ECLI:NL:TADRARL:2022:214 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-947/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:214 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-10-2022 |
Datum publicatie: | 10-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-947/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht van ex-advocaat over advocaat over diens optreden bij de afwikkeling van de echtscheiding van hun cliënten. Deels niet-ontvankelijk en ongegrond. Verweerder heeft echter wel in strijd met de gedragsregels 6 en 24 gehandeld. Hij heeft niet alleen het gerechtvaardigde belang van de cliënte van klaagster uit het oog verloren om tot een snelle overdracht van de woning te komen. Hij had zich daarbij ook moeten realiseren dat hij met zijn dreigende toonzetting in zijn correspondentie met de notaris en klaagster kort voor de geplande overdracht niet betamelijk handelde. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 3 oktober
2022
in de zaak 21-947/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
voormalig advocaat te [plaats], wonende te [plaats]
over
verweerder
gemachtigde: mr. G.H.J. S, advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 januari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21-04 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 juli 2022. Daarbij waren
klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van verweerder van 16 juni 2022.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is sinds eind december 2018 als toenmalige advocaat betrokken bij de
echtscheiding van haar cliënte en toenmalige man (hierna verder: de partijen).
2.2 Bij beschikking van 7 augustus 2019 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding
tussen partijen uitgesproken.
2.3 Op 13 december 2019 heeft verweerder, als opvolgend advocaat van de man, op de
laatste dag van de verweertermijn in hoger beroep aan klaagster om uitstel gevraagd.
Daarmee heeft zij ingestemd.
2.4 Per e-mail van 6 januari 2020 heeft verweerder aan klaagster verzocht om de door
haar cliënte ondertekende akte van berusting aan hem te sturen, zodat hij voor de
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand
kon zorgen. Hij heeft klaagster toegezegd dat hij klaagster daarna over de datum van
inschrijving zal informeren. Klaagster heeft de akte aan verweerder gestuurd en hem
gevraagd om haar te informeren.
2.5 In haar e-mail van 6 februari 2020, herhaald op 11 februari 2020, heeft klaagster
aan verweerder gevraagd om haar te informeren over de datum van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking.
2.6 Op 4 maart 2020 heeft klaagster de echtscheidingsbeschikking van partijen in laten
schrijven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7 Op 10 maart 2020 heeft verweerder aan klaagster, aan zijn cliënt in de cc, laten
weten dat hij al geruime tijd geen contact met zijn cliënt krijgt zodat hij inhoudelijk
niet kon reageren.
2.8 Bij beschikking van 4 augustus 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de
beschikking van de rechtbank grotendeels bekrachtigd.
2.9 Bij e-mail van 18 augustus 2020 heeft verweerder:
- om 9:16 uur aan de notaris geschreven, met klaagster in cc:
“In bovengenoemde kwestie bericht ik namens [mijn cliënt] dat partijen nog met elkaar in overleg zijn omtrent de verdeling van de verkoopopbrengst van bovengenoemde woning, waarvan de levering gepland staat op 28 augustus a.s.
Vooralsnog kan cliënt dus niet akkoord gaan met de door uw kantoor opgestelde stukken, met dien verstande dat er dezerzijds vanuit wordt gegaan dat partijen uw kantoor voor 28 augustus a.s. eensluidend omtrent de verdeling van de verkoopopbrengst zullen kunnen berichten.
Mocht dat onverhoopt niet zo zijn dan zal cliënt uw kantoor verzoeken de verkoopopbrengst
in depot te houden, totdat partijen omtrent de verdeling daarvan overeenstemming hebben
bereikt. (…).” en
- om 9:18 uur aan klaagster geschreven:
“Met het oog op de op 28 augustus a.s. geplande levering van de woning en naar aanleiding van de uitspraak van het hof van 4 augustus jl. bericht ik u als volgt.
Afwikkeling
Conform de tussen partijen gewezen beschikkingen dient als volgt te worden afgewikkeld:
- De verkoopopbrengst van de echtelijke woning (na aftrek van de hypothecaire leningen en aan de verkoop en overdracht verbonden kosten), de waarde van de ASR en Allianz polis en (…) worden bij helfte tussen partijen gedeeld;
- (…) Per saldo komt cliënt derhalve toe: € 12.898,23 (…)
Bericht notaris
Het komt cliënt praktisch voor dat de partijen toekomende bedragen bij gelegenheid van verdeling van de verkoopopbrengst van de woning zullen worden verrekend/betaald.
Graag verneem ik of u daarmee akkoord bent, zodat wij de notaris daartoe eensluidend kunnen berichten en een en ander vlot en zonder onnodige kosten kan worden afgewikkeld.
De notaris zond ik bijgaand (*) bericht. (…).”
2.10 Klaagster heeft hierop in haar e-mail van 20 augustus 2020 gereageerd. Daarin
heeft zij bevestigd dat partijen verdeling bij helfte hebben afgesproken van de netto
verkoopopbrengst van de woning en de bankspaarplusregeling. Volgens klaagster komt
daarnaast nog aan de man een bedrag van € 15.817,95 toe, waaronder de helft van de
waarde van de beleggingsverzekering bij Reaal, aan haar cliënte een bedrag van € 11.131,72,
zodat na verrekening nog een bedrag van € 4.686,23 door haar cliënte aan de man betaald
moet worden. Klaagster heeft verweerder gevraagd om zijn instemming te geven.
2.11 Bij e-mail van 24 augustus 2020:
- om 13:17 uur: heeft verweerder aan klaagster gevraagd om toezending aan hem van
de bewijsstukken waaruit blijkt dat alleen de man tot de polis bij ASR en Allianz
gerechtigd is en de waarden daarvan en ook heeft hij gevraagd om toezending van de
conceptafrekening van de notaris;
- om 13:56 uur: heeft klaagster verweerder verwezen naar de polisbladen bij de processtukken
en voor een kopie van de conceptafrekening van de notaris hem verwezen naar zijn cliënt;
- om 16:00 uur: heeft verweerder aan klaagster geschreven: “Bedoelde stukken zijn helaas niet in mijn bezit en cliënt is momenteel niet in staat
om eea op korte termijn op te vragen / aan te leveren. De gevraagde informatie, incl.
de conceptafrekening van de notaris, zie ik dus graag van u tegemoet.”
2.12 Bij e-mail van 27 augustus 2020:
- om 9:20 uur: heeft verweerder aan een medewerker van het notariskantoor, en klaagster
in de cc, bericht dat partijen nog geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling
van de overwaarde van de woning en zo lang dat het geval is, niet tot betaling aan
een van partijen zal worden overgegaan;
- om 9:41 uur: heeft klaagster aan verweerder gevraagd of hij haar per e-mail wil
laten weten waar zijn cliënt het mee oneens is;
- om 10:03 uur: heeft verweerder klaagster verwezen naar zijn eerdere e-mail van 24
augustus 2020 van 16:00 uur;
- om 16:48 uur: heeft een medewerker van het notariskantoor rechtstreeks aan partijen
bericht dat omdat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van
het saldo van de afrekening, kosten zijn verbonden aan een depot;
- om 18:47 uur heeft verweerder aan de medewerker van het notariskantoor, in cc aan
klaagster, geschreven:
“(…) Bij het uitblijven van een bevestiging dat behoudens eensluidend bericht van partijen dus niet tot uitkering van de overwaarde zou worden overgegaan, zie ik mij genoodzaakt uw kantoor op voorhand uitdrukkelijk aansprakelijk te houden voor alle schade en extra kosten die cliënt mocht lijden indien wel tot uitbetaling wordt overgegaan. Daarnaast zal ik cliënt moeten adviseren een klacht in te dienen over de handelwijze van uw kantoor in deze.
Uiteraard ga ik ervan uit dat het zover niet behoeft te komen en zie ik uw bevestiging graag per omgaande tegemoet. Met het door u voorgestelde depot en de daarmee gemoeide kosten is cliënt overigens akkoord. (…).”
- om 19:20 uur heeft klaagster aan de medewerker van het notariskantoor, met verweerder in cc, geschreven:
“(…) Onlangs ontving ik van [verweerder] het voorstel om ten tijde van de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning eveneens de waarde van de overige boedelbestanddelen te verdelen, zulks vanuit praktische overwegingen. Cliënte was het ermee eens dat dit praktisch zou zijn. Inmiddels bestaat dezerzijds onduidelijkheid over de wijze waarop de wederpartij de overige bestanddelen wil afwikkelen. Daarover is nog geen opheldering gegeven. Om die reden acht cliënte het inmiddels allesbehalve praktisch om alles tegelijkertijd te willen verdelen. (…)
Cliënte acht het op dit moment dan ook het meest praktisch om de netto verkoopopbrengst van de woning te verdelen. Over de verdeling van de overige boedelbestanddelen zijn door de rechtbank en hof uitspraken gedaan en daaraan zal op een nader tijdstip ongetwijfeld uitvoering worden gegeven.
Namens cliënte kan ik u dan ook berichten dat zij niet wenst dat er een bedrag in depot wordt gehouden. Zij zal geen depotovereenkomst ondertekenen.”
2.13 Bij e-mail van 28 augustus 2020:
- om 9:06 uur van de notaris aan klaagster en verweerder: heeft de notaris hen geïnformeerd
niet mee te zullen werken aan de akte van levering zolang van partijen geen eensluidend
bericht is ontvangen over de verdeling van de netto-verkoopopbrengst casu quo welk
bedrag onder welke voorwaarden in depot blijft en tevens elke aansprakelijkheid van
de hand gewezen;
- om 9:41 uur van verweerder aan klaagster: heeft verweerder zich namens zijn cliënt
akkoord verklaard om de verkoopopbrengst bij helfte te laten uitkeren onder de voorwaarde
dat de cliënte van klaagster uiterlijk de maandag erna een bedrag van € 4.193,78 aan
haar ex-man overmaakt en een bewijsstuk aanlevert van de waarde van de beleggingspolis
van Reaal;
- om 9:43 uur van klaagster aan verweerder: heeft klaagster daarmee ingestemd;
- om 9:49 uur van klaagster aan de notaris, met verweerder in cc: heeft klaagster
de notaris laten weten dat alsnog overeenstemming is bereikt tussen partijen over
de verdeling, namelijk dat een bedrag in depot niet nodig is, de netto opbrengst bij
helfte kan worden verdeeld en haar cliënte uit hoofde van de verdeling van de overige
financiële bestanddelen uiterlijk de maandag erna een tussen partijen afgesproken
bedrag aan haar ex-man zal betalen. Ook heeft klaagster gemeld dat verweerder hierover
nog eensluidend zal berichten;
- om 9:52 uur van verweerder aan klaagster: heeft verweerder aan klaagster bericht
dat zijn cliënt toch nog vragen heeft over de (afkoop)waarde van de ASR polis en daarom
nog geen akkoord wil geven op de door klaagster op 20 augustus 2020 gemaakte berekening.
Hij heeft klaagster voorgesteld om de notaris eensluidend te berichten dat de verkoopopbrengst
bij helfte aan partijen mag worden uitgekeerd maar dat partijen nog overeenstemming
over de exacte bedragen moeten bereiken over de polissen;
- om 10:14 uur heeft klaagster aan verweerder geschreven: “Wat mij betreft kunt u dit mede namens mij aan de notaris berichten” en om 10.15 uur: “Overigens zal in afwachting van definitieve overeenstemming de betaling moeten worden
opgeschort.”
- om 10:26 uur heeft verweerder aan de notaris, in cc aan klaagster, laten weten dat
overeenstemming is bereikt over verdeling bij helfte van de netto verkoopopbrengst
van de woning.
De eigendom van de woning van partijen is op 28 augustus 2020 overgedragen aan een
derde.
2.14 Per e-mail van 1 september 2020 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat
zij van haar cliënte heeft vernomen dat zij de zaak financieel samen met haar ex-man
heeft afgewikkeld overeenkomstig de daarover gemaakte afspraken zodat het dossier
gesloten zal worden. Verweerder heeft daarop laten weten dat in zijn visie over de
financiële afwikkeling nog geen overeenstemming is bereikt.
2.15 Per e-mail van 4 september 2020 heeft klaagster verweerder erop gewezen dat blijkens
hun e-mails van 28 augustus 2020 om 9:41 uur en 9:43 uur tussen partijen overeenstemming
is bereikt over de financiële afwikkeling. Verder heeft zij aangegeven dat indien
de man daarop terug wil komen, haar cliënte dat dan ook zal doen.
2.16 In de periode van 16 tot en met 18 september 2020 hebben verweerder en klaagster
gecorrespondeerd over de verdeling en waarde van de ASR-verzekering. Volgens klaagster
was de waarde daarvan door partijen al bij helfte verdeeld maar verweerder heeft executiemaatregelen
aangekondigd.
2.17 Bij e-mail van 22 september 2020:
- om 10:08 uur heeft verweerder aan klaagster gemeld dat de rechtbank en het hof niets
over de verdeling van de ASR polis hebben beslist. Verweerder heeft de cliënte van
klaagster tot uiterlijk 23 september 2020 de mogelijkheid gegeven om het nog verschuldigde
bedrag te betalen, voordat hij tot het nemen van executiemaatregelen zal overgaan;
- om 11:37 uur heeft klaagster aan verweerder laten weten dat de rechtbank en het
hof niets over de verdeling van de polissen hebben bepaald zodat onduidelijk is wat
verweerder wil executeren. Ook heeft zij aangegeven dat als een nieuwe procedure wordt
gestart, haar cliënte een aantal tegenvorderingen heeft op de ex-man van “een aantal vergeten boedelbestanddelen en uiteraard eveneens de verdeling tegen de
afkoopwaarde van de op haar naam staande polis”.
2.18 Op 1 oktober 2020 is aan de cliënte van klaagster de echtscheidingsbeschikking
betekend en bevel gedaan om binnen twee dagen een bedrag van € 6.305,56 aan haar ex-man
te voldoen.
2.19 Op 6 oktober 2020 is door verweerder namens zijn cliënt beslag gelegd op alle
bank- en spaarrekeningen van de cliënte van klaagster voor een totaalbedrag van €
49.949,46.
2.20 Op 12 oktober 2020 heeft klaagster aan verweerder laten weten dat zij een procedure
tot opheffing van het beslag zal gaan starten en heeft verzocht om opgave van verhinderdata.
2.21 Op 14 oktober 2020 heeft klaagster de dagvaarding om te verschijnen ter zitting
in kort geding op 22 oktober 2020 op het huisadres van de ex-man laten betekenen.
2.22 Per e-mail van 20 oktober 2020:
- om 12:30 uur: heeft klaagster aan de griffie van de rechtbank, in cc aan verweerder,
verzocht om het eerdere verzoek van verweerder om een latere zittingsdatum, af te
wijzen onder meer omdat de dagvaarding al op 14 oktober 2020 was betekend en de wederpartij
vijf dagen had gewacht om tot actie over te gaan;
- om 12:51 uur: heeft verweerder aan de griffie van de rechtbank, in cc aan klaagster,
het volgende geschreven:
“ (…)
- Cliënt verblijft wegens persoonlijke problematiek tijdelijk op een zorgboerderij en is pas gisteren van het kort geding op de hoogte geraakt;
- Van [klaagster] heb ik nimmer een conceptdagvaarding ontvangen;
- Pas hedenochtend ontving ik van [klaagster] de betekende dagvaarding, overigens zonder producties.
Het is derhalve niet juist dat met het vragen van een nieuwe datum ‘gewacht’ zou zijn. Client heeft er evenwel geen bezwaar tegen dat het kort geding spoedig wordt bepaald, met dien verstande dat de dagvaarding wat cliënt betreft niet opnieuw behoeft te worden betekend en een verkorte oproeptermijn kan worden toegepast. (…).”;
- om 16:38 uur: heeft klaagster hierop gereageerd richting de griffie van de rechtbank,
verweerder in cc, en daarin gemeld dat volgens haar cliënte haar ex-man één dag per
week vrijwilligerswerk bij een zorgboerderij doet en bij een derde woont die de ex-man
bij allerlei zaken ondersteunt, zodat de ex-man eerder bekend kon zijn met de aangekondigde
kortgedingdatum, terwijl op 12 oktober 2020 al verhinderdata waren opgevraagd;
- om 17:44 uur: heeft verweerder aan klaagster gevraagd om hem de producties alsnog
toe te sturen.
2.23 Per e-mail van 21 oktober 2020 heeft verweerder aan klaagster bericht dat de
rechtbank bereid is om het kort geding op 29 oktober 2020 te bepalen indien klaagster
daarmee instemt. Verder heeft verweerder aangeboden het beslag meteen op te heffen
indien gelijktijdig een bedrag van € 6.500,- door de cliënte van klaagster op haar
derdengeldenrekening wordt betaald in afwachting van de uitkomst van het kort geding.
Verweerder heeft klaagster ook gedreigd met een klacht als zij niet die middag de
producties toestuurt.
2.24 Zowel op 28 oktober 2020 als op 29 oktober 2020 om 0:46 uur heeft verweerder
bij de rechtbank stukken ingediend ten behoeve van het kort geding en tevens een voorwaardelijke
eis in reconventie aangekondigd, die hij in de pleitaantekeningen nader heeft uitgewerkt.
2.25 Op 29 oktober 2020 om 11:00 uur is het kort geding behandeld. Na de mondelinge
behandeling heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden voor uitlating partijen
over het bereiken van een minnelijke regeling. Diezelfde dag heeft verweerder aan
de deurwaarder de opdracht gegeven om het beslag op te heffen.
2.26 Blijkens het proces-verbaal van de zitting in kort geding op 18 november 2020
zijn partijen tot overeenstemming gekomen waarna de zaak is doorgehaald. De door partijen
op 11 november 2020 ondertekende vaststellingsovereenkomst is aan het proces-verbaal
gehecht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met gedragsregel 24 niet te streven naar welwillendheid en vertrouwen
door met grote regelmaat niet te reageren op e-mails van klaagster;
b) in strijd met gedragsregel 20 lid 1 in de nacht voorafgaand aan het kort geding
op 29 oktober 2020 om 0:46u een eis in reconventie in te stellen en deze eis pas in
zijn pleitaantekeningen uit te werken, waardoor klaagster in haar voorbereiding is
geschaad;
c) in strijd met gedragsregel 6 op ontoelaatbare wijze beslag te laten leggen op alle
banksaldi van de cliënte van klaagster, hetgeen voor de cliënte onnodig nadeel en
leed heeft opgeleverd;
d) in strijd met gedragsregels 6 en 8 te handelen door kort voor de overdracht van
de woning in strijd met de waarheid mededelingen aan het notariskantoor te doen;
e) in strijd met gedragsregel 8 de voorzieningenrechter in strijd met de waarheid
te berichten dat zijn cliënt in de periode dat de dagvaarding in kort geding door
klaagster op zijn huisadres werd uitgebracht, elders woonachtig zou zijn, met als
doel om de procedure te vertragen.
4 VERWEER
Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De raad zal daarop hierna,
voor zover relevant, ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld.
5.2 De raad stelt voorop dat advocaten in het belang van de rechtzoekende en van de
advocatuur dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid
en vertrouwen, waarbij zij zich dienen te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding
zou kunnen verstoren (vgl. gedragsregel 24).
5.3 Uitgangspunt is daarbij dat een advocaat een doelmatige behandeling van een zaak
nastreeft en daarbij in het oog houdt dat ook ten laste van een wederpartij of anderen
betrokkenen geen onnodige kosten worden gemaakt (vgl. gedragsregel 6).
5.4 Daarnaast dient een advocaat zich zowel in als buiten rechte te onthouden van
het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten,
dat die onjuist is (vgl. gedragsregel 8).
5.5 Binnen de onderlinge verhouding tussen advocaten mag ook van een advocaat verwacht
worden dat hij bij het overleggen van stukken rekening houdt met het moment waarop
hij dat doet, zodat rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de
wederpartij bij de tijdige ontvangst van die stukken (vgl. gedragsregel 20 lid 1).
5.6 Handelen in strijd met deze gedragsregel(s) is in beginsel handelen dat een behoorlijk
advocaat niet betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
5.7 Op voorhand merkt de raad op dat uit de tussen de advocaten gevoerde correspondentie
en uit de gang van zaken op de zitting bij de raad een beeld naar voren is gekomen
van hun onderlinge irritaties die nog altijd voortduren. Dat is te betreuren, maar
daarin hebben beiden naar het oordeel van de raad hun aandeel gehad. Klaagster heeft
van haar cliënte weinig speelruimte gekregen voor overleg met verweerder als opvolgend
advocaat van de wederpartij vanwege de voorgeschiedenis tussen partijen, waar verweerder
buiten stond. De starre houding van klaagster lijkt bij verweerder te hebben geleid
tot een hardere opstelling in zijn e-mails. Verweerder had op zijn beurt moeite om
soms contact met zijn cliënt te krijgen door diens persoonlijke situatie. Klaagster
was daarvan op de hoogte maar heeft weinig medewerking getoond naar aanleiding van
de e-mail van verweerder van 24 augustus 2020. Over en weer heeft hun houding tot
felle bewoordingen in hun correspondentie geleid wat mogelijk met een goed gesprek
tussentijds voorkomen had kunnen worden. Tegen deze achtergrond zal de raad de klachtonderdelen
beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.8 Volgens klaagster heeft verweerder zich herhaaldelijk onwelwillend richting haar
opgesteld. Dit door in telefoongesprekken erg snel druk uit te oefenen, door naar
de gedragsregels te verwijzen en vooral ook door niet te reageren op haar e-mails
van februari 2020, haar brief van 4 september 2020 en de e mails van 22 september
2020, 30 november 2020 en 7 december 2020.
5.9 Volgens verweerder gingen de e-mails van februari 2020 over de inschrijving van
de echtscheiding van partijen. Hij heeft klaagster daarover zowel telefonisch als
ook in maart 2020 per e-mail laten weten dat hij geen contact kreeg met zijn cliënt
en daardoor niet over diens akte van berusting beschikte. In die situatie had klaagster
er ook voor kunnen kiezen om zelf de echtscheiding in te schrijven en niet een afwachtende
houding aan te nemen. Uit de inhoud van de e-mail van 4 september 2020 van klaagster
heeft verweerder niet begrepen dat daarop nog een reactie werd verwacht. Op de e-mails
van 30 november 2020 en 7 december 2020 van klaagster heeft hij op 7 december 2020
gereageerd en het formulier tot wijziging van de begunstiging van 20 november 2020
aan ASR meegestuurd. Volgens verweerder was van een weinig welwillende houding richting
klaagster geen sprake.
5.10 Naar het oordeel van de raad is, tegenover de betwisting van verweerder, niet
komen vast te staan dat verweerder zich tuchtrechtelijk verwijtbaar onwelwillend jegens
klaagster heeft opgesteld. Van een advocaat kan niet worden verwacht dat hij op alle
e-mails reageert. Ten aanzien van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
door verweerder heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij klaagster heeft uitgelegd
dat hij daartoe niet kon overgaan. Het was voor klaagster makkelijker geweest als
zij haar irritatie daarover had losgelaten en zodra mogelijk zelf de beschikking had
ingeschreven. Zij was daarbij immers niet afhankelijk van verweerder. Op grond hiervan
oordeelt de raad klachtonderdeel a) ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.11 Volgens verweerder was klaagster ermee bekend dat zijn cliënt ook domicilie op
zijn kantoor had gekozen. Toch heeft klaagster besloten om de kortgedingdagvaarding
op 14 oktober 2020 op het huisadres van zijn cliënt te laten betekenen. Klaagster
heeft niet tevoren de concept dagvaarding met bijbehorende producties aan hem gestuurd
en hem evenmin ingelicht over de datum van het kort geding. Doordat zijn cliënt elders
verbleef, heeft die pas op 19 oktober 2020 de dagvaarding gezien. Verweerder zelf
heeft daarvan pas op 20 oktober 2020 kennisgenomen. Pas na zijn aandringen op 20 en
21 oktober 2020 heeft hij de betekende dagvaarding en de producties van klaagster
ontvangen. Alhoewel de zittingsdatum van het kort geding van 22 oktober 2020 naar
29 oktober 2020 is verschoven, had verweerder zodanig beperkte voorbereidingstijd
dat hij op het laatste moment nog een tegenvordering heeft aangekondigd. Dat was hem
in de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk niet te verwijten, aldus verweerder.
5.12 Ter zitting van de raad heeft klaagster erkend dat zij bewust niet vooraf aan
verweerder een concept dagvaarding heeft gestuurd. Daardoor en doordat klaagster ervoor
heeft gekozen om de dagvaarding niet op het kantoor van verweerder te laten betekenen,
is verweerder pas rond 21 oktober 2020 bekend geworden met de datum en de inhoud van
het kort geding en de bijbehorende en door klaagster nog later nagezonden producties.
De raad begrijpt dat klaagster in de vroege ochtend van het kort geding op 29 oktober
2020 is overvallen door de nachtelijke e-mail van verweerder aan de rechtbank over
de in te stellen tegenvordering. Die e-mail heeft verweerder echter conform de gedragsregels
gelijktijdig aan klaagster gestuurd. Het is aan de voorzieningenrechter voorbehouden
om over de toelaatbaarheid van die laat ingestelde tegeneis te oordelen, niet aan
de tuchtrechter. Van zijn handelen in dezen kan verweerder dan ook tuchtrechtelijk
geen verwijt worden gemaakt. Daarom oordeelt de raad klachtonderdeel b) ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.13 De raad zal eerst onderzoeken of klaagster voldoende eigen belang heeft bij dit
verwijt. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht
in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene
die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang
is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond
van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren
ter kennis van de raad te brengen.
5.14 Naar het oordeel van de raad heeft alleen de cliënte van klaagster een eigen
belang bij het onderhavige verwijt, omdat zij nadeel kan hebben ondervonden door de
beslaglegging op al haar banksaldi voor een veel hoger bedrag dan de vordering op
haar. Nu niet is gesteld en ook niet is gebleken welk eigen belang klaagster bij dit
verwijt heeft, zal de raad klaagster niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel
c).
Klachtonderdeel d)
5.15 Volgens klaagster heeft verweerder niet alleen richting haar cliënte maar ook
richting haarzelf, als collega, in strijd met de gedragsregels 6, 8 en 24 gehandeld
en daarmee niet betamelijk in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Het tuchtrechtelijk
verwijtbare van zijn handelen blijkt volgens klaagster uit de door verweerder met
de notaris en met haarzelf gevoerde correspondentie in de periode vanaf 18 augustus
2020 tot kort voor de geplande overdracht van de woning op 28 augustus 2020. Die handelwijze
van verweerder, waarin hij ook de notaris op incorrecte wijze onder druk heeft gezet
en heeft gedreigd met een klacht, heeft tot veel stress bij haar cliënte geleid omdat
de overdracht daardoor mogelijk niet zou doorgaan. Klaagster heeft er daarna alles
aan gedaan om de overdracht van de woning in het belang van haar cliënte door te laten
gaan.
5.16 Verweerder betwist dat door zijn handelwijze het risico heeft bestaan dat de
overdracht van de woning niet door zou gaan. Hij had zo zijn reden om bij de notaris
met een klacht te dreigen, maar dat staat los van zijn handelen jegens klaagster of
haar cliënte. Voor alle partijen was duidelijk dat zijn cliënt voor de overdracht
van de woning nog een vordering op de cliënte van klaagster had. In haar e-mail van
28 augustus 2020 van 10:15 uur heeft klaagster aan verweerder ook laten weten dat
in afwachting van de definitieve overeenstemming de betaling door de notaris maar
moest worden opgeschort. Daaruit kon volgens verweerder worden afgeleid dat klaagster
ermee instemde dat, ondanks de afspraak van partijen dat de verkoopopbrengst van de
woning bij helfte zou worden verdeeld, uitbetaling moest worden vastgehouden totdat
er volledige overeenstemming tussen partijen over alle exacte bedragen was bereikt.
Als de vorderingen over en weer hadden kunnen worden verrekend, had de verkoopopbrengst
volgens verweerder dan ook niet bij helfte hoeven te worden gedeeld. Van op een ontoelaatbare
wijze klaagster onder druk zetten door een onwelwillende opstelling is geen sprake
geweest, aldus verweerder.
5.17 Naar het ambtshalve oordeel van de raad heeft niet alleen de toenmalige cliënte
van klaagster een eigen belang bij dit verwijt maar, anders dan hiervoor onder c)
is overwogen, heeft ook klaagster een eigen belang om te klagen. In dit verwijt is
immers ook het onderlinge advocatencontact onderwerp van geschil en dient door de
raad de vraag te worden beantwoord of verweerder zich voldoende welwillendheid jegens
klaagster heeft gedragen. De raad overweegt daarover als volgt.
5.18 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel
dat verweerder de notaris in zijn correspondentie, opgenomen in de feiten hiervoor,
incompleet heeft geïnformeerd en dat heeft volgehouden tot de dag van het passeren
van de transportakte op 28 augustus 2020. Verweerder heeft daarmee kennelijk in het
belang van zijn cliënt de druk willen opvoeren om zo snel tot een volledige afwikkeling
van de echtscheiding te komen. Hij heeft daarbij echter het gerechtvaardigde belang
van de wederpartij bij de snelle overdracht van de woning uit het oog verloren. Verweerder
heeft immers met zijn handelen het speelveld van de onderhandelingen onder hoge tijdsdruk
tussen partijen gewijzigd. Klaagster heeft zich daardoor in allerlei bochten moeten
wringen om haar cliënte gerust te stellen dat de overdracht van de woning wel door
zou gaan. Los van de gevolgen van dit hiervoor geschetste handelen van verweerder
voor de cliënte van klaagster, behoren advocaten dit onderling niet zo te doen. Mede
door zijn toonzetting, zowel richting de notaris als ook richting klaagster, heeft
verweerder dan ook naar het oordeel van de raad de grenzen van het betamelijke in
de zin van artikel 46 Advocatenwet overschreden door in strijd met de gedragsregels
6 en 24 te handelen. De raad zal klachtonderdeel d) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel e)
5.19 Volgens klaagster was de mededeling van verweerder in zijn e-mail van 20 oktober
2020 om 12:51 uur aan de griffie van de rechtbank dat zijn cliënt pas op 19 oktober
2020 kennis had kunnen nemen van de dagvaarding, in strijd met de waarheid omdat de
reden die hij daarvoor heeft aangevoerd, onjuist was. Volgens klaagster verbleef de
ex-man op het huisadres zoals dat ook bleek uit een door verweerder in hoger beroep
ingebracht stuk. Volgens haar cliënte was haar ex-man als vrijwilliger slechts een
dag per week bij de zorgboerderij en werd hij bovendien door iemand begeleid, zodat
hij eerder van de dagvaarding kennis had kunnen nemen.
5.20 Volgens verweerder mocht hij vertrouwen op de mededelingen van zijn cliënt dat
hij de dagvaarding pas laat onder ogen had gekregen vanwege zijn verblijf op een zorgboerderij.
Los daarvan had klaagster de dagvaarding ook kunnen laten betekenen op het kantoor
van verweerder, waardoor verweerder meteen met de inhoud ervan bekend had kunnen zijn.
5.21 Naar het oordeel van de raad is dit verwijt, tegenover de betwisting daarvan
door verweerder, niet komen vast te staan. Onduidelijk is immers waar de cliënt van
verweerder verbleef op het moment van de betekening van de dagvaarding aan zijn huisadres.
Klaagster heeft er ook voor gekozen om die dagvaarding niet op het kantoor van verweerder
te laten betekenen. Door bovendien bewust niet eerst de concept dagvaarding aan verweerder
te sturen met daarin de adresgegevens van de ex-man, zoals klaagster ter zitting heeft
erkend, heeft zij het risico genomen dat de dagvaarding niet meteen gezien zou worden
door de wederpartij. Van enig traineren door verweerder van de kortgedingprocedure
is dan ook geen sprake geweest. Klachtonderdeel e) wordt ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder
een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder heeft in zich jegens
klaagster op diverse momenten niet welwillend opgesteld en daarmee in strijd gehandeld
met artikel 46 Advocatenwet. Mede gezien zijn tuchtrechtelijk verleden is de raad
van oordeel dat bij wijze van zakelijke terechtwijzing de maatregel van waarschuwing
passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van €
50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en
b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-947/AL/GLD.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c);
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 3 oktober 2022