ECLI:NL:TADRARL:2022:246 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1041/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:246
Datum uitspraak: 24-10-2022
Datum publicatie: 27-10-2022
Zaaknummer(s): 21-1041/AL/NN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet. De raad verklaart het verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2022
in de zaak 21-1041/AL/NN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 maart 2022 op de klacht van:

klager
gemachtigde: R. S
over
verweerder
gemachtigde: C.H.J. van der M

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 30 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2020KNN146/1266798 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 14 maart 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is verzonden aan partijen.
1.4 Op 7 april 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 9 september 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder met zijn gemachtigde aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails met bijlage(n) van 8 augustus 2022, 25 augustus 2022 en 2 september 2022 van de gemachtigde van klager.

2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden gelet op het verzetschrift en het verhandelde ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) De klacht is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het indienen van de klacht tegen verweerder was feitelijk pas mogelijk toen duidelijk was wat de gevolgen daarvan waren. Op grond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet mocht de klacht binnen een termijn van drie jaren na het wijzen het eindarrest van 26 maart 2019 worden ingediend. Daarom is de klacht binnen de termijn ingediend en dient de klacht ontvankelijk te worden verklaard.
b) Indien de raad klager niet volgt in de onder a) genoemde verzetgrond, dan is er sprake van een verschoonbare temrijnoverschrijding op basis van een medische situatie.
c) De voorzitter heeft ten onrechte artikel 46g lid 3 Advocatenwet niet toegepast.
d) De klacht is in de voorzittersbeslissing te summier benoemd.
2.2 Voor het overige komt klager tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving in verzet niet op.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
Verzetgrond a)
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3 De raad is van oordeel dat klager zijn klacht buiten de genoemde termijn van drie jaar bij de deken heeft ingediend. De raad acht het juist wat de voorzitter hierover heeft overwogen.  
4.4 Klager heeft in verzet een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling van artikel 46g lid 2 Advocatenwet en aangevoerd dat de gevolgen van het handelen van verweerder pas bekend zijn geworden na het wijzen van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 maart 2019.
4.5 De raad volgt klager hierin niet. Op grond van de stukken blijkt dat klager al eerder dan op deze datum van het handelen van verweerder én de gevolgen van dat handelen kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. Verweerder heeft bijvoorbeeld al in 2017 met klager besproken dat er een zeer grote kans is dat het hoger beroep negatief voor klager zal uitpakken, maar dat klager het hoger beroep desondanks wil doorzetten. Ook heeft verweerder in 2017 aan klager laten weten dat hij de geluidsopnames niet in het geding zal brengen.
4.6 Bovendien zou de termijn van artikel 46g lid 2 Advocatenwet ook zijn overschreden als wel van de door de door klager genoemde datum wordt uitgegaan. Klager heeft immers pas op 16 oktober 2020 zijn klacht bij de deken ingediend en dat is (ruim) meer dan een jaar na de datum van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden.
Verzetgrond b)
4.7 Voorts heeft klager in verzet betoogd dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De raad stelt voorop dat alleen onder zeer bijzondere omstandigheden een overschrijding van de bovengenoemde klachttermijn verschoonbaar is. Door en namens klager is aangevoerd dat hij door een ziekte niet in staat was om binnen de termijn de klacht in te dienen. Klager heeft deze stelling onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een huisarts. Die verklaring luidt dat klager ‘om medische redenen in de periode van 2016 tot 2022 niet voldoende in staat was om zijn (zakelijke) belangen te behartigen’. De raad is op grond van wat door klager is aangevoerd van oordeel dat er geen sprake is van een verschoonbare reden om niet tijdig een klacht in te dienen. Niet is gebleken dat verweerder gedurende de (gehele) klachttermijn niet in staat is geweest om een klacht over verweerder in te dienen of in te laten dienen. De raad betrekt daarbij dat klager in die periode wel in staat was om de procedure te voeren die heeft geleid tot het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden en daarom niet valt in te zien waarom klager in die periode niet een klacht over verweerder bij de deken had kunnen indienen. 
Verzetgrond c)
4.8 Klager heeft aangevoerd dat de voorzitter artikel 46g lid 3 Advocatenwet ten onrechte niet heeft toegepast. Volgens klager had de voorzitter op grond van deze bepaling klager de mogelijkheid moeten bieden om binnen een reële termijn een nadere toelichting omtrent de termijnoverschrijding te geven.
4.9 De raad overweegt hierover als volgt. Artikel 46g lid 3 Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de klacht mits de klager de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een redelijke termijn te herstellen. De raad is van oordeel dat deze bepaling niet ziet op de onderhavige overschrijding van de klachttermijn. Artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalt dat in geval van een overschrijding van de klachttermijn de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Een verplichting om klager een toelichting over de termijnoverschrijding te laten geven is er niet.   
Verzetgrond d)
4.10 De raad overweegt ten slotte dat gezien de klachtbrief en de weergave van die klacht in de aanbiedingsbrief van de deken, de klacht van klager op een correcte wijze in de voorzittersbeslissing is weergegeven.  
Conclusie
4.11 De raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.  Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans en G.N. Paanakker, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2022.

Griffier                                                     Voorzitter
 
Verzonden d.d. 24 oktober 2022