ECLI:NL:TADRARL:2022:216 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-964/AL/MN 21-965/AL/MN 21-966/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:216
Datum uitspraak: 03-10-2022
Datum publicatie: 10-10-2022
Zaaknummer(s):
  • 21-964/AL/MN
  • 21-965/AL/MN
  • 21-966/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen het advocatenkantoor/eenmanszaak is niet-ontvankelijk. De klacht tegen de behandelende advocate, mr. X, is ongegrond. Tot haar ziekte heeft zij de zaak van klager voldoende voortvarend behandeld en klager van de voortgang van de kortgedingprocedure op de hoogte gehouden. Vanaf de ziekte van mr. X heeft mr. Y, tevens kantooreigenaar, de zaak van klager waargenomen. Mr. Y heeft, met instemming van klager, mr. Z als externe gespecialiseerde advocate, als haar hulppersoon ingeschakeld. Uit de stukken is de raad niet gebleken dat mr. Y vanaf haar waarneming klager duidelijk en voortvarend genoeg heeft geïnformeerd, of heeft laten informeren, over de gang van zaken en de werkwijze bij een kort geding. Door de communicatie tussen klager en mr. Z grotendeels via haar secretaresse te laten lopen en niet via haarzelf, heeft mr. Y het risico genomen dat onduidelijkheden konden ontstaan bij klager en dat aan hem toezeggingen werden gedaan die niet konden worden nagekomen. Naar het oordeel van de raad had mr. Y als verantwoordelijk waarnemend advocaat voor de zaak van klager de bij klager ontstane misverstanden kunnen voorkomen, door gemaakte afspraken en gedane toezeggingen schriftelijk vast te leggen, zoals gedragsregel 16 ook vereist. Mr. Y heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende zorg jegens klager betracht door onvoldoende toezicht te houden op het hele proces. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober 2022
in de zaken 21-964/AL/MN, 21-965/AL/MN en 21-966/AL/MN
naar aanleiding van de klachten van:

klager
over
verweerster [naam kantoor] (21-964/AL/MN),
gevestigd te [plaats],
verweerster 1 (21-965/AL/MN),
voormalig advocaat bij het kantoor,
verweerster 2 (21-966/AL/MN),
advocaat en eigenaar van het kantoor,
samen ook: verweerders
gemachtigde verweerders: mr. T.J. R C, advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In alle zaken:
1.1 Op 24 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) drie klachten ingediend over verweerders.
1.2 Op 1 december 2021 heeft de raad het klachtdossier in de drie klachtzaken met kenmerk Z 1330663/BD/SD van de deken ontvangen.
1.3 De drie klachten zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 4 juli 2022. Daarbij was klager aanwezig. Namens verweerders waren hun gemachtigde en verweerster 2 aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. De raad heeft tevens kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager van 8 juni 2022, ter griffie ontvangen op 9 juni 2022.

2 FEITEN
In alle zaken:
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is in juni 2020 naar zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS gegaan vanwege problemen rondom de nalatenschap van zijn moeder. Klager wil inzage in de bankgegevens van zijn moeder om de legitieme portie te kunnen vaststellen. Deze bankgegevens worden hem door de andere erfgenamen niet verstrekt.
2.2 Op 28 september 2020 heeft DAS het kantoor van verweerders de opdracht gegeven klager bij te staan in de nalatenschapskwestie.
2.3 Op 2 oktober 2020 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster 1. Afgesproken is dat verweerster 1 een kortgedingprocedure zal starten tot afgifte van de stukken aan klager en dat zij daarvoor een concept dagvaarding zal maken. Verweerster 1 heeft de opdracht op 6 oktober 2020 aan klager bevestigd.
2.4 Per e-mail van 8 oktober 2020 heeft verweerster 1 aan klager een concept kort geding dagvaarding gestuurd. Klager heeft de opgevraagde informatie verstrekt. Dezelfde dag heeft verweerster 1 aan de advocaat van de executeur gevraagd om zijn verhinderdata aan haar door te geven voor de volgende zes weken in verband met het te starten kort geding.
2.5 Op 15 oktober 2020 heeft verweerster 1 van de advocaat van de executeur de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020 ontvangen, waarin een vereffenaar in de nalatenschap van de moeder van klager was benoemd.
2.6 Op 16 oktober 2020 heeft klager per e-mail aan verweerster 1 gevraagd of er die week nog iets is ondernomen in zijn zaak. Diezelfde dag heeft verweerster 1 daarop aan klager weten dat een vereffenaar is benoemd zodat zij de concept dagvaarding zal moeten aanpassen en de vereffenaar nog zal benaderen.
2.7 In de week van 20 oktober 2020 is verweerster 1 wegens ziekte uitgevallen.
2.8 Op 23 oktober 2020 heeft klager per e-mail aan verweerster 1 gevraagd wat de gevolgen voor hem zijn door de benoeming van een vereffenaar. Ook heeft hij haar laten weten dat hij niet langer wil wachten. Verweerster 1 heeft hierop door haar ziekte niet kunnen reageren.
2.9 Verweerster 2 heeft voor de zaak van klager een externe advocaat, mr. J, benaderd en haar bereid gevonden om als erfrechtspecialist voorlopig werkzaamheden te doen in de zaak van klager. Op 26 oktober 2020 heeft klager hiermee ingestemd in een telefoongesprek met verweerster 2.
2.10 Op 27 oktober 2020 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster 2 waarin hij zijn ongenoegen uitspreekt dat hij al een half jaar bezig is om de benodigde bankafschriften te bemachtigen en over het feit dat zijn zaak nu voor de vierde keer is overgedragen aan een andere advocaat.
2.11 Op 5 november 2020 heeft klager telefonisch met mr. J gesproken waarbij ook de onvrede van klager over de gang van zaken aan de orde is geweest. Diezelfde dag heeft de secretaresse van het kantoor een aangepaste concept dagvaarding aan klager gezonden, waarin ook de vereffenaar als partij is opgenomen. Klager is verzocht om daarop te reageren zodat daarna de dagvaarding door de deurwaarder betekend kon worden.
2.12 Klager heeft daarna diverse keren telefonisch contact gehad met mr. J.
2.13 Op 26 november 2020 heeft klager een derde versie van de concept dagvaarding ontvangen.
2.14 Op 1 december 2020 is op naam van verweerster 1 een verzoek tot planning van een zitting in kort geding, met daarbij een concept dagvaarding, aan de rechtbank Den Haag gestuurd . Diezelfde dag heeft de secretaresse per e-mail aan klager laten weten dat de rechtbank haar de volgende dag zal terugbellen en dat mr. J die week de concept dagvaarding zal aanpassen.
2.15 In zijn e-mail van 3 december 2020 aan de secretaresse, in cc aan mr. J, heeft klager zich beklaagd dat hij weer niets heeft gehoord.
2.16 Op 4 december 2020 is klager onaangekondigd langsgekomen op kantoor en heeft daar met verweerster 2 gesproken.
2.17 Op 9 december 2020 heeft verweerster 2 mede namens mr. J een e-mail aan klager gestuurd. In de onderwerpregel staat vermeld: “reactie van [mr J] op nieuwe stukken zoals vorige week op kantoor met [verweerster 2] besproken”. Verweerster 2 en mr. J hebben klager geadviseerd om de opnieuw aangepaste dagvaarding te laten betekenen.
2.18 Op 17 december 2020 heeft de rechtbank aan verweerster 1 bericht dat de zitting in kort geding is gepland op 8 februari 2021 om 10.00 uur. Klager is hiervan op 21 december 2020 op de hoogte gesteld.
2.19 Op 5 januari 2021 heeft klager per e-mail aan de secretaresse gevraagd wanneer de dagvaardingen aan de erven en de vereffenaar worden betekend omdat hij daarover nog niets heeft gehoord.
2.20 Op 7 januari 2021 heeft klager aan verweerster 2 gevraagd waarom hij maar geen antwoord krijgt.
2.21 In haar e-mail van 8 januari 2021 heeft de secretaresse aan klager laten weten dat de dagvaarding de komende week door de deurwaarder zal worden betekend.
2.22 In zijn e-mail van 10 januari 2021 aan de secretaresse, in cc aan mr. J, heeft klager geschreven:

“Waarom is de afgelopen week de dagvaarding niet uitgereikt de datum was toch 21 december 2020 bekend ik loop nu al 10 maanden achter de feiten aan maar donderdag 14 januari 2021 om 10 uur hebben de erven een gesprek met de vereffenaar maar ik wil wel dat woensdag 13 januari 2012 [bedoeld zal zijn: 2021; Rvd] de dagvaarding is uitgereikt aan de vereffenaar en hiervan een bevestiging hebben gaarne een reactie.”

2.23 Op 12 januari 2021 heeft klager aan de secretaresse gemaild dat hij nog niet weet of de dagvaarding al aan de vereffenaar is betekend.
2.24 Op 17 januari 2021 heeft klager in zijn e-mail aan de secretaresse, in cc aan verweerster 2 en in bcc aan mr. J, zijn grote ongenoegen geuit dat zij niets voor hem doen. Hij heeft daarop laten weten dat hij de concept dagvaarding zelf bij de vereffenaar zal brengen.
2.25 Op 18 januari 2021 heeft de secretaresse van het kantoor een e-mail gestuurd aan klager en daarin onder meer geschreven:

“(…) Uiterlijk 30 januari moet de dagvaarding betekend zijn aan de wederpartij. Zoals [mr. J] ook al aan jou heeft laten weten is het niet in je voordeel om iedereen nu al te laten weten wanneer het kort geding plaatsvindt en dus ook niet om zelf de concept-dagvaarding daar langs te brengen. Het is een weloverwogen besluit van de advocaat om de dagvaarding pas tegen het einde van de maand te laten betekenen. Het is daarnaast geen kwestie van de dagvaarding alleen overhandigen aan de wederpartij. Een deurwaarder moet dit volgens wettelijke voorschriften uitvoeren.

Ik hoop dat deze uitleg voldoende antwoord geeft op eventuele onduidelijkheden.”

Daarop heeft klager diezelfde dag zich beklaagd dat hij liever eerder de juiste informatie had gekregen en mr. J eerder had willen spreken.
2.26 Op 20 januari 2021 om 17:52 uur heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerster 2, in cc aan mr. J, met de mededeling dat de procedure per direct stopgezet kan worden omdat de vereffenaar met de afronding bezig is en een bevestiging wil ontvangen van het niet doorgaan van het kort geding.
2.27 Op 27 januari 2021 heeft de vereffenaar bij verweerster 2 nagevraagd of klager het kort geding had ingetrokken. Daarop heeft klager op 28 januari 2021 aan verweerster bevestigend geantwoord. Klager heeft daarna zijn opdracht aan verweerster 2 gestopt.

3 KLACHT
In alle zaken:
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de zaak van klager niet voortvarend te behandelen;
b) slecht met klager te communiceren.

4 VERWEER
In alle zaken:
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan van verweerders ingaan.

5 BEOORDELING
In klachtzaak 21-964/AL/MN:
5.1 Deze klacht van klager is gericht tegen een advocatenkantoor. Omdat het tuchtrecht voor advocaten uitgaat van klachten over het handelen van een individuele advocaat, leidt dit tot de vraag of klager in deze klacht kan worden ontvangen.
5.2 Het kantoor werd gevoerd in de vorm van een eenmanszaak. Verweerster 2 was daarvan toen eigenaar.
5.3 Klager heeft tegen het kantoor en in de andere twee klachtzaken dezelfde klachten ingediend. De door klager daarin gemaakte verwijten zien niet op de organisatie van het kantoor maar op het handelen en nalaten van verweersters 1 en 2 die beiden zijn zaak hebben behandeld als advocaat en waarnemend advocaat. Voor het niet voortvarend handelen of het niet voldoende communiceren met klager is de behandelend (waarnemend) advocaat verantwoordelijk.
5.4 Verweerster 2 heeft als eigenaar van het kantoor naar het oordeel van de raad adequaat gehandeld door meteen na de ziekte van haar medewerkster, van verweerster 1, zelf als haar zaakwaarnemer op te treden en een externe deskundige advocaat in te schakelen. Dat de organisatie van het kantoor niet op orde is, is de raad uit de stellingen van klager of de stukken in het dossier niet gebleken. Dit betekent dan ook dat klager in zijn klacht tegen het kantoor niet-ontvankelijk is.

In klachtzaken 21-965/AL/MN en 21-966/AL/MN:
Toetsingsmaatstaf
5.5 In deze zaken staat de vraag centraal of verweersters de erfrechtelijke kwestie van klager hebben behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
5.6 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.7 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.8 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocaten niet is gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. In de relatie tot de cliënt staat in gedragsregel 13 dat een advocaat een aan hem verstrekte opdracht persoonlijk uitvoert. Die advocaat mag in overleg met de cliënt andere advocaten, en zo nodig hulppersonen, inschakelen maar blijft voor de uitvoering van de opdracht verantwoordelijk, ook voor medewerkers die namens de advocaat werkzaamheden uitvoeren. In de relatie met de cliënt is ook gedragsregel 16 eerste lid van belang. Daarin staat dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
5.9 De raad zal de verwijten jegens verweersters 1 en 2 aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

In klachtzaak 21-965/AL/MN:
Klachtonderdelen a) en b)
5.10 Gelet op de onderlinge samenhang ziet de raad aanleiding om deze klachtonderdelen gelijktijdig te beoordelen.
5.11 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld dat verweerster 1 klager niet naar behoren heeft bijgestaan. Uit de stukken is de raad gebleken dat zij tot haar uitvallen wegens ziekte voldoende voortvarend heeft gehandeld en duidelijk met klager heeft gecommuniceerd. Op 6 oktober 2020 heeft verweerster 1 de opdracht schriftelijk aan klager bevestigd. Twee dagen later heeft zij aan klager een concept-dagvaarding voor het kort geding gestuurd en hem om extra informatie gevraagd. Ook op 8 oktober 2020 heeft zij aan de advocaat van de executeur om verhinderdata gevraagd in verband met het namens klager te starten kort geding. Op 15 oktober 2020 is verweerster 1 ermee bekend geworden dat op 9 oktober 2020 een vereffenaar in de nalatenschap van klager was benoemd. Op 16 oktober 2020 heeft verweerster 1 deze nieuwe informatie aan klager gemaild en hem laten weten dat zij eerst de vereffenaar zal moeten benaderen en dat daarna mogelijk de concept dagvaarding zal moeten worden aangepast. Op de e mail van klager van 23 oktober 2020 over de stand van zaken heeft verweerster 1 wegens haar ziekte niet meer kunnen reageren. Haar werkzaamheden zijn daarna waargenomen door verweerster 2. Klager heeft ter zitting nog verklaard dat hij achteraf gezien tevreden was over de werkzaamheden van verweerster 1 totdat zij ziek werd.
5.12 Nu op grond van het voorgaande van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster 1 jegens klager geen sprake is, zal de raad de klachtonderdelen a) en b) jegens haar ongegrond verklaren.

In klachtzaak 21-966/AL/MN:
Klachtonderdelen a) en b)
5.13 Gelet op de onderlinge samenhang ziet de raad aanleiding om deze klachtonderdelen gelijktijdig te beoordelen.
5.14 Vaststaat dat verweerster 2 vanaf de ziekte van verweerster 1 vanaf 20 oktober 2020 de zaak van klager heeft waargenomen als collega-advocaat. In die zaak van klager heeft verweerster 2 eind oktober 2020, met instemming van klager, mr. J als deskundige hulppersoon ingeschakeld. Mr. J heeft in de zin van gedragsregel 13 als hulppersoon haar werkzaamheden onder de verantwoordelijkheid van verweerster 2 uitgevoerd, net als de secretaresse van kantoor. Diezelfde secretaresse is door verweerster 2 als contactpersoon van klager met mr. J naar voren geschoven.
5.15 Uit de e-mails van klager in de periode vanaf eind oktober 2020 tot 10 januari 2021 aan verweerster 2, mr. J en aan de secretaresse komt voor de raad een beeld naar voren van een voortdurend ontevreden cliënt die niet begrijpt waar zijn advocaat/advocaten mee bezig is/zijn, waarom zijn zitting in kort geding niet al in december 2020 kan zijn en waarom gedane toezeggingen over het moment van betekening van de dagvaarding niet worden nagekomen. Op 8 januari 2021 had de secretaresse klager per e-mail bericht dat de dagvaarding die week zou worden betekend. In zijn e-mail van 10 januari 2021 heeft klager aan de secretaresse en aan mr. J gevraagd om de dagvaarding als pressiemiddel uiterlijk op 13 januari 2021 aan de vereffenaar te laten betekenen omdat op 14 januari 2021 een gesprek tussen de erven en de vereffenaar zal plaatsvinden. Pas na de door klager genoemde bespreking heeft de secretaresse namens mr. J per e-mail van 18 januari 2021 gereageerd. Daarin heeft zij verwezen naar ‘eerder tussen klager en mr. J gemaakte strategische afspraken dat de dagvaarding zo laat mogelijk, uiterlijk 30 januari 2021, betekend zal worden’. Hoe dit zich verhoudt tot de genoemde e-mail van 8 januari 2021 wordt niet toegelicht.
5.16 Uit de stukken is de raad niet gebleken dat verweerster 2 klager duidelijk en voortvarend genoeg heeft geïnformeerd, of via haar secretaresse of mr. J heeft laten informeren, over de gang van zaken en de werkwijze bij een kort geding. Daardoor was klager kennelijk telkens niet op de hoogte over hoe een kort geding wordt aangevraagd, dat op verzoek van de procesadvocaat door de rechtbank een zittingsdatum wordt bepaald op basis van een concept- dagvaarding, dat de rechtbank de zittingsdatum bepaalt, en hoe de betekening van de definitieve dagvaarding in zijn werk gaat. Voor zover mr. J die informatie in november 2021 telefonisch al wel aan klager had gegeven, zoals verweerster 2 aanvoert, had het in de periode daarná op de weg van verweerster 2 gelegen om op de vele ontevreden e-mails en mededelingen van klager te reageren en met klager duidelijke afspraken te maken. Dat gold in het bijzonder na de ontvangst van de e-mail van klager van 10 januari 2021 waarin hij had gevraagd om snelle(re) betekening van de dagvaarding aan de vereffenaar als pressiemiddel. Niet is gebleken dat op dat specifieke verzoek van klager nog voor die bespreking is gereageerd, nu de eerste e-mail van daarna van de kant van verweerster 2 dateert van 18 januari 2021. En dit alles in weerwil van de e-mail van 8 januari 2021, waarin een eerdere betekening was aangekondigd. Door de communicatie tussen klager en mr. J grotendeels via de secretaresse te laten lopen en niet via haarzelf, heeft verweerster 2 het risico genomen dat onduidelijkheden konden ontstaan bij klager en dat aan hem toezeggingen werden gedaan die niet konden worden nagekomen. Naar het oordeel van de raad had verweerster 2 als verantwoordelijk waarnemend advocaat voor de zaak van klager de bij klager ontstane misverstanden kunnen voorkomen, door gemaakte afspraken en gedane toezeggingen schriftelijk vast te leggen, zoals gedragsregel 16 ook vereist. Verweerster 2 heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende zorg jegens klager betracht door onvoldoende toezicht te houden op het hele proces.
5.17 Dat betekent dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld, zodat de raad jegens verweerster 2 de klachtonderdelen a) en b) gegrond zal verklaren.

6 MAATREGEL
In klachtzaak 21-966/AL/MN:
Omdat de klacht in beide onderdelen gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerster 2 een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. De raad begrijpt dat het na de ziekmelding van verweerster 1 in oktober 2020 in eerste instantie hectisch zal zijn geweest voor verweerster 2 om alle lopende dossiers in de gaten te houden. Dat neemt niet weg dat verweerster 2 in de weken erna, toen bleek dat haar collega langdurig ziek was, de werkzaamheden voor klager beter had moeten begeleiden. Juist omdat sprake was van een spoedeisende zaak van klager, waarvoor een kort geding nodig was. Klager heeft zich bovendien zoveel beklaagd over het tekort aan duidelijkheid en voortgang in zijn zaak, ook bij verweerster 2, dat verweerster 2 sneller de regie had moeten pakken. Vooral de inhoud van de correspondentie van haar secretaresse, die tot onvrede van klager zijn contactpersoon met mr. J was, heeft tot veel misverstanden bij klager geleid die door verweerster 2 voorkomen hadden kunnen worden. Verweerster 2 is dan ook tekortgeschoten in haar zorg jegens klager in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Gelet op alle genoemde omstandigheden en gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster 2 acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
In klachtzaak 21-966/AL/MN:
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster 2 op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster 2 door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster 2 daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster 2 moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster 2 door.
7.4 Verweerster 2 moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-966/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:

In klachtzaak 21-964/AL/MN:
- verklaart klager niet-ontvankelijk in de klacht;

In klachtzaak 21-965/AL/MN:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond;

In klachtzaak 21-966/AL/MN:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- legt aan verweerster 2 de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster 2 tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster 2 tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster 2 tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 3 oktober 2022