ECLI:NL:TADRARL:2022:26 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-860/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 16-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-860/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Naar het oordeel van de raad is het verzet van klager ten aanzien van klachtonderdeel c gegrond omdat daarover niet al eerder was beslist, maar voor het overige ongegrond. De raad oordeelt klachtonderdeel c ongegrond. De standpunten van klager en verweerder staan lijnrecht tegenover elkaar zodat de juistheid van het daarin gemaakte verwijt niet kan worden vastgesteld. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 januari
2022
in de zaak 20-860/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 3 mei 2021 op de klacht van:
klager
gemachtigde: ir. Van H.
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 augustus 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z1236675/LF/SD
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 3 mei 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klachtonderdelen c) en d) kennelijk niet-ontvankelijk
en de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is
op 3 mei 2021 verzonden aan partijen.
1.4 Op 1 juni 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
De raad heeft het verzetschrift op diezelfde dag ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 1 november 2021. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met
bijlagen van klager van 13 oktober 2021.
1.7 Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de bijlagen, zoals die waren gehecht
aan de pleitaantekeningen van klager. Verweerder heeft daartegen ter zitting geen
bezwaar gemaakt, zodat de raad die bijlagen aan het klachtdossier heeft toegevoegd.
2 VERZET EN KLACHTEN
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) de voorzitter heeft verschillende relevante feiten ten onrechte niet aan de beslissing
ten grondslag gelegd, wat tot gegrondheid van de klachten had moeten leiden;
b) de voorzitter bij de beoordeling van klachtonderdeel a - verweerder heeft onbevoegd
opdracht gegeven voor een onvrijwillige ontruiming - heeft miskend dat vast staat
dat daarvoor een executoriale titel heeft ontbroken, waarmee het tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen door verweerder een feit is;
c) de voorzitter heeft bij beoordeling van klachtonderdeel b – verweerder heeft op
eigen initiatief inboedel, persoonlijke bezittingen en werk gerelateerde goederen,
diploma’s en certificaten van klager onteigend, terwijl die goederen op grond van
het vonnis van 15 januari 2018 ter bewaring aan de gemeente hadden moeten worden aangeboden
– ten onrechte beslist dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden
gemaakt. Dit terwijl op de bezittingen van klager geen beslag lag, de rechter slechts
tot afvoeren daarvan had beslist, wat zo ook had gekund, en verweerder juridisch beschouwd
de opdracht tot afgifte van die goederen aan zijn ex nimmer aan de deurwaarder had
mogen geven;
d) de voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdeel c - het heimelijk contact opnemen
door verweerder met de bank van klager om een door de rechter aan klager opgedragen
financieringsaanvraag te verstoren - ten onrechte geoordeeld dat op dit verwijt reeds
bij tuchtrechtelijke beslissing van 20 januari 2020 onherroepelijk was beslist en
het daarom op grond van artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk
was. Op dit verwijt is volgens klager inhoudelijk echter niet eerder tuchtrechtelijk
beslist;
e) de voorzitter heeft ook ten aanzien van klachtonderdeel d – verweerder heeft de
belangen van klager onnodig of onevenredig geschaad zonder redelijk doel door , de
prille arbeidsrelatie van klager bij zijn werkgever kennende, deze werkgever in kennis
te stellen van het vermeend verbeuren van dwangsommen ad € 50.000,- en als verbeurd
verklaard dit bedrag te vorderen middels loonbeslag - ten onrechte beslist dat klager
op grond van artikel 47b lid 1 van de Advocatenwet daarin kennelijk niet-ontvankelijk
was. De voorzitter heeft daarbij geen rekening gehouden met de schrijnende en voor
klager levensbedreigende omstandigheden die daarbij speelden.
3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten:
3.1 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De ex-echtgenote wordt bijgestaan
door verweerder.
3.2 Bij vonnis van 14 september 2017 heeft de voorzieningenrechter klager onder meer
bevolen zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de voormalige echtelijke woning
met oplegging van dwangsommen.
3.3 Bij vonnis van 15 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter klager veroordeeld
om de betreffende woning uiterlijk 12 februari 2018 te ontruimen en de cliënte van
verweerder gemachtigd om de eventueel door klager na 12 februari 2018 in de woning
achtergelaten eigendommen af te voeren
3.4 Op 5 maart 2018 is de woning daadwerkelijk ontruimd.
3.5 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Bij beslissing van
20 januari 2020 heeft de Raad van Discipline de klacht in alle onderdelen ongegrond
verklaard. Op 21 augustus 2020 heeft het Hof van Discipline deze uitspraak bekrachtigd.
4 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van de aanvullende klacht
5.1 Klager heeft ter zitting van de raad een aanvullende klacht geformuleerd. De raad
kan op grond van de Advocatenwet in dit stadium van de procedure niet over de aanvullende
klacht van klager oordelen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.2 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
5.3 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden tegen de feiten
en tegen de klachtonderdelen a, b en d niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling
de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten
en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft die klachtonderdelen naar het
oordeel van de raad dus terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk (d)
en kennelijk ongegrond (a en b) bevonden. De raad zal het verzet dan ook in zoverre
ten aanzien van deze klachtonderdelen ongegrond verklaren.
5.4 Dat ligt anders met betrekking tot klachtonderdeel c). Naar het oordeel van de
raad heeft de voorzitter ten onrechte beslist dat daarover al eerder tuchtrechtelijk
onherroepelijk was geoordeeld. Daarvan is de raad uit de overgelegde stukken echter
niet gebleken. Het verzet tegen klachtonderdeel c is dan ook gegrond, zodat de raad
klachtonderdeel c opnieuw zal beoordelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
5.5 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegelicht dat hij bij de eerdere
klachtzaak tegen hem een brief van 2018 van de bank bij de stukken had gevoegd. In
die tijd heeft hij contact met de bank opgenomen omdat zijn cliënte, als eigenaar
van de woning, een brief van de bank had ontvangen. Dat ging volgens verweerder over
het beslag dat op de woning lag vanwege de door klager verbeurde dwangsommen. Volgens
verweerder heeft hij toen op verzoek van zijn cliënte en in haar belang telefonisch
contact met de bank opgenomen om te voorkomen dat de bank tot een executieveiling
van de woning zou overgaan. De woning zou verkocht worden, zodat een executieveiling
niet nodig was. Verweerder heeft ter zitting betwist dat hij er toen mee bekend was
dat klager bij diezelfde bank bezig was met herfinancieringsmogelijkheden, zodat hij
reeds om die reden daarover ook niets aan de bank kon meedelen.
5.6 Volgens klager ter zitting heeft verweerder contact met zijn bank gezocht in verband
met de opheffing van het beslag op de woning en in dat gesprek zijn herfinancieringsaanvraag
willens en wetens gefrustreerd. Verweerder heeft dit ter zitting betwist en gesteld
dat hij contact met de bank heeft gehad op het moment dat daarop beslag was gelegd.
5.7 Nu de standpunten van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan en
de juistheid van het verwijt van klager niet uit de stukken en het verhandelde ter
zitting is gebleken, kan de raad niet vaststellen dat verweerder een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Daarom wordt klachtonderdeel c ongegrond verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel c gegrond en voor het overige
ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, W.W. Korteweg, K.F. Leenhouts, C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 januari 2022