ECLI:NL:TADRARL:2022:201 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-917/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:201 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-09-2022 |
Datum publicatie: | 26-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-917/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. In een echtscheidingszaak heeft verweerster in een verweerschrift geschreven dat de man een gokverslaving heeft. Verweerster had zich kunnen beperken tot de mededeling dat klager volgens haar cliënte veel gokt, zonder daaraan een kwalificatie of een conclusie, inhoudende een diagnose, te verbinden. De opmerking is onnodig grievend. Klacht deels gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 september
2022
in de zaak 21-917/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. V
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1347624/BD/sd
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 juni 2022. Daarbij waren
klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerster aanwezig. Van de behandeling
is proces verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen
van het e-mailbericht, met bijlagen, van verweerster van 8 juni 2022 en van het e-mailbericht,
met bijlagen, van klager van 24 juni 2022.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager (hierna: de vrouw) bijgestaan in
een echtscheidingsprocedure.
2.3 Bij beschikking van 9 september 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie
Utrecht, als voorlopige voorziening onder meer een zorgregeling voor de zoon van klager
en de vrouw vastgesteld.
2.4 Verweerster heeft op 21 september 2020 bij de rechtbank een verzoekschrift tot
echtscheiding ingediend.
2.5 Klager heeft op 16 december 2020 een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige
verzoeken, bij de rechtbank ingediend.
2.6 Klager heeft op 7 januari 2021 een verzoekschrift wijziging voorlopige voorzieningen
ingediend.
2.7 Verweerster heeft op 25 januari 2021 namens de vrouw een verweerschrift wijziging
voorlopige voorzieningen ingediend. Het verweerschrift bevat onder meer de volgende
passages:
“21. De man besprak met de vrouw tijdens het huwelijk dat hij naar eigen zeggen al vanaf zijn jeugd last heeft gehad van psychische problemen. Op zijn 23e is hij uit een raam van 3 hoog gesprongen en hij heeft daarna langdurig dagbehandeling gehad bij een psychiater. Uit het rapport van 20 juli 2005 van de verzekeringsarts volgt dat de man zich meermaals wegens psychische klachten heeft ziekgemeld en arbeidsongeschikt hierdoor was. De vrouw benoemt dit omdat de man volgens haar nog ernstige psychische problemen heeft.
22. Tijdens het huwelijk was het niet gemakkelijk met de man. De man had een gokverslaving (online poker), althans verloor daar regelmatig veel geld aan. Het betrof zowel de kinderbijslag als het geld van [de zoon].
37. De vrouw heeft een bijdrage nodig in de kosten van [de zoon], omdat haar inkomen onder de bijstandsnorm is en zij weinig te besteden heeft voor [de zoon]. De man weigert inzage te geven in zijn financiële situatie. De belastingaangifte 2018 en 2019 worden in het geding gebracht. (…) In 2018 was het verzamelinkomen € 5.954,00 en in 2019 € 7.754,00.”
Verweerster heeft als bijlage bij het verweerschrift een rapportage van Amsterdam
Universitair Medische Centra (UMC) aan de huisarts van klager van 27 juni 2019 in
het geding gebracht. Hierin wordt melding gemaakt van mentale en lichamelijke klachten
van klager.
2.8 Het verzoek wijziging voorlopige voorzieningen is door de rechtbank behandeld
tijdens de zitting van 27 januari 2021.
2.9 Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft de rechtbank als voorlopige voorziening
onder meer bepaald dat de zoon aan de vrouw wordt toevertrouwd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tijdens de zitting van 27 januari 2021 een UMC rapportage uit 2019 op te voeren
die valt onder medisch geheim en die onrechtmatig is verkregen.
Toelichting
Klager heeft erop gewezen dat op pagina 1 van de rapportage duidelijk “Medisch geheim” is vermeld. Daarnaast is het rapport onrechtmatig verkregen. Het is klager niet duidelijk
hoe verweerster aan dit rapport is gekomen. Zijn aanname is dat zijn vrouw het stuk
uit zijn persoonlijke bezittingen heeft gehaald.
b) de rechtbank te misleiden door de laatste pagina met de conclusie van de hiervoor
genoemde rapportage uit 2019 niet aan de rechtbank te sturen met als doel het zwartmaken
van klager als persoon.
Toelichting
De laatste pagina van de rapportage noemt als mogelijke oorzaak van de klachten van
klager een slaapapneu. Door deze bladzijde niet over te leggen heeft verweerster geprobeerd
de rechtbank te misleiden met informatie die niet gebaseerd was op feiten, maar die
ervoor bedoeld was klager als persoon zwart te maken.
c) klager te diskwalificeren als ouder door in het verweerschrift te schrijven dat
hij een gokverslaving had en op zitting te spreken over drugs waarmee zij hem valselijk
beschuldigt.
Toelichting
In het verweerschrift, randnummer 22, heeft verweerster ten onrechte gesteld dat klager
een gokverslaving had. Klager heeft erkend dat hij weleens poker speelt met vrienden
met de inzet van kleine bedragen, maar dat levert nog geen gokverslaving op. Het is
een ongefundeerde beschuldiging, die alleen diende om klager zwart te maken bij de
kinderrechter en zo de hoofdzorg voor de zoon te krijgen. De beschuldiging wordt door
verweerster benoemd als feit, zonder dat daarvoor bewijs is overgelegd. Verder heeft
verweerster tijdens de zitting (kort) gesproken over drugs. Deze eveneens valse beschuldiging
werd gepresenteerd als een feit, zonder enige vorm van bewijs en was er alleen op
gericht om klager zwart te maken.
d) een rapport d.d. 20 juli 2005 in te brengen welk rapport klager niet heeft, waarvan
hij de inhoud niet kent en welk rapport eveneens onder het medisch geheim valt.
Toelichting
Verweerster heeft in haar verweerschrift, randnummer 21, gerefereerd aan een rapport
van de verzekeringsarts inzake klager van vijftien jaar oud. Dit rapport had niet
in het geding gebracht mogen worden, aangezien klager niet in het bezit is van het
rapport, de inhoud ervan hem niet bekend is en het rapport onder het medisch beroepsgeheim
valt.
e) onterecht te stellen dat klager geen financiële gegevens verstrekt heeft met als
enig doel hem in een kwaad daglicht te stellen.
Toelichting
Verweerster heeft in haar verweerschrift, randnummer 37, ten onrechte gesteld dat
klager heeft geweigerd om aan de kinderrechter informatie te verstrekken over zijn
financiële situatie. Hiermee wordt alweer een aanname als een feit gepresenteerd,
met als doel om klager in een kwaad daglicht te stellen. Van een weigering om inzicht
te geven was geen sprake; de gegevens waren nog niet in het bezit van klager.
f) klager twee dagen voor de zitting een 100 pagina’s tellend document toe te sturen
waardoor hij vanwege het korte tijdbestek de hoeveelheid tekst niet kon doornemen
en geen verweer kon schrijven.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 De rapportage betreft een spreekuur beroepsziekte op 13 mei 2019 waarbij de klachten
en problemen van klager zijn doorgenomen. De cliënte van verweerster was aanwezig
bij dit gesprek. Klager vond dit goed. De cliënte van verweerster heeft de informatie
uit eerste hand verkregen door haar aanwezigheid bij het gesprek. Het rapport was
aanwezig in de echtelijke woning. Van onrechtmatig verkregen bewijs kan dan ook geen
sprake zijn.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerster heeft betwist dat de laatste pagina van het rapport van Amsterdam
UMC door verweerster bewust is achtergehouden met als doel om klager zwart te maken.
Verweerster heeft erop gewezen dat het klager vrij stond om, indien hij dat wenselijk
had gevonden, zelf deze pagina in het geding te brengen. Hij heeft dit echter niet
gedaan.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster heeft erop gewezen dat haar cliënte zich zorgen maakte over de financiën
door het pokeren tegen geld en over zijn drugs- en alcoholgebruik. Haar cliënte wilde
deze zorgen bespreekbaar maken. Verweerster heeft van haar cliënte begrepen dat het,
anders dan klager heeft gesteld, bij het pokeren wel degelijk ging om aanzienlijke
bedragen, afgezet tegen het inkomen. Verweerster kon zich uitsluitend baseren op de
expliciete uitlatingen van haar cliënte hierover. Uit eigen waarneming kon zij immers
niets verklaren. Verweerster heeft geprobeerd het standpunt van haar cliënte weer
te geven. Dat er in het verweerschrift niet elke keer expliciet bij stond dat het
de mening van haar cliënte betrof, doet hieraan niet af. Van valse of onnodige beschuldigingen
was geen sprake. Ten aanzien van het drugsgebruik door klager, wijst verweerster erop
dat het gebruik van alcohol en zo nu en dan een pilletje zijn vermeld in de rapportage
van Amsterdam UMC. Klager heeft verder niet ontkend dat er een gesprek tussen partijen
en de dochter van klager heeft plaatsgevonden, waarin het gebruik van pillen ter sprake
is gekomen.
Klachtonderdeel d)
4.5 Door verweerster is naar voren gebracht dat het rapport d.d. 20 juli 2005 door
haar is genoemd, maar niet is ingebracht. De opmerking onder randnummer 21 van het
verweerschrift van verweerster over het betreffende rapport was een reactie op hetgeen
klager in zijn verweerschrift van 16 december 2020, randnummer 22, had gesteld. Klager
heeft hierin namelijk aangevoerd dat al zijn geestelijke en lichamelijke spanningen
alleen werden veroorzaakt door zijn relatie met de vrouw. Verweerster wilde met haar
verwijzing naar het rapport duidelijk maken dat klager, in tegenstelling tot hetgeen
hij heeft beweerd in zijn verweerschrift van 16 december 2020, al vóór zijn relatie
met de vrouw psychische en lichamelijke klachten had.
Klachtonderdeel e)
4.6 Verweerster heeft erop gewezen dat het klager was die op 7 januari 2021 bij verzoekschrift
voorlopige voorzieningen een (voorwaardelijk) partneralimentatieverzoek heeft ingediend,
terwijl hij geen recente financiële bescheiden heeft toegevoegd. Bij verweerschrift
in die voorlopige voorzieningenprocedure van 25 januari 2021 heeft de vrouw een verzoek
kinderalimentatie gedaan en de in haar bezit zijnde financiële gegevens overgelegd.
De vrouw beschikte over de financiële gegevens van klager tot en met 2019, maar klager
had geen informatie verschaft over zijn inkomenspositie in 2020 en 2021. Het is dan
niet klachtwaardig om in het verweerschrift te stellen dat klager geen financiële
gegevens heeft aangeleverd.
Klachtonderdeel f)
4.7 Verweerster heeft aangevoerd dat zij twee dagen voor de zitting van 27 januari
2021 een verweerschrift heeft toegezonden met 89 pagina’s. Het verweer besloeg 29
bladzijden en was deels uit het echtscheidingsverzoek overgenomen. Het is wettelijk
toegestaan een verweerschrift in te dienen tot aan de behandeling voorlopige voorziening
ter zitting. De advocaat van klager heeft van het verweerschrift kennis kunnen nemen
en met klager kunnen bespreken. De advocaat van klager heeft op 27 januari 2021 schriftelijk
gereageerd op het verweerschrift van verweerster. Klager verwijt verweerster dan ook
ten onrechte dat hij door het korte tijdsbestek en de omvang van het stuk niet de
gelegenheid heeft gekregen om zich te verweren.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline
komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe
om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met
zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden
ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij,
b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met
de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn
cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk
doel. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het
nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf
beoordelen.
5.2 In familiekwesties geldt op deze maatstaf nog een aanvulling, namelijk dat de
advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen
de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, omdat met name de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klager verwijt verweerster dat zij door het rapport uit 2019 in te brengen het
medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Verweerster heeft echter onweersproken aangevoerd
dat haar cliënte destijds aanwezig was bij het gesprek met de arts, al bekend was
met de inhoud van het rapport dat naar aanleiding van het gesprek is opgesteld en
het rapport zich in de echtelijke woning bevond. De raad is van oordeel dat het onder
deze omstandigheden niet klachtwaardig is dat verweerster het rapport heeft ingebracht.
Klachtonderdeel a) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 In dit klachtonderdeel wordt verweerster verweten dat zij de rechtbank heeft misleid
door de laatste pagina van het rapport uit 2019, waarin de conclusie was vermeld dat
een mogelijke oorzaak van de klachten een slaapapneu was, niet mee te sturen. Los
van het feit dat klager die laatste pagina zelf had kunnen indienen, is niet komen
vast te staan dat verweerster de rechtbank hiermee heeft willen misleiden. Verweerster
heeft dit nadrukkelijk betwist en klager heeft zijn klacht op dit onderdeel onvoldoende
onderbouwd. Klachtonderdeel b) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.5 Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het verwijt dat verweerster
klager als ouder heeft gediskwalificeerd door in haar verweerschrift onder randnummer
22 te schrijven dat klager een gokverslaving had, oordeelt de raad als volgt.
5.6 Verweerster heeft in haar verweerschrift vermeld dat klager een gokverslaving
heeft. Een verslaving is een door een psychiater vast te stellen aandoening. De raad
constateert dat het door verweerster overgelegde rapport van Amsterdam UMC niet een
dergelijke diagnose bevat. In beginsel mag een advocaat uitgaan van de juistheid van
de door zijn cliënt aangeleverde informatie, tenzij deze informatie van dien aard
is, dat meer onderzoek nodig is. De mening van de cliënte van verweerster dat haar
ex-man gokverslaafd is, is naar het oordeel van de raad een ernstige beschuldiging,
die haar ex-man in feite diskwalificeert voor het ouderschap. In dat geval dient een
advocaat in een familiezaak, gelet op de onder 5.2 vermelde verzwaarde maatstaf, extra
voorzichtig te zijn en niet zonder meer af te gaan op hetgeen door zijn cliënt wordt
beweerd. Verweerster heeft aangevoerd dat zij niet anders kon dan afgaan op de bewering
van haar cliënte, omdat zij zelf geen mogelijkheid heeft om de juistheid ervan te
onderzoeken. De raad is van oordeel dat verweerster om die reden in haar bewoordingen
meer afstand had moeten nemen van de conclusie van haar cliënte dat klager gokverslaafd
is. Verweerster had zich kunnen beperken tot de mededeling dat klager volgens haar
cliënte veel gokt, zonder daaraan een kwalificatie of een conclusie, inhoudende een
diagnose, te verbinden. Nu verweerster had kunnen volstaan met een feitelijke constatering,
is de opmerking dat klager een gokverslaving had, naar het oordeel van de raad onnodig
grievend. Hiermee heeft verweerster de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid
als advocaat van de wederpartij overschreden. Klachtonderdeel c) zal in zoverre gegrond
worden verklaard.
5.7 Voor zover in klachtonderdeel c) het verwijt wordt gemaakt dat verweerster op
zitting heeft gesproken over drugs, waarmee zij hem valselijk heeft beschuldigd, overweegt
de raad als volgt. Aan de hand van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld
wat verweerster tijdens de zitting heeft gezegd over het gebruik van drugs. Verweerster
heeft tijdens de mondelinge behandeling van de klacht desgevraagd verklaard dat zij
niet heeft gezegd dat klager een drugsverslaving had, maar dat zij alleen heeft gezegd
dat klager pilletjes nam en dat haar cliënte zich daar zorgen over maakte. Naar het
oordeel van de raad is een dergelijke feitelijke mededeling niet klachtwaardig. Nu
niet is komen vast te staan dat verweerster op de zitting ten aanzien van drugsgebruik
verder is gegaan dan een feitelijke mededeling daarover, zal klachtonderdeel c) in
zoverre ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.8 Allereerst stelt de raad vast dat verweerster, anders dan in dit klachtonderdeel
wordt gesteld, het rapport uit 2005 niet heeft ingebracht. Zij heeft er evenmin uit
geciteerd. Verweerster heeft onder randnummer 21 van haar verweerschrift van 25 januari
2021 het rapport kort besproken, in feitelijke bewoordingen en zonder daaraan conclusies
of kwalificaties te verbinden. Bovendien was de vermelding van het rapport een reactie
op de bewering van klager in zijn verweerschrift van 16 december 2020 dat zijn psychische
problemen alleen waren veroorzaakt door zijn relatie met de cliënte van verweerster.
De raad is van oordeel dat het om deze redenen niet klachtwaardig is dat verweerster
het rapport uit 2005 heeft genoemd. Klachtonderdeel d) zal dan ook ongegrond worden
verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij in haar verweerschrift
van 25 januari 2021 onder randnummer 37 onterecht heeft gesteld dat klager weigert
om inzage te geven in zijn financiële situatie, met als enig doel om hem zwart te
maken. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster
dit alleen heeft aangevoerd om hem zwart te maken. Het is immers zeker voorstelbaar
dat de cliënte van verweerster wel een belang had bij verkrijging van zijn financiële
gegevens. Dit vindt steun in de beslissingen van de voorzieningenrechter van 15 februari
2021, waarin onder 3.7 van de beslissing onder meer het volgende is overwogen:
“(…) De financiële situatie van de man is onbekend gebleven omdat hij heeft nagelaten inzage daarin te verschaffen. Op basis van de nu beschikbare informatie kan geen kinderalimentatie worden berekend die in enige mate recht doet aan de werkelijke situatie. (…)”
Al zou de opmerking dat klager weigert inzage te geven in zijn financiële situatie
als grievend kunnen worden opgevat, daarmee is niet komen vast te staan dat dit onnodig
is gebeurd. Aangezien verweerster binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid
als advocaat van de wederpartij is gebleven, zal klachtonderdeel e) ongegrond worden
verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.10 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel f) dat zij twee dagen voor de zitting
een verweerschrift van 100 pagina’s heeft ingediend, waardoor hij geen tijd meer heeft
gehad om alles door te nemen.
5.11 Ingevolge artikel 282 lid 1 Wetboek van Rechtsvordering is het toegestaan om
tot de aanvang van de behandeling van de voorlopige voorziening ter zitting een verweerschrift
in te dienen. Het is vervolgens aan de rechter in de betreffende procedure om te bepalen
of de ingediende processtukken al dan niet worden toegelaten. Verweerster heeft naar
het oordeel van de raad de haar toekomende vrijheid van handelen als advocaat van
de wederpartij niet overschreden. Klachtonderdeel f) zal om die reden ongegrond worden
verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Klachtonderdeel c) is gegrond voor zover dit het verwijt betreft dat verweerster
in haar verweerschrift onder randnummer 22 heeft geschreven dat klager een gokverslaving
had. De raad rekent verweerster aan dat zij de ongefundeerde kwalificatie van gokverslaving
in haar verweerschrift heeft opgenomen, terwijl zij had kunnen volstaan met een mededeling
van feitelijke aard ten aanzien van het gokken. De opmerking heeft de onderlinge verhoudingen
onnodig op scherp gezet in een toch al moeizaam verlopende echtscheidingsprocedure
waarbij een gezamenlijk kind betrokken was. Gelet op het feit dat verweerster niet
eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen, is de raad van oordeel
dat kan worden volstaan met de oplegging van de maatregel van waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 21-917/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel c) gegrond voor zover dit ziet op het verwijt dat verweerster
in haar verweerschrift heeft geschreven dat klager een gokverslaving had;
- verklaart klachtonderdeel c) voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen a), b), d), e), f) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, C.A.Th. Philipsen, E.M.G. Pouls en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 september 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 september 2022