ECLI:NL:TADRARL:2022:242 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-592/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:242 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-10-2022 |
Datum publicatie: | 24-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-592/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 3 oktober 2022
in de zaak 22-592/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 21 juli 2022 met kenmerk 1700767, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner, mevrouw M, zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
1.2 In een alimentatieprocedure werd klager bijgestaan door mr. V en in een executiegeschil
door diens kantoorgenoot mr. M. In een AVG-kwestie wordt klager bijgestaan door mr.
S van [...] Juridisch Advies.
1.3 Verweerster staat M bij.
1.4 De ouders van klager, de heer en mevrouw Van R-G (hierna: ouders), hebben een
geldvordering op klager en M in verband met het verstrekken van een lening aan hen.
Deze vordering werd geïnd door middel van een loonbeslag onder M. Verweerster is namens
M een executiegeschil gestart met als doel dit loonbeslag te beëindigen. Bij de dagvaarding,
die verweerster heeft laten betekenen aan de ouders, zaten nietgeanonimiseerde stukken
betreffende een beschikking van de rechtbank Overijssel d.d. 4 december 2018 inzake
de echtscheiding en een herstelbeschikking d.d. 25 maart 2019.
1.5 Op 19 april 2021 heeft mr. S, namens klager, verweerster hierover aangeschreven
door middel van een op 20 april 2021 verzonden aangetekende brief. Die brief luidt,
voor zover relevant, als volgt:
“Gezien de mate en ernst van de schending is cliënt voornemens om u in rechte te betrekken, tenzij u een rechtsgrond kunt aandragen waaruit blijkt dat u persoonsgegevens van derden, on geanonimiseerd hetzij in een procedure, mag verstrekken aan derden”.
1.6 Op 19 mei 2021 heeft verweerster de volgende e-mail aan S gezonden:
'Zoals te doen gebruikelijk en ook verplicht is heb ik de rechtbank volledig geïnformeerd. De rechtbank heeft de beschikking nodig die door uw cliënt wordt geëxecuteerd. Ik mag geen halve beschikking(en) overleggen. Immers: ik heb een volledigheids- en waarheidsplicht naar de goede rechtsorde. Anders dan u stelt, deel ik niet met u dat er overige inhoudelijke zaken zijn benoemd in de beschikkingen. Immers, het verzoek dat gaat over de dochter van partijen is aangehouden'.
1.7 Op 23 september 2021 heeft mr. S zich namens klager in een aangetekende brief
tot de toenmalige kantoorgenoten van verweerster, mr. K1 en mw. mr. K2 gewend. In
die brief wordt onder meer gesteld dat er sprake is van een onomkeerbare schade door
het (onrechtmatig) bekendmaken van persoonsgegevens.
1.8 Bij e-mail van 2 november 2021 aan mr. S heeft verweerster op de brief van 23
september 2021 gereageerd.
1.9 Op 5 november 2021 heeft S aan verweerster laten weten dat zij overgaan tot het
opstarten van een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 15 AVG en een dagvaardingsprocedure
op basis van artikel 82 jo 6 AVG.
1.10 Op 18 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in een executiegeschil tussen M en zijn ouders ongeanonimiseerde stukken, met daarin
zeer gevoelige gegevens over klager, in te brengen;
b) niet te reageren op een inzageverzoek van klager met betrekking tot de verwerking
van zijn persoonsgegevens door verweerster;
c) te corresponderen met mr. M, zijn oude advocaat, die hem in die zaak niet bijstond.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op dat verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
4.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij in een executiegeschil tussen zijn ex-partner
(de cliënte van verweerster) en zijn ouders namens haar cliënte niet-geanonimiseerde
stukken, te weten een beschikking en een herstelbeschikking van de rechtbank Overijssel,
in het geding heeft gebracht.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. In deze procedure heeft de wederpartij van
de cliënte van verweerster de vordering gebaseerd op het dictum van de beschikking
van de rechtbank Overijssel. De voorzitter acht het daarom begrijpelijk dat verweerster
deze (gehele en niet-geanonimiseerde) beschikking heeft ingebracht. Verweerster heeft
hiermee de belangen van klager niet onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee
een redelijk doel wordt gediend. Voor zover klager heeft willen betogen dat verweerster
de AVG heeft geschonden, is de voorzitter van oordeel dat dat op grond van de stukken
niet is gebleken. Bovendien levert een eventuele schending van de AVG niet zonder
meer ook een tuchtrechtelijk gegronde klacht op. Het voorgaande betekent dat verweerster
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom
kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager stelt dat verweerster niet heeft gereageerd op zijn inzageverzoek met betrekking
tot de verwerking van zijn persoonsgegevens van 23 september 2021. In het dossier
bevindt zich een e-mail van verweerster aan klager van 2 november 2021. Die e-mail
is een reactie op de brief van 23 september 2021. Gelet op die e-mail is dit verwijt
niet vast komen te staan. Dat klager het niet eens is met de inhoud van de e-mail
van verweerster maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk
ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager beklaagt zich erover dat verweerster in een nieuwe procedure (over de afwikkeling
van de voormalig echtelijke woning) heeft gecorrespondeerd met zijn oude advocaat
- mr. M - terwijl hij in die nieuwe zaak door een andere advocaat wordt vertegenwoordigd.
4.7 De voorzitter stelt vast dat mr. M eerder in een executiegeschil voor klager heeft
opgetreden. Gelet daarop acht de voorzitter het niet onbegrijpelijk en zeker niet
tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster in de nieuwe zaak in eerste instantie
met hem contact heeft opgenomen. Verweerster was niet verplicht om aan klager te vragen
of hij in de nieuwe zaak ook door mr. M zou worden bijgestaan. De voorzitter acht
daarbij nog van belang dat nadat verweerster er door klager op was gewezen dat hij
in de nieuwe zaak door een andere advocaat werd bijgestaan, zij met die nieuwe advocaat
contact heeft opgenomen. Gelet op het voorgaande wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk
ongegrond verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 3 oktober 2022