ECLI:NL:TADRARL:2022:20 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-924/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-01-2022 |
Datum publicatie: | 01-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-924/AL/GLD |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk omdat deze is ingediend na de vervaltermijn van drie jaren. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 17 januari 2022
in de zaak 21-924/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 17 november 2021 met kenmerk K 20-176, door de raad ontvangen op 17 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0 tot en met 05.6. De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 23 december 2021 van de zijde van klager en van de daarbij gevoegde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 In of omstreeks januari 2012 heeft klager verweerster verzocht om bijstand in
verband met, zakelijk weergegeven, een geschil met Jeugdzorg. Verweerster heeft de
opdracht van klager aanvaard. Ten behoeve van de bijstand aan klager is een toevoeging
verleend.
1.2 Op 30 mei 2013 heeft verweerster zich onttrokken als advocaat van klager, nadat
klager een andere advocaat had ingeschakeld.
1.3 Verweerster heeft haar werkzaamheden voor klager bij de Raad voor Rechtsbijstand
gedeclareerd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 16 augustus 2013
een vergoeding toegekend aan verweerster.
1.4 Op 31 december 2016 heeft verweerster zich laten uitschrijven als advocaat.
1.5 In een e-mail van 11 juli 2017 aan verweerster heeft klager zich, zakelijk weergegeven,
op het standpunt gesteld dat verweerster Jeugdzorg aansprakelijk had moeten stellen
en dat de vordering van klager op Jeugdzorg door nalaten van verweerster is verjaard.
Bij e-mail van 17 juli 2017 aan verweerster heeft klager zijn standpunt verder onderbouwd.
1.6 Bij brief van 9 augustus 2017 aan klager heeft verweerster op de aansprakelijkstelling
gereageerd en deze afgewezen.
1.7 In maart 2019 heeft klager verweerster opnieuw aangeschreven in verband met de
door hem gestelde aansprakelijkheid waarna weer correspondentie over het onderwerp
op gang is gekomen tussen klager en verweerster.
1.8 Op 15 december 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
a) Verweerster heeft in het dossier van klager gedurende een periode van veertien
maanden niets gedaan.
b) Verweerster heeft op 7 augustus 2013 een vergoeding aangevraagd bij de Raad voor
Rechtsbijstand, terwijl zij op dat moment niet meer de advocaat van klager was. Klager
had op dat moment al een andere advocaat. Aangezien verweerster de vergoeding had
aangevraagd kon die nieuwe advocaat geen vergoeding meer krijgen van de Raad voor
Rechtsbijstand.
c) Verweerster heeft Jeugdzorg niet aansprakelijk gesteld, terwijl het Juridisch Loket
dit wel heeft geadviseerd. Door Jeugdzorg niet aansprakelijk te stellen, is de vordering
van klager op Jeugdzorg verjaard.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, verder besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht betwist. Haar verweer zal hierna, voor zover van belang,
worden besproken.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk
is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager
heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of
nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde
in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een
niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten
van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Klachtonderdelen a en c
4.2 De bijstand van verweerster aan klager eindigde op of omstreeks 30 mei 2013. Klager
heeft echter pas op 15 december 2020 geklaagd. Dit is ruimschoots na de vervaltermijn
van drie jaren uit artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet.
4.3 Voor zover klager pas na de beƫindiging van de bijstand van verweerster op de
hoogte raakte van de gevolgen van haar handelen of nalaten geldt het volgende. Klager
heeft in juli 2017 aan verweerster meegedeeld dat hij haar aansprakelijk houdt voor
de verjaring van zijn vordering op Jeugdzorg. De voorzitter kan gelet daarop vaststellen
dat klager uiterlijk op dat moment op de hoogte raakte van het verwijt dat hij verweerster
in deze zaak maakt. Met de klacht van 15 december 2020 heeft klager ook ruimschoots
na de termijn van een jaar uit artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet geklaagd. Dit
alles betekent dat klachtonderdelen a en c niet-ontvankelijk zijn.
Klachtonderdeel b
4.4 De door verweerster bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediende declaratie is op
16 augustus 2013 toegekend. Klager heeft hierover geklaagd op 15 december 2020 en
dat is gelet op het in 4.1 weergegeven toetsingskader te laat. Klachtonderdeel b is
daarom niet-ontvankelijk.
4.5 De voorzitter voegt toe dat op grond van het klachtdossier en de over en weer
ingenomen stellingen niet kan worden vastgesteld of klager na de vervaltermijn van
artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet op de hoogte is geraakt van de declaratie.
Daarom kan niet worden vastgesteld of klager een beroep op artikel 46g lid 2 Aw toekomt.
Slotsom
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46g Advocatenwet, in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 17 januari 2022