ECLI:NL:TADRARL:2022:225 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-239/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:225
Datum uitspraak: 20-06-2022
Datum publicatie: 13-10-2022
Zaaknummer(s): 22-239/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht van een cliënt over een (voormalig) advocaat deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en deels kennelijk ongegrond. 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2022
in de zaak 22-239/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 21 maart 2022 met kenmerk K20/21, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Bij beschikking van 11 november 2009 is de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-partner uitgesproken.
1.2 In 2014 heeft verweerster de behandeling van de zaak van klaagster overgenomen van een kantoorgenoot.
1.3 Bij e-mail van 19 juli 2015 heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“Naar aanleiding van het tweede onderzoek van Onderzoeksbureau INTEGIS en op advies van een goede vriend van mij, tevens oud advocaat, vraag ik mij af wat de voortgang is in de afhandeling van de finale afrekening echtscheiding door u? Inmiddels het ik bij de Rechtbank een kopie gevraagd van de Uitspraak Echtscheiding en de Bezwaarprocedure Bouw Roosendaalseweg, gemeente Putten. Het lijkt mij verstandig om een afspraak met u te maken in aanwezigheid van een kantoorgenoot/partner van u. Voorts wil ik graag een kopie van uw brieven en die van mevrouw L, uw kantoorgenoot, aan mevrouw der S over het bewaren van haar archief. Kunt u mij die mailen? Graag zou ik voorafgaand aan ons gesprek een overzicht willen hebben over de termijnen die bepalend zijn voor de afwikkeling van de echtscheiding. Ik hoor graag zo spoedig mogelijk een datum van u.”

1.4  Bij e-mail van 21 juli 2015 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven:

“Na januari jl heb ik niets meer van u vernomen over het onderzoek dat Integis zou uitvoeren. Uit uw mail is mijn niet duidelijk of dat onderzoek nu wel of niet heeft plaatsgevonden en zo ja wat de uitkomst daarvan is. Zoals ik u al eerder heb uitgelegd is het aantasten van een getekend echtscheidingsconvenant niet eenvoudig en dat was ook de reden om Integis onderzoek te laten uitvoeren. Als dat onderzoek uitwijst dat de bedragen in het convenant niet kloppen kunnen we verder. Ik ben graag bereid om met u een afspraak te maken over een eventueel vervolg maar dat kan pas na mijn vakantie (13 augustus). (…)”

1.5 Bij e-mail van 4 maart 2016 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven:

“Al een paar maanden heb ik niets meer gehoord. Graag even een kort voortgangsbericht.”

1.6 In januari 2019 heeft klaagster verweerster gebeld. Verweerster heeft in dat telefoongesprek uitgelegd dat zij het dossier in 2016 heeft gesloten en er geen heil meer in ziet om het dossier weer te openen, gezien de eerdere twijfels die zij al had geuit over de haalbaarheid van de zaak van klaagster.
1.7 Bij e-mail van 29 januari 2019 heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“Uit de door u doorgestuurde mail blijkt dat E K aan u bijlagen heeft doorgestuurd echter niet aan mij. Ik heb dus geen kennis kunnen nemen van de inhoud. Door mijn ex wordt gesproken over te declareren kosten, waar ik niets van weet. Bovendien heb ik van u geen mail ontvangen dat u mijn echtscheidingsdossier gesloten heeft. Indien u die naar de heer E heeft gestuurd, zou ik graag een kopie ontvangen.”

1.8 Bij e-mail van 30 januari 2019 heeft de secretaresse van verweerster het volgende aan klaagster geschreven:

“Het e-mailbericht zoals mevrouw S u dat gisteren zond bevat geen inhoudelijke bijlagen, dat zijn enkel de icoontjes/logo’s (kantoorlogo, LinkedIn). Wanneer u naar beneden scrollt in haar e-mail, vindt u de bedoelde emailwisseling. Mevrouw S heeft in haar telefoongesprek met u toelichting gegeven op de door u bedoelde e-mails en tijdens het gesprek heeft zij de mailwisseling naar u doorgestuurd, zonder daar begeleidende tekst van haarzelf bij te plaatsen, om zo direct aan uw verzoek om die informatie/e-mails te voldoen. Verder is zowel in het dossier met betrekking tot het advies in de nalatenschap als ook het dossier K door u geen beroep meer gedaan op mevrouw S. De heer (T) Van A van B Advocaten heeft eenmaal per e-mail contact gezocht met mevrouw S met een vraag over een ontbrekende email, waarin hij schrijft: “De betreffende conceptbrief zit helaas niet bij de stukken die cliënte mij heeft aangeleverd”. In het dossier K bent u samen met de heer E aan de slag gegaan, waarvan blijkt uit de aan u gisteren toegezonden e-mails (van inmiddels alweer bijna 3 jaar geleden). Hieruit heeft mevrouw S opgemaakt dat haar werkzaamheden voor u als beëindigd kunnen worden beschouwd en de dossiers inmiddels gearchiveerd.”

1.9 Op 11 februari 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) mijn dossier te sluiten zonder mij hierover te informeren;
b) ten onrechte mijn zaak in 2019 niet voort te willen zetten of te heropenen nadat ik daar zelf om had verzocht;
c) mijn vragen van 19 juli 2015 niet te beantwoorden.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Klachtonderdelen a) en c)
4.1 De voorzitter ziet aanleiding om de klachtonderdelen a) en c) gezamenlijk te behandelen.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Verweerster heeft met betrekking tot het sluiten van het dossier aangevoerd dat zij op 4 maart 2016 na enkele maanden niets te hebben gehoord, heeft geïnformeerd naar de stand van zaken. Vervolgens heeft de heer E (met klaagster in de cc) op 7 maart 2016 aan verweerster geschreven dat hij nog steeds met het onderzoek bezig was en dat de insteek van klaagster en de wederpartij was om te proberen de zaak in der minne te regelen. Verweerster heeft op dezelfde dag gereageerd aan E (met klaagster in de cc) dat zij hen succes wenste en dat zij van harte hoopte dat zij het in onderling overleg konden regelen, aldus verweerster. Na 7 maart 2016 heeft verweerster niets meer van klaagster en/of E vernomen en is zij overgegaan tot dossiersluiting. De voorzitter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze lezing van verweerster en gaat er van uit dat klaagster de brief van 7 maart 2016 van verweerster op diezelfde dag heeft ontvangen. Dat klaagster die brief heeft ontvangen, blijkt ook uit de omstandigheid dat klaagster daarna tot 2019 geen contact met verweerster heeft gezocht.
4.3 Op grond van deze gang van zaken is met betrekking tot het handelen als genoemd in klachtonderdeel a) naar het oordeel van de voorzitter de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn op 7 maart 2016, of korte tijd na die datum, aangevangen. Met betrekking tot het gestelde nalaten van verweerster als genoemd in klachtonderdeel c) is deze termijn zelfs al eerder aangevangen. Klaagster wist immers al in 2015 dat verweerster niet op haar brief had gereageerd (hetgeen overigens door verweerster wordt betwist).
4.4 De klacht is echter pas op 11 februari 2020 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zijn de klachtonderdeel a) en c) op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de voorzitter dus niet meer toe.
Klachtonderdeel b)
4.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zaak in 2019 niet heeft willen heropenen nadat klaagster daar om had verzocht.
4.6 De voorzitter constateert dat verweerster in 2016 het dossier van klaagster had gesloten. In het telefoongesprek van januari 2019 heeft verweerster aan klaagster verteld dat zij de zaak niet meer wilde behandelen omdat zij juridisch geen heil in de zaak zag en omdat het vertrouwen in een constructieve samenwerking met klaagster bij verweerster niet meer aanwezig was. De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrij stond om de zaak niet (wederom) aan te nemen. Verweerster heeft die beslissing gemotiveerd aan klaagster doorgegeven. Zowel de beslissing van verweerster om klaagster niet als advocaat bij te staan, als de wijze waarop verweerster die beslissing aan klaagster heeft gecommuniceerd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De voorzitter zal daarom dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a) en c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.

Griffier                                                                  Voorzitter
 
Verzonden d.d. 20 juni 2022