ECLI:NL:TADRARL:2022:257 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-041/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:257 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2022 |
Datum publicatie: | 03-11-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-041/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen de eigen advocaat in een vreemdelingenzaak. Verweerder heeft de belangen van klaagster geschaad door zijn toezegging niet na te komen en door onvoldoende duidelijk met klaagster te communiceren over de termijn en kansen van hoger beroep. De raad is van oordeel dat verweerder ook onvoldoende nazorg heeft geleverd. Verweerder heeft klaagster er niet op gewezen dat hij voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd is. Hij heeft klaagster ook niet gewezen op de mogelijkheid om de procedure opnieuw te voeren; een mogelijkheid die volgens de verklaring ter zitting van verweerder veelvuldig wordt benut in vergelijkbare kwesties en die niet bij voorbaat kansloos is. Dat de echtgenoot van klaagster zich bedreigend uitte jegens verweerder verontschuldigt hem niet. Verweerder had de informatie ook schriftelijk of met tussenkomst van een derde met klaagster kunnen delen. Berisping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 oktober
2022
in de zaak 22-041/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: de heer S
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 13 september 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 14 januari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1520674/FB/sd
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 september 2022. Daarbij
waren de heer S, echtgenoot van klaagster, en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een beroepsprocedure bij de rechtbank.
Het beroep werd ingesteld tegen de weigering van de gemeente de geboortedatum van
klaagster in de Basisregistratie Personen te corrigeren.
2.3 Bij beslissing van 17 juli 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
2.4 Op 22 juli 2021 heeft verweerder de uitspraak per e-mail naar klaagster gestuurd.
Verweerder heeft in zijn bericht onder meer het volgende geschreven:
“(…) Hoewel tegen deze uitspraak binnen 6 weken hoger beroep open staat bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State betwijfel ik of u van deze mogelijkheid gebruik moet maken, omdat ik bang ben dat de Afdeling niet tot een ander oordeel zal komen. En dat heeft met name te maken met het ontbreken van een duidelijke verklaring van de Iraakse autoriteiten waarom eerder documenten met een andere geboortedatum zijn afgegeven.
Omdat ik vanaf morgen tot 20 augustus a.s. met vakantie ben stel ik voor na terugkeer van mijn vakantie even nader overleg over uw zaak te hebben, maar vooralsnog ben ik niet geneigd om hoger beroep in te stellen. (…)”
2.5 Bij e-mail van 2 september 2021 heeft klaagster bij verweerder naar de stand van
zaken geïnformeerd.
2.6 Op 8 september 2021 hebben klaagster en verweerder telefonisch met elkaar gesproken
De inhoud van dit gesprek heeft verweerder in een e-mail van 8 september 2021 aan
klaagster bevestigd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ik heb u uitgelegd dat de termijn voor het instellen van hoger beroep (6 weken na uitspraak van 17 juli jl.) inmiddels ongebruikt verstreken is zodat de uitspraak van de rechtbank Utrecht in rechte is komen vast te staan. U stelt terecht dat ik mijn toezegging om na terugkomst van mijn vakantie op 20 augustus jl. met u contact op te nemen niet ben nagekomen, waarvoor ik mijn excuses aanbied. Drukte in mijn praktijk is hiervoor mijn enige verklaring. Daar staat tegenover dat ik van u ook verder niets vernomen heb zodat ik er ook van uit mocht gaan dat u kennelijk in de uitspraak wilde berusten conform mijn inschatting dat hoger beroep niet tot een ander oordeel zou leiden. Een inschatting die volgens mij juist is gelet op de heersende rechtspraak van de hoogste bestuursrechter (zie hiervoor www.rechtspraak.nl, zoekterm "wijziging geboortedatum"). (…)”
2.7 Op 10 september 2021 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat hij eerder die dag telefonisch heeft gesproken met haar echtgenoot en dat de echtgenoot “zeer dreigende taal” uitte. Verweerder heeft geschreven dat hij daarvan niet is gediend en dat hij daarin reden ziet om zijn rechtsbijstand aan klaagster te staken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
dat hij de termijn van hoger beroep onbenut heeft laten verstrijken. Volgens klaagster
heeft verweerder geen contact met haar opgenomen na zijn vakantie en heeft hij ondanks
een daartoe strekkende toezegging geen hoger beroep ingesteld.
3.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor
zover van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld, maar overweegt
dat dit op zichzelf niet onbetamelijk is. Op een advocaat rust namelijk niet zonder
meer de plicht om een rechtsmiddel, zoals in dit geval hoger beroep, in te stellen.
De klacht is in zoverre daarom ongegrond.
5.2 De klacht is voor het overige wel gegrond, omdat verweerder onzorgvuldig heeft
gehandeld na ontvangst van de beslissing van de rechtbank. Het gevolg daarvan is dat
aan klaagster de kans om hoger beroep in te stellen is ontnomen.
5.3 Verweerder is zijn toezegging om na zijn vakantie contact op te nemen niet nagekomen.
Verweerder heeft zijn verzuim op dit punt ook erkend. Daarmee staat vast dat verweerder
is tekortgeschoten jegens klaagster.
5.4 Verweerder is verder tekortgeschoten omdat hij zijn plicht om zijn cliënt voor
te lichten over de goede en kwade kansen van het instellen van een rechtsmiddel niet
is nagekomen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn standpunt ten aanzien
van hoger beroep niet duidelijk en ondubbelzinnig verwoord in zijn bericht van 22
juli 2021. Verweerder heeft aangevoerd dat de strekking van dat bericht is dat hij
geen been zag in hoger beroep en dat hij dat nog eens aan klaagster wilde toelichten.
De raad leest dit echter niet in het bericht. Verweerder heeft met zijn mededeling
dat hij betwijfelt of klaagster hoger beroep moet instellen en dat hij niet geneigd
is hoger beroep in te stellen, ten minste de suggestie gewekt dat het instellen van
hoger beroep bespreekbaar was. De raad wijst er verder nog op dat verweerder heeft
verzuimd om in zijn bericht de datum van de beslissing van de rechtbank, alsmede de
termijn en de uiterste datum van hoger beroep te benoemen.
5.5 Verweerder heeft nog aangevoerd dat klaagster niet in haar belangen is geschaad,
omdat de succeskans in hoger beroep nihil was. Dit verweer, wat er ook van zij, slaagt
niet. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk met klaagster gecommuniceerd over de
mogelijkheid en de kans van slagen van hoger beroep en reeds daarmee heeft hij haar
belangen geschaad.
5.6 De slotsom is dat verweerder aan klaagster de kans op het tijdig instellen van
hoger beroep heeft ontnomen door ontoereikende (schriftelijke) voorlichting en door
het niet nakomen van een toezegging om contact op te nemen.
6 MAATREGEL
6.1 De raad legt aan verweerder de maatregel van berisping op.
6.2 Verweerder heeft de belangen van klaagster geschaad door zijn toezegging niet
na te komen en door onvoldoende duidelijk met klaagster te communiceren over de termijn
en kansen van hoger beroep.
6.3 De raad is van oordeel dat verweerder ook onvoldoende nazorg heeft geleverd. Verweerder
heeft klaagster er niet op gewezen dat hij voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd
is. Hij heeft klaagster ook niet gewezen op de mogelijkheid om de procedure opnieuw
te voeren; een mogelijkheid die volgens de verklaring ter zitting van verweerder veelvuldig
wordt benut in vergelijkbare kwesties en die niet bij voorbaat kansloos is. Dat de
echtgenoot van klaagster zich bedreigend uitte jegens verweerder verontschuldigt hem
niet. Verweerder had de informatie ook schriftelijk of met tussenkomst van een derde
met klaagster kunnen delen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van €
50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze
beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart ongegrond zoals overwogen in 5.1 en voor het overige gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. A. Tijs
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 31 oktober 2022