ECLI:NL:TADRARL:2022:227 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-198/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:227 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-06-2022 |
Datum publicatie: | 13-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-198/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 juni 2022
in de zaak 22-198/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 10 maart 2022 met kenmerk 1481097, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in verband met de verkoop van een pand te Amsterdam
door de vader van klager aan de broer van klager. Vader was na het overlijden van
moeder in 2007 enig eigenaar geworden. Klager wilde de transactie teruggedraaid hebben.
1.2 Op 8 juli 2020 is de zaak besproken in aanwezigheid van een andere broer van klager
en heeft verweerder op 9 juli 2020 een opdrachtbevestiging aan klager gestuurd. Besproken
is dat verweerder nagaat welke mogelijkheden er zijn om de transactie terug te draaien
en of er nog meer opties zijn en dat klager bij de notaris informeert. Met betrekking
tot de kosten van verweerder luidt die opdrachtbevestiging als volgt:
Als het tot een procedure komt, dient u rekening te houden met kosten die tenminste € 5.000,= à 10.000,= zullen belopen. Mijn uurtarief bedraagt € 195,= excl. BTW. Wij spraken af dat ik u voorlopig maandelijks een bedrag van € 450,= (excl. btw) in rekening breng als voorschot. Voor het eerste voorschot voeg ik mijn declaratie bij, met het vriendelijke verzoek deze te voldoen op de aangegeven wijze. Naast advocaatkosten, bent u als het tot een procedure komt, nog kosten van de rechtbank (griffierecht) verschuldigd en kosten van de deurwaarder. In het geval de procedure wordt gewonnen heeft u recht op vergoeding van een deel van de proceskosten; omgekeerd, als u niet zou winnen, is aan de wederpartij dat bedrag verschuldigd. Voor minder draagkrachtigen, zo gaf ik al aan, is het mogelijk korting op het griffierecht te verkrijgen en subsidie op de kosten van een advocaat, ook wel toevoeging genoemd. U c.q. uw vader kan ervoor in aanmerking komen als het fiscaal inkomen niet meer bedraagt dan € 38.600,- per jaar en er geen box 3 belasting verschuldigd is. Gezien de complexiteit en hoeveelheid werk die ik verwacht is het voor mij niet mogelijk om op basis van een toevoeging te werken. U gaf aan dat dat geen bezwaar is. Als uw vader minder draagkrachtig is, kunnen we verzoeken om korting op het griffierecht, laat me het weten als u verwacht dat hij hiervoor in aanmerking komt.
1.3 Bij e-mail van 22 juli 2020 heeft klager de e-mailwisseling met de notaris aan
verweerder gestuurd en heeft hij nadere informatie verstrekt over het pand en gemaakte
afspraken over de verdeling van het pand.
1.4 Verweerder heeft deze e-mail op 23 juli 2020 beantwoord, waarbij hij heeft benadrukt
dat vader dient mee te werken en ook een andere broer, omdat deze broer vader kan
tegenhouden. Tevens heeft hij gevraagd of hij door zal gaan met zijn onderzoek naar
de juridische mogelijkheden.
1.5 Bij e-mail van 24 juli 2020 heeft klager aan verweerder gevraagd om door te gaan
met het onderzoek naar de juridische mogelijkheden en heeft hij gemeld dat vader achter
het plan staat. Verweerder heeft deze e-mail dezelfde dag beantwoord.
1.6 In augustus 2020 bleek dat de andere broer van klager tegen het doorzetten van
juridische stappen is en daarmee dus ook vader. Per e-mail van 20 augustus 2020 heeft
klager aan verweerder verzocht om de zaak voorlopig stop te zetten en advies gevraagd
voor zichzelf. Verweerder heeft in zijn e-mail van 24 augustus 2020 aan klager twee
adviezen gegeven.
1.7 Bij e-mail van 10 januari 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd om de zaak
weer op te pakken.
1.8 Op 20 januari 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden en op 28 januari 2021 heeft
verweerder een nieuwe ‘opdrachtbevestiging’ aan klager gestuurd, omdat de wens van klager niet langer was de verkoop helemaal
terug te draaien, maar om het door hem bewoonde appartement in eigendom te krijgen
middels splitsing in appartementen. Klager en verweerder hebben afgesproken dat verweerder
onderzoek zou verrichten naar de haalbaarheid en dan de broer van klager zou aanschrijven.
1.9 Vervolgens hebben klager en verweerder meermalen gecorrespondeerd over de stand
van zaken in klagers zaak.
1.10 Per e-mail van 5 mei 2021 heeft klager verweerder om advies gevraagd over het
oppakken van de oude zaak, het terugdraaien van de verkoop. Op 4 juni 2021 heeft klager
aan verweerder gevraagd om een afspraak te maken.
1.11 Per e-mail van 12 juni 2021 heeft klager aan verweerder gevraagd of het verstandig
is om vader mee te nemen naar het gesprek. Verweerder heeft per e-mail aan klager
en de zus van klager van 14 juni 2021 aangegeven wat zijn bezwaren zijn om vader te
bewegen tot het voeren van een procedure tegen de broer (eigenaar van het pand) om
de koop terug te draaien.
1.12 Op 18 juni 2021 hebben verweerder, klager en zijn zus een gesprek gehad. In dat
gesprek heeft verweerder nogmaals zijn bezwaren duidelijk gemaakt tegen het bewegen
van de vader van partijen tot het gaan voeren van een procedure tegen de broer om
de koop terug te draaien. Voorts heeft verweerder aan klager en de zus van klager
gevraagd zich een beeld te vormen en goed na te denken over de reactie van de andere
broers en zussen en over de vraag wat het belang van hun vader is om het pand in eigendom
terug te krijgen.
1.13 Op 3 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de aan hem verstrekte opdracht om het voormalige pand van de vader van klager terug
te krijgen of de waarde ervan vergoed te krijgen, onvoldoende voortvarend uit te voeren,
dan wel niet langer uit te voeren, dan wel deze opdracht neer te leggen, waarvan klager
nadeel ondervindt;
b) geen toevoeging voor hem aan te vragen, dan wel niet na te gaan of hij in aanmerking
komt voor gefinancierde rechtsbijstand.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft
de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
4.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerder dat hij de opdracht onvoldoende voortvarend heeft uitgevoerd,
dan wel niet langer heeft uitgevoerd, dan wel deze opdracht heeft neergelegd.
4.4 De voorzitter begrijpt op grond van de vastgestelde stukken dat verweerder enigszins
aftastend is geweest wat betreft de mogelijkheden in de zaak van klager, omdat het
een conflict binnen een familie betreft en mede gelet op de gezondheidstoestand van
de vader. Niet is gebleken dat verweerder daarmee niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht. De voorzitter acht daarbij van belang dat in die periode de opdracht
nog niet concreet tot stand was gekomen. Immers, verweerder had klager en zijn zus
gevraagd om na te denken over de reactie van andere familieleden en over de vraag
wat het belang van de vader is om het pand in eigendom te krijgen. Na dat verzoek
van verweerder heeft klager de onderhavige klacht ingediend. De voorzitter is gelet
op het voorgaande van oordeel dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet
is gebleken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klager verwijt verweerder dat hij geen toevoeging voor hem heeft aangevraagd,
dan wel niet heeft nagegaan of hij in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.
4.6 Verweerder heeft aangevoerd dat hij conform de afspraken met klager geen toevoeging
heeft aangevraagd. Klager heeft tegen hem gezegd dat dat geen bezwaar is en nadien
is hier door klager niet meer op teruggekomen, aldus verweerder. Die lezing van verweerder
wordt bevestigd door de opdrachtbevestiging van 9 juli 2020 waarin het uurtarief van
verweerder en de verwachte totale kosten worden genoemd. Ook staat daarin dat het
voor verweerder gezien de complexiteit en hoeveelheid werk niet mogelijk is om op
basis van een toevoeging te werken en voorts dat dat voor klager geen bezwaar is.
Klager heeft de inhoud van deze opdrachtbevestiging niet bestreden.
4.7 Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat hij verschillende
keren aan verweerder heeft gevraagd om gebruik te maken van gefinancierde rechtsbijstand
en daarbij verwezen naar zijn e-mail aan verweerder van 10 januari 2021. Anders dan
door klager is aangevoerd, leidt de voorzitter uit de inhoud van die brief niet af
dat hij aan verweerder vraagt om gebruik te maken van gefinancierde rechtsbijstand.
Dat blijkt ook niet uit de andere overgelegde stukken.
4.8 Op grond van de verklaring van verweerder en de opdrachtbevestiging, is de voorzitter
van oordeel dat verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Dat betekent
dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 14 juni 2022