde rechter is om te oordelen over een verzoek tot ontslag van een ‘frauduleuze executeur’. Volgens verweerder is ter zitting met de kantonrechter eerst gediscussieerd over de bevoegde rechter ten aanzien van het gevorderde na een eiswijziging, maar is na meerdere onderhandelingen uiteindelijk de vaststellingsovereenkomst getekend. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat hij het inschakelen van het OM zinloos vond, omdat de vermeende fraude van klagers zus nog niet vast stond en op zitting bleek dat de zus van klager wel alle openheid van zaken wilde geven en er geen sprake was van de door klager verwachte miljoenen.
3.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat in alle onderdelen over het handelen van de (voormalige) advocaat van klager. In dat kader is het uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid is niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij heeft gelogen en valse beloftes heeft gedaan en dat hij de zus van klager ermee heeft laten wegkomen dat zij heeft gefraudeerd.
4.3 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier de juistheid van klagers verwijt niet vaststellen. Klager heeft in zijn klacht onvoldoende duidelijk toegelicht waarover verweerder zou hebben gelogen en welke valse beloftes verweerder hem zou hebben gedaan. Verweerder heeft dit in ieder geval ontkend. Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat uit het onderzoek naar de omvang van de erfenis en de bankrekening van de vader niet is gebleken van frauduleus handelen door de zus van klager en dat dit tijdens de zitting bij de rechtbank duidelijk werd. Uit de klachtbrief blijkt dat klager niet tevreden is met het resultaat van de tegen zijn zus gestarte procedure, maar dat betekent niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerder dat hij de erfrechtkwestie ten onrechte heeft aangebracht bij de kantonrechter in plaats van bij de rechtbank, omdat het te verdelen bedrag uit de erfenis boven het bedrag van € 125.000,- uitkomt.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder hier geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder heeft in zijn verweer duidelijk uiteengezet waarom hij het verzoek tot wijziging executeur en aanstelling onafhankelijk vereffenaar bij de kantonrechter heeft ingediend. Verder heeft verweerder in zijn verweer uitgelegd dat de kantonrechter ter zitting heeft aangegeven dat hij niet kan oordelen over het gevorderde na de namens klager ingediende eiswijziging, omdat de rechtbank daartoe bevoegd is. Uit de stukken is verder ook niet gebleken dat verweerder de zaak ten onrechte bij de kantonrechter heeft aangebracht. Omdat hier geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is klachtonderdeel b) ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager verwijt verweerder dat hij niets heeft gedaan met het bewijs dat klager gedurende tien maanden tegen zijn zus heeft verzameld. Klager heeft het gevoel dat hij en verweerder er door de tegenpartij zijn ingeluisd.
4.7 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen of het verwijt dat klager verweerder maakt juist is. Klager heeft in zijn klacht niet concreet aangegeven met welke bewijzen verweerder niets zou hebben gedaan, terwijl verweerder heeft aangevoerd dat hij alle gegevens om de fraude en incompetentie van de executeur te bewijzen heeft ingediend bij de kantonrechter. Los van die bewijzen blijkt uit de stukken dat klager op 11 oktober 2021 bij de kantonrechter afspraken met zijn zus heeft gemaakt en dat zij daartoe beiden de vaststellingsovereenkomst hebben getekend. Dat klager achteraf niet tevreden is met de afspraken die hij met zijn zus heeft gemaakt en het gevoel heeft dat hij erin is geluisd, betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk iets kan worden verweten. Klachtonderdeel c) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klager verwijt verweerder dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan en dat hij tegen klager zou hebben gezegd dat hij een andere advocaat moet zoeken. Een advocaat mag volgens klager niet zo met zijn cliënten omgaan, aldus klager.
4.9 Zoals de voorzitter hierboven al heeft geoordeeld, kan de voorzitter op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan. Verweerder heeft in zijn verweer uiteengezet hoe de communicatie en het overleg met klager is verlopen en welke afspraken klager met zijn zus heeft gemaakt over de afwikkeling van de erfenis. In het licht van het verweer van verweerder heeft klager in zijn klacht onvoldoende concreet aangegeven waarom hij vindt dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan. Uit de klacht blijkt dat klager uiteindelijk niet tevreden is met het behaalde resultaat en zich daar blijkbaar niet bij kan neerleggen, maar dat betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. Verder constateert de voorzitter op basis van de overgelegde brief van mr. R. dat klager het initiatief heeft genomen om een andere advocaat in te schakelen, omdat hij geen vertrouwen meer in verweerder had. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder klager op enig moment heeft gezegd dat hij een andere advocaat moet zoeken. Verweerder heeft dat ook betwist. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.10 Klager verwijt verweerder dat hij heeft geweigerd de zaak voor te leggen aan het OM.
4.11 De voorzitter is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Een advocaat is niet gehouden om een instructie van zijn cliënt op te volgen als de advocaat deze instructie niet in het belang van de zaak van zijn cliënt acht en bovendien van mening is dat de door de cliënt voorgestelde actie geen kans van slagen heeft. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen klager en verweerder blijkt dat klager in januari 2021 aangifte tegen zijn zus wilde doen van smaad, laster en verduistering en dat verweerder hem op 1 februari 2021 heeft geadviseerd dat niet te doen ter voorkoming van escalatie. In zijn verweer heeft verweerder verder toegelicht waarom hij het inschakelen van het OM zinloos vond. De voorzitter kan verweerder in deze toelichting volgen. Als klager het toen niet eens was met verweerder had het op zijn weg gelegen om op een eerder moment een andere advocaat in te schakelen die wel bereid was om het OM bij de erfeniskwestie te betrekken. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.12 Uit het bovenstaande volgt dat de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 29 augustus 2022