ECLI:NL:TADRARL:2022:203 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-904/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:203 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-09-2022 |
Datum publicatie: | 05-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-904/AL/OV |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, advocaat van de wederpartij van klaagster, in de dagvaarding geen onnodig grievende uitlatingen over klaagster gedaan. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 19 september 2022
in de zaak 21-904/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. Van G, advocaat te [plaats]
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 februari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1339863 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 juni 2022. Daarbij waren
klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail van 21 juni 2022 van de gemachtigde van klaagster, waarin klaagster
haar klacht heeft beperkt tot klachtonderdeel 1.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster en de heer Van der W hebben op 10 oktober 2020 hun affectieve relatie
en hun samenwoning beëindigd.
2.2 Klaagster heeft zich tot mr. D gewend om de gevolgen van de verbreking van hun
samenleving te regelen. Onderwerp van discussie waren de goederen van de heer Van
de W die klaagster had laten opslaan en een door de heer Van der W aan klaagster te
betalen bedrag op basis van het samenlevingscontract.
2.3 Bij brief van 20 november 2020 heeft mr. D de heer Van der W gesommeerd om voor
30 november 2020 een bedrag van € 2.390,- aan klaagster te betalen, waarna hij zijn
opgeslagen spullen kon komen halen.
2.4 De heer Van der W heeft zich daarna tot mr. Van der L gewend voor juridische bijstand.
2.5 Bij brief van 27 november 2020 heeft mr. Van der L aan mr D geschreven dat hij
tot een snelle en constructieve afwikkeling wil komen. In dat kader heeft hij gemeld
dat zijn cliënt het bedrag van € 2.390,- inmiddels op zijn derdengeldrekening heeft
gestort. Mr. Van der L heeft voorgesteld dat de goederen op 28 november 2020 aan zijn
cliënt worden overgedragen, waarna hij genoemd bedrag direct zal overmaken naar de
derdengeldrekening van mr D.
2.6 Op 6 januari 2021 heeft mr. D hierop gereageerd en een tegenvoorstel gedaan. Na
ontvangst van het bedrag van € 2.390,- op haar derdengeldrekening kan de cliënt van
mr. Van der L de sleutels van de opslag van de goederen, de toegangscode en de huurovereenkomst
in ontvangst komen nemen.
2.7 Op 12 januari 2021 heeft mr. Van der L de zaak overgedragen aan verweerder. De
daaropvolgende correspondentie tussen de advocaten heeft niet tot een oplossing tussen
partijen geleid.
2.8 Op 18 januari 2021 heeft verweerder klaagster gedagvaard. In de dagvaarding is
onder meer gevorderd om klaagster te veroordelen tot afgifte van de goederen aan de
heer Van der W met veroordeling van klaagster in de kosten. Voor zover relevant heeft
verweerder in de dagvaarding het volgende geschreven:
“5. Vrij vlot nadat [de heer Van der W] bij [klaagster] ingetrokken was begon [klaagster] zich schuldig te maken aan huiselijk geweld. Zo schopte zij [de heer Van der W], spuugde zij op hem en heeft zij hem enkele keren met een mes bedreigd. (…)
8. Op 11 oktober 2020 is [de heer Van der W] in het bijzijn van zijn oom, tante en neef naar [plaats] gereden om zijn spullen op te halen. Omdat [klaagster] zich op dat moment uiterst agressief gedroeg heeft [de heer Van der W] besloten om de politie te bellen ter assistentie. Onder begeleiding van de politie heeft hij op 11 oktober 2020 in totaal 15 minuten de tijd gekregen om enkele spullen bij een te zoeken waarna hij door de politie werd gesommeerd om weer te vertrekken. De politie kon als gevolg van het hysterische en agressieve gedrag van [klaagster] op dat moment namelijk niet ieders veiligheid garanderen. [De heer Van der W] heeft enkele noodzakelijk spullen kunnen pakken en is vervolgens vertrokken. (…).”
2.9 Bij vonnis in kort geding van 9 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de heer Van der W toegewezen en klaagster veroordeeld in de kosten van de procedure van ruim € 1.230,-.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, blijkens de e-mail van 21 juni 2022 namens
klaagster in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld
in artikel 46 Advocatenwet door:
zich in de dagvaarding - onder randnummers 5 en 8 - onnodig grievend over klaagster
uit te laten door haar te beschuldigen van geweld jegens zijn cliënt.
4 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat
van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid
toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg
met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid
als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden
beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden
van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan
kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat
de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet
wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat
hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast
mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn
cliënt.
5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen partijen. Van een advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedure een grote rol kunnen spelen. De in dit verband door de advocaat te betrachten
terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij,
die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren
van procedures en het nemen van maatregelen.
5.3 Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger
de gewraakte uitlatingen in de dagvaarding doen, zonder dat hij daarbij de grenzen
van het betamelijke heeft overschreden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting
is de raad gebleken dat de gemoederen tussen klaagster en haar ex-partner na de verbreking
van hun relatie in oktober 2020 hoog zijn opgelopen. Zij hebben elkaar over en weer
ernstige verwijten gemaakt, ook via hun toenmalige advocaten. Verweerder is in die
gepolariseerde situatie in januari 2021 als opvolgend advocaat van de ex-partner van
klaagster betrokken geraakt. Volgens verweerder ter zitting wilde zijn cliënt zijn
eigendommen van klaagster terugkrijgen en die ophalen buiten aanwezigheid van klaagster
om verdere escalatie te voorkomen. Daartoe heeft hij zich uitgelaten over het optreden
van klaagster jegens haar ex-partner en zich beperkt tot de door hem gekozen bewoordingen.
In deze context mocht verweerder naar het oordeel van de raad in het belang van zijn
cliënt de gewraakte uitlatingen doen. Hoewel deze pijnlijk kunnen zijn voor klaagster,
zijn ze nog niet onnodig geweest. Verweerder heeft daarbij voldoende terughoudendheid
betracht. Bovendien heeft verweerder de gewraakte uitlatingen in een processtuk gedaan
die een beperkte openbaarheid heeft. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
door verweerder jegens klaagster is de raad dan ook niet gebleken, zodat de klacht
ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 september 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 19 september 2022