ECLI:NL:TADRARL:2022:205 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-1036/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:205 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-09-2022 |
Datum publicatie: | 05-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-1036/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | In de opdrachtbevestiging stond dat een toevoeging zou worden aangevraagd, terwijl klager later een declaratie ontving. Dat daardoor bij klager verwarring is ontstaan over de met verweerder gemaakte financiële afspraken wordt verweerder aangerekend. Verweerder is tekortgeschoten in zijn voorlichtende taak, temeer daar klager de Nederlandse taal niet goed machtig was. In zoverre is de klacht gegrond. Verweerder heeft zich na de ontstane vertrouwensbreuk op zorgvuldige wijze onttrokken. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 september
2022
in de zaak 21-1036/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 juni 2021, aangevuld op 26 augustus 2021 en 9 september 2021, heeft klager
bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de
deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 23 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1474533 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2022. Daarbij waren
klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 30 november 2020 hebben klager en verweerder in een getekende overeenkomst
van opdracht afgesproken dat verweerder klager zal bijstaan bij het vaststellen van
een ouderschapsplan en uitbreiding van de omgangsregeling.
In deze overeenkomst staat onder het kopje “Gefinancierde Rechtsbijstand” vermeld dat voor klager een toevoeging zal worden aangevraagd. Ook wordt daar uitgelegd
hoe het aanvragen van een toevoeging in zijn werk gaat en dat bij intrekking van de
toevoeging de werkzaamheden van verweerder tegen een uurtarief van € 235,- aan klager
in rekening zullen worden gebracht. Onder het kopje ‘Geschatte kosten” is door verweerder een schatting gegeven van (i) de totale kosten voor een procedure:
€ 2.000,-, exclusief btw en kantoorkosten, (ii) griffierecht: € 304,-, (iii) kosten
aktes € 75,- en (iv) vaste prijs zonder procedure: € 1.000,- exclusief btw en kantoorkosten.
2.2 Verweerder heeft in de periode tussen maart en april 2021 gecorrespondeerd met
de advocaat van de wederpartij en geprobeerd om tot afspraken te komen over een uitbreiding
van de omgangsregeling tussen klager en zijn drie kinderen. De advocaat van de wederpartij
stond daar aanvankelijk welwillend tegenover.
2.3 Na een incident op de school van de kinderen heeft zij per e-mail van 21 april
2021 aan verweerder laten weten dat haar cliënte niet meer wenst mee te werken aan
uitbreiding van de eerder vastgestelde omgangsregeling.
2.4 Op 10 mei 2021 heeft verweerder een declaratie aan klager gestuurd ter hoogte
van € 2.565,20 met de vermelding “vaste prijsafspraak”.
2.5 Op 8 juni 2021 heeft verweerder met instemming van klager een spoedverzoekschrift
bij de rechtbank ingediend tot vaststelling van een vakantieregeling voor zomer 2021.
2.6 Per e-mail van 12 juni 2021:
- om 14.13 uur heeft verweerder opnieuw een betalingsherinnering aan klager gestuurd
en klager verzocht de griffienota rechtstreeks aan de rechtbank te betalen;
- om 14.21 uur heeft klager in gebrekkig Nederlands aan verweerder laten weten dat
hij geen betaling had afgesproken en ook geen geld heeft;
- om 14.30 heeft verweerder klager verwezen naar de opdrachtovereenkomst en de daarin
vastgelegde vaste prijsafspraak van € 2.000,- ex btw en dat daaruit ook volgt dat
griffierechten voor rekening van klager zijn;
- om 14.34 uur heeft klager gemeld dat hij dacht dat sprake was van een maandelijkse
betalingsregeling en hij met zijn salaris ook niet in staat was om de declaratie en
ook de griffienota te betalen;
- om 15.04 uur heeft verweerder klager gemeld dat hij de griffienota direct moet
betalen en de declaratie in termijnen mag betalen.
2.7 Op 13 juni 2021 heeft klager een afbetalingsregeling van € 50,- per maand voorgesteld,
waarop verweerder heeft voorgesteld om daarvan € 150,- per maand te maken. Daarop
heeft klager op 14 juni 2021 aan verweerder gemaild dat hij op dat moment maandelijks
maximaal € 50,- kon betalen.
2.8 Per e-mail van 15 juni 2021 heeft klager aan verweerder geschreven:
“We hebben afspraak gemaakt dat ik zal alleen een vast bedrag betalen. Nu we zijn bijna na rechbank gaan kom u dat ik moet die rechbank betalen. Waarom heb u mijn niet verteld eerder toen ik bij u kantoor stond formulier te tekenen. Pas nu 14-06-2021 krijg mail dat ik rechbank moet betalen dat was niet ons afspraak. Ik wil afspraak met u maken aankomende vrijdag persoonlijk om 10:30 (…)”
Diezelfde dag heeft verweerder aan klager gemeld dat hij volgens de opdrachtovereenkomst zelf de griffierechten moet betalen en dat verweerder dat niet voor hem zal doen.
2.9 Per e-mail van 16 juni 2021 heeft verweerder het door hem van het Juridisch Loket
ontvangen diagnosedocument op naam van klager doorgestuurd. Hij heeft klager gevraagd
wat daarvan de bedoeling is en gemeld dat hij de met klager gemaakte afspraken nu
niet kan wijzigen.
2.10 Op 17 juni 2021 heeft verweerder in een spoedbericht aan klager geschreven:
“Het Juridisch Loket bepaalt niet hoe ik mijn zaken moet voeren. Ik heb met u duidelijk afgesproken dat de zaak op basis van een vaste prijs zou worden gevoerd. Ik heb met u een vasteprijsafspraak gemaakt. Ik heb u destijds ook gezegd. Ik ga de zaak niet op basis van een toevoeging doen. In de opdrachtovereenkomst staat de prijs ook duidelijk in. Ik denk dat het beter is dat u op zoek gaat naar een andere advocaat. Probeer een andere advocaat die de zitting van 30 juni 2021 kan overnemen. Ik doe uw zaak niet meer. Laat me weten wie uw nieuwe advocaat is.”
2.11 In zijn e-mails van 21 en 23 juni 2021 heeft verweerder klager gevraagd om hem
snel te laten weten welke andere advocaat hem op basis van toevoeging zal bijstaan.
2.12 Bij zijn e-mail van 24 juni 2021 heeft verweerder aan klager de van de wederpartij
ontvangen stukken er kennisgeving doorgestuurd. In zijn e-mail heeft hij klager gemeld
dat hij hem niet kan bereiken maar dat klager zelf actie moet ondernemen door een
andere advocaat te zoeken in verband met de zitting op 30 juni 2021.
2.13 Per e-mail van 26 juni 2021 heeft verweerder klager twee opties gegeven, namelijk
dat hij na betaling van de vaste prijs in termijnen de zaak verder zal behandelen
of klager naar een andere advocaat gaat en de factuur van verweerder niet meer hoeft
te betalen, behalve de griffiekosten en de kosten van de uittreksels.
2.14 Op 28 juni 2021 heeft mr. B zich tot verweerder gewend met de mededeling dat
hij klager zal bijstaan op de zitting van 30 juni 2021 en heeft om toezending van
stukken verzocht. Dat laatste heeft verweerder diezelfde dag gedaan. Ook op 28 juni
2021 heeft verweerder klager per e-mail gemeld dat hij het dossier zal sluiten en
dat klager de declaratie niet meer hoeft te betalen. Op 1 juli 2021 is daarvoor een
creditfactuur aan klager gestuurd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager (i) op betalende basis bij te staan, terwijl hij in aanmerking kwam voor
een toevoeging en (ii) in strijd met de gemaakte afspraak geen toevoeging aan te vragen,
waardoor die niet aan de opvolgend advocaat van klager kon worden overgedragen terwijl
klager in 2021 niet meer voor een toevoeging in aanmerking kwam;
b) in het spoedverzoekschrift alleen om vaststelling van een omgangsregeling tussen
klager en zijn kinderen in de zomervakantie van 2021 te verzoeken, terwijl was afgesproken
dat verweerder een uitbreiding van de zorg- en contactregeling voor meerdere jaren
in de zomervakantie van twee weken zou proberen te bewerkstelligen;
c) zijn werkzaamheden voor klager voortijdig neer te leggen, terwijl nog een zitting
moest plaatsvinden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Tijdens het intakegesprek heeft hij klager laten weten dat hij hem niet op basis
van gefinancierde rechtsbijstand maar alleen op betalende basis wilde bijstaan. Klager
heeft daarmee ingestemd. Volgens verweerder wist klager goed dat hij moest betalen
voor de werkzaamheden, zoals dat ook blijkt uit de met klager daarover gevoerde correspondentie.
Klachtonderdeel b)
4.3 De opdracht van klager was om tot een uitbreiding van de eerder vastgestelde omgangsregeling
te komen. De wederpartij stond daar aanvankelijk positief tegenover totdat een woede-uitbarsting
en respectloos gedrag van klager jegens zijn ex-partner tijdens een gesprek op school
alles teniet heeft gedaan. Overleg over de uitbreiding van de omgang was daarna niet
meer mogelijk. Met instemming van klager heeft hij vervolgens een spoedvoorziening
bij de rechtbank gevraagd voor alleen de zomervakantie van 2021. Een dergelijk verzoek
leent zich niet voor een structurele regeling en dat heeft hij klager ook uitgelegd,
aldus verweerder.
Klachtonderdeel c)
4.4 De omstandigheid dat klager het Juridisch Loket had verteld dat hij de zaak op
basis van een toevoeging zou doen en nadat hij daartoe het diagnosedocument had ontvangen,
heeft uiteindelijk geleid tot een vertrouwensbreuk met klager. Hij heeft klager daarna
herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat hij zijn zaak niet op basis van een toevoeging
zou doen. Ook heeft hij klager herhaaldelijk per e-mail gewaarschuwd dat hij snel
een andere advocaat moest zoeken die wel op toevoegingsbasis wilde werken en die de
zitting op 30 juni 2021 zou kunnen doen. Kort voor die zitting heeft een nieuwe advocaat
zich gemeld. Verweerder heeft meteen de relevante stukken aan hem toegestuurd, waarna
de opvolgend advocaat klager heeft bijgestaan op de zitting. Klager heeft daardoor
geen nadeel ondervonden, terwijl hij bovendien uit coulance zijn factuur heeft gecrediteerd,
aldus verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 In deze zaak staat de vraag centraal of verweerder de zaak van klager tegen zijn
ex-partner heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.
5.2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet
rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot
de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico
en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te
staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt.
5.3 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a
Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die
regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze
normen wel van belang.
5.4 Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 eerste
lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te
brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand,
onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk
aan zijn cliënt te bevestigen.
5.5 Gedragsregel 18 bepaalt verder dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige)
cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand.
Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij
voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen
van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten.
Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking
komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk
en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde
rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de
cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht
na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op
gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.
5.6 Indien tussen de advocaat en zijn cliënt een onoverbrugbaar meningsverschil bestaat
over de wijze waarop de opdracht moet worden uitgevoerd, dan dient de advocaat zich
terug te trekken. Dat moet hij op een zodanige zorgvuldige wijze doen dat de cliënt
daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (gedragsregel 14 lid 2 en 3).
5.7 De raad zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf toetsen.
Klachtonderdeel a)
5.8 Naar het oordeel van de raad volgt uit de opdrachtbevestiging dat verweerder een
toevoeging voor klager zou aanvragen. In het geval die niet zou worden verleend, zou
klager tegen betaling van de in de opdrachtbevestiging genoemde vaste bedragen de
werkzaamheden voor klager verrichten. Vaststaat dat verweerder geen toevoeging voor
klager heeft aangevraagd, maar aan klager in mei 2021 een declaratie voor zijn werkzaamheden
heeft gestuurd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager zijn standaard opdrachtbevestiging
heeft gestuurd, dat hij die werkwijze inmiddels heeft aangepast maar dat klager heel
goed begreep dat hij alleen op betalende basis voor hem zou werken. De raad volgt
verweerder hier niet in. Dat bij klager verwarring is ontstaan over de met verweerder
gemaakte financiële afspraken, is voor de raad begrijpelijk en wordt ook wel door
verweerder erkend. Verweerder is naar het oordeel van de raad tekortgeschoten in zijn
voorlichtende taak jegens klager, temeer daar klager de Nederlandse taal niet goed
machtig was. Verweerder heeft hiermee niet voldaan aan de hiervoor onder 5.4 en 5.5
genoemde norm. Dat verweerder zijn declaratie alsnog heeft gecrediteerd doet niet
af aan het verwijtbare van zijn handelen. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 De juistheid van dit verwijt van klager is tegenover de gemotiveerde betwisting
daarvan door verweerder niet komen vast te staan en daarmee niet de gegrondheid ervan.
Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen
sprake is, wordt klachtonderdeel b) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.10 Naar het oordeel van de raad kon verweerder na de vertrouwensbreuk met klager
vanwege een meningsverschil over de behartiging van zijn belangen niet anders dan
ervoor kiezen om zich op 7 juni 2021 als zijn advocaat te onttrekken. Verweerder heeft
ook in duidelijke bewoordingen aan klager uitgelegd waarom hij zich moest onttrekken.
Dat heeft hij naar het oordeel van de raad op zorgvuldige wijze gedaan. Hij heeft
klager immers in zijn e-mails van 21, 23 en 24 juni 2021 gewezen op het feit dat klager
snel, in verband met de aanstaande zitting op 30 juni 2021, een nieuwe advocaat moest
zoeken die hem wel op basis van een toevoeging zou bijstaan. Op 28 juni 2021 heeft
zich een opvolgend advocaat bij verweerder gemeld waarna verweerder ommegaand de verzochte
stukken heeft toegestuurd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan de onder 5.6 genoemde
norm en aldus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. Klachtonderdeel
c) is eveneens ongegrond.
6 MAATREGEL
De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing.
Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het geringe tuchtrechtelijke
verleden van verweerder (één waarschuwing waartegen hoger beroep loopt) anderzijds
acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en
c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-1036/AL/OV.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 19 september 2022