ECLI:NL:TADRARL:2022:226 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-220/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:226
Datum uitspraak: 13-06-2022
Datum publicatie: 13-10-2022
Zaaknummer(s): 22-220/AL/OV
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2022
in de zaak 22-220/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

1. klager
2. klaagster
3. mr. G.F.M.G. H (1)

kantoorhoudende te [plaats]
klager en gemachtigde van klager sub 1 en klaagster
tezamen ook: klagers
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 14 maart 2022 met kenmerk 1640567, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Mr. H (2) heeft onder meer voor de heer D en Transport- en Handelsonderneming D B.V. (hierna: D B.V.) opgetreden in een pensioenkwestie. Nadien is D veroordeeld ter zake van het medeplegen van zware mishandeling van een deurwaarder en voor het medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van mr. H (2), tot een gevangenisstraf van 3 jaar waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Hiertegen is D is cassatie gegaan.
1.2 In een tuchtrechtprocedure van D en D B.V. tegen mr. H (2) staat verweerder mr. H (2) bij. Op 13 december 2021 stond de mondelinge behandeling bij het Hof van Discipline gepland.
1.3 Op 9 december 2021 heeft verweerder het volgende bericht aan de griffie van het Hof van Discipline gezonden:

'In de aanloop naar de mondelinge behandeling van maandag a.s. voelt mijn cliënte in steeds toenemende mate spanningsklachten, angstgevoelens en nervositeit opkomen. Niet omdat zij (inhoudelijk) tegen de zitting opziet - daarvoor heeft ze meer dan genoeg ervaring als advocaat - maar wel omdat ze er erg tegenop ziet om {mogelijk} dhr. D persoonlijk onder ogen te komen. Die is zoals u uit het dossier kunt opmaken voor zware mishandeling van een deurwaarder en bedreiging van mijn cliënte strafrechtelijk veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. Mijn cliënte raakt nog steeds van slag als de naam en/of het dossier D voorbij komt. Ook de wijze waarop dhr. H (1) tegen mijn cliënte (en haar secretariaat) is uitgevaren en de manier waarop er door hem wordt gecommuniceerd in de laatste twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling dragen aan die genoemde gevoelens bij, zodat zij ook dhr. H (1) liever niet rechtstreeks onder ogen komt. Na haar mening zou lijfelijke aanwezigheid bij de mondelinge behandelingen haar (geestelijke) gezondheid (kunnen) schaden. Ik kan dat wel begrijpen. Indien u dat toestaat zou mijn cliënte de mondelinge behandeling alleen op digitale wijze willen bijwonen. (…)'.

1.4 Naar aanleiding van de wijze waarop de beslissing van het Hof van Discipline om mr. H(2)  de zitting digitaal te laten bijwonen tot stand is gekomen, heeft mr. H (1) een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek is door de wrakingskamer van het Hof van Discipline bij beslissing van 10 december 2021 ongegrond verklaard.
1.5 Op 13 december 2021 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt in dat verweerder het hierboven genoemde bericht van 9 december 2021 aan het Hof van Discipline heeft verzonden, zonder klagers daarvan op de hoogte te stellen. Volgens klagers is dit in strijd met gedragsregels 20 lid 2 en 21 lid 1.
2.2 Klagers stellen dat de norm van gedragsregel 21 lid 1 ook doorwerkt naar de situatie dat het gaat om een betrokken niet-advocaat. Daarbij stellen klagers dat verweerder, met het indienen van zijn verzoek van 9 december 2021, inhoudelijke informatie heeft verstrekt aan het Hof van Discipline. De belangen van klagers zijn geschaad doordat het Hof van Discipline het door verweerder op onjuiste wijze ingediende verzoek heeft ingewilligd.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2 Gedragsregel 20 lid 2 is niet geschonden nu er geen sprake was van verzending van inhoudelijke informatie maar het een ordeverzoek betrof over de wijze waarop de mondelinge behandeling kon plaatsvinden. Ook gedragsregel 21 lid 1 is niet geschonden omdat mr. H geen advocaat is en het geen inhoudelijk verzoek betrof dat van belang is of zou kunnen zijn voor het inhoudelijke geschil.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
4.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
4.3 Gedragsregel 20, lid 2, bepaalt dat een advocaat dient te voorkomen dat in een zaak de rechter kennisneemt van stellingen of informatie waarvan gedurende de behandeling van de zaak de wederpartij niet tijdig en deugdelijk heeft kunnen kennisnemen.
4.4 Gedragsregel 21, lid 1, bepaalt dat het een advocaat niet geoorloofd is om zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter aan wiens oordeel of de instantie aan wier oordeel de zaak is onderworpen te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij.
4.5 In het bericht dat verweerder aan het Hof van Discipline heeft gezonden, verzoekt hij om zijn cliënte de behandeling op digitale wijze bij te laten wonen en noemt hij ter onderbouwing van dat verzoek het – kort gezegd – door hem beschreven negatieve gedrag van klagers in de richting van zijn cliënte.
4.6 De voorzitter overweegt dat het beter zou zijn geweest indien verweerder dit bericht in kopie ook aan de gemachtigde van klagers had gestuurd, wat verweerder in zijn reactie aan de deken ook lijkt te bevestigen. Gelet echter op de omstandigheden dat mr. H (1) geen advocaat is, het een procedureel verzoek betrof over de (digitale) aanwezigheid van zijn cliënte en bovendien onweersproken door verweerder is gesteld dat de door verweerder genoemde informatie al in de processtukken stond en derhalve bekend was bij zowel klagers als het Hof van Discipline, is de voorzitter van oordeel dat het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat betekent dat de klacht van klagers kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.

Griffier                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 13 juni 2022