ECLI:NL:TADRARL:2022:2 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-922/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2022 |
Datum publicatie: | 08-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-922/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De klacht betreft het moment tot waarop stukken in een kort geding konden worden ingebracht waarin een mondelinge behandeling was bepaald, partijen in de gelegenheid waren gesteld om de zaak in der minne op te lossen en was bepaald dat klager de voorzieningenrechter zou laten weten of partijen eruit waren gekomen. Gedragsregel 21 lid 3, zoals deze ten tijde van de indiening van de door verweerster aan de rechtbank toegezonden brief luidde, bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald. Tekstueel heeft verweerster op zich een punt als zij stelt dat er in de gedragsregels gesproken wordt over vonnis bepalen en dat dat woord in het proces-verbaal niet voorkomt en (sterker nog) de rechter in het vonnis aangeeft dat pas na verzending van de brief in kwestie vonnis is bepaald. Verweerster kan echter niet volstaan met een dergelijke grammaticale interpretatie van de betreffende gedragsregel en het proces-verbaal. Het proces-verbaal laat zien dat het de bedoeling van de rechter was dat de behandeling zou worden gesloten en dat alleen klager nog in de gelegenheid werd gesteld om de zaak in te trekken alvorens er een vonnis kwam. Klacht gegrond. Geen maatregel opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 10 januari
2022
in de zaak 20-922/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. K
over
verweerster
gemachtigde: mr. B
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 juli 2020 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20/97 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij
waren klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K en verweerster, bijgestaan door
haar gemachtigde, mr. B, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Na ontvangst van de klacht zijn
nog een brief van verweerster van 1 juni 2021 met bijlagen en een e-mail van de gemachtigde
van klager, mr. K van 3 juni 2021 met bijlagen ontvangen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij
van klager in een civiele procedure, een kort geding. Op 10 juli 2020 heeft de behandeling
van het kort geding plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is gemaakt. Aan het slot
van het proces-verbaal is het volgende opgenomen:
“Op verzoek van partijen wordt de zaak aangehouden tot woensdag 1 juli 2020, 12.00 uur. …. [Klager] c.s. dient uiterlijk op deze datum aan de voorzieningenrechter te berichten of hij vonnis wenst of dat de zaak kan worden doorgehaald (…). Indien de voorzieningenrechter op 1 juli 2020 om 12.00 uur geen bericht heeft ontvangen, dan zal de zaak worden doorgehaald.”
2.3 Bij brief van 23 juni 2020 aan de rechtbank heeft de gemachtigde van klager om
vonnis gevraagd.
2.4 Bij brief van 24 juni 2020 aan de rechtbank, hierna: de brief in kwestie, heeft
verweerster een tweetal nieuwe producties toegezonden en een omschrijving gegeven
van hetgeen er volgens verweerster na afloop van de zitting van 10 juni 2020 is voorgevallen.
Voor de indiening van dit stuk heeft verweerster geen toestemming van de wederpartij
gevraagd.
2.5 Bij e-mail van 25 juni 2020 aan verweerster heeft de gemachtigde van klager verweerster
gesommeerd om haar brief met producties van 24 juni 2020 in te trekken. Aan deze sommatie
heeft verweerster geen gehoor gegeven.
2.6 Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft de griffie van de rechtbank de brief van verweerster
van 24 juli 2020 aan verweerster teruggezonden, althans geweigerd, met de volgende
toelichting:
“Naar aanleiding van uw onderstaande mail met in de bijlage een brief met producties bericht ik u namens de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de mededeling in uw brief dat u vonnis wenst. Voor het overige retourneer ik hierbij uw brief en de producties. Op de inhoud daarvan kan geen acht worden geslagen, nu de voorzieningenrechter de behandeling van de zaak ter zitting heeft gesloten. (…).
2.7 Vervolgens is vonnis gewezen. In het kortgeding vonnis van 15 juli 2020 is in alinea 1.2 het volgende opgenomen:
“Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling afspraken gemaakt om te komen tot een passende oplossing van hun geschil. Deze afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Nadien zijn partijen in de gelegenheid gesteld uitvoering te geven aan deze afspraken. Zij zijn daarin kennelijk niet geslaagd. Bij faxbericht van 24 juni 2020 is namens …… [klager] verzocht om vonnis te wijzen. Ook namens ….. [de cliënten van verweerster] is nadien om vonnis verzocht. Vervolgens is vonnis bepaald.”
2.8 Bij e-mail van 21 mei 2021 heeft Nederlandse Orde van Advocaten aan verweerster laten weten dat de toelichting op de gedragsregel 21 is gewijzigd en dan ook het verzoek van verweerster hierin is meegenomen. Oorspronkelijk stond er in de toelichting: “Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is geoorloofd, zonder toestemming van de wederpartij, zich tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is gevraagd.” Het woord gevraagd is gewijzigd in bepaald, zodat er nu staat: ” Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is geoorloofd, zonder toestemming van de wederpartij, zich tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is bepaald.”
3 KLACHT MET TOELICHTING
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door, nadat om vonnis was gevraagd,
een (uitgebreide) omschrijving van wat er volgens haar na de zitting was gebeurd ter
kennis van de voorzieningenrechter te brengen en daarbij tevens twee nieuwe producties
te voegen.
3.2 Ter toelichting van de klacht heeft klager het volgende naar voren gebracht.
3.3 In de toelichting bij gedragsregel 21 lid 3 stond toentertijd dat het een advocaat
in een lopende zaak niet geoorloofd is om zonder toestemming van de andere advocaat
zich tot de rechter te wenden nadat vonnis is gevraagd. Verweerster heeft deze gedragsregel
klip en klaar overtreden. Want op 23 juli 2020 was namens klager om vonnis gevraagd
en prompt daarop heeft verweerster het inhoudelijke stuk met producties aan de rechter
toegezonden met verzoek deze in de procedure te betrekken.
3.4 De achtergrond van de gedragsregel is dat partijen, nadat een zaak in staat van
wijzen is, niet meer op de inhoud van de zaak mogen ingaan en niet op het gevoerde
debat mogen terugkomen. De ratio van deze regel ziet op een deugdelijk procesverloop.
Door het stuk in kwestie na sluiting van de behandeling in te brengen heeft verweerster
willens en wetens de gerechtelijke procedure gefrustreerd en dat is in strijd met
(de ratio van) de gedragsregel.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht het volgende verweer gevoerd.
4.2 In gedragsregel 21 lid 3 is expliciet opgenomen dat partijen zich niet tot de
rechter mogen wenden nadat de uitspraak is bepaald. En niet zoals klager stelt, nadat
vonnis is gevraagd. Ter zitting was de behandeling aangehouden en er was nog geen
uitspraak bepaald. Het stond verweerster derhalve vrij te handelen zoals zij heeft
gedaan. Verweerster treft geen tuchtrechtelijk verwijt.
4.3 In de oude gedragsregels stond: vonnis vragen. Dat is in de nieuwe gedragsregels
veranderd in vonnis bepalen. De gedachte daarachter is dat niet een procespartij de
regels van het spel moet kunnen bepalen, maar dat dit de bevoegdheid van de rechter
is. De toelichting die bij de oude gedragsregels hoorde en waarin gesproken werd over
het vragen van vonnis was per abuis in de toelichting bij de nieuwe gedragsregels
blijven staan. Dat is inmiddels door de Nederlandse Orde van Advocaten aangepast.
4.4 Overigens heeft klager geen nadeel ondervonden van de gewraakte brief, nu de rechter
daarvan geen kennis heeft genomen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen
aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter
niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter
van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een
bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult.
Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de
advocatuur als zodanig wordt geschaad en dient zich te allen tijde te onthouden van
een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen
is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (vgl. HvD
30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD: 2019: 125).
5.2 Gedragsregel 21 lid 3, zoals deze ten tijde van de indiening van de brief in kwestie
luidde, bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming
van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald. De ratio hiervan
is dat voorkomen moet worden dat een partij nog een poging doet om de rechter te beïnvloeden
als de uitwisseling van de wederzijdse standpunten is afgerond. Handelen in strijd
met deze gedragsregel is in beginsel handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt
in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
5.3 De in deze zaak aan de voorzieningenrechter toegezonden stukken betreffen stukken
waarvan de inhoud gekwalificeerd kan worden als (nadere) inhoudelijke stellingname
ten aanzien van hetgeen aan de rechter ter beoordeling is voorgelegd. Deze stukken
zijn niet louter van processuele aard maar maken ook gewag van de inhoud van het geschil
dat partijen verdeeld hield.
5.4 Tekstueel heeft verweerster op zich een punt als zij stelt dat er in de gedragsregels
gesproken wordt over vonnis bepalen en dat dat woord in het proces-verbaal niet voorkomt
en (sterker nog) de rechter in het vonnis aangeeft (zie hierboven alinea 2.7) dat
pas na 24 juni 2020 (‘vervolgens’) vonnis is bepaald. Verweerster kan echter niet
volstaan met een dergelijke grammaticale interpretatie van de betreffende gedragsregel
en het proces-verbaal.
5.5 Het proces-verbaal laat zien dat het de bedoeling van de rechter was dat de behandeling
zou worden gesloten en dat alleen klager nog in de gelegenheid werd gesteld om de
zaak in te trekken alvorens er een vonnis kwam. Uit het proces-verbaal blijkt dat
klager de keuze kon maken tussen intrekking of een vonnis en dat daarbij geen rol
voor de cliënt van verweerster was weggelegd. Dat had anders kunnen zijn, maar dan
had verweerster iets anders moeten bedingen en/of een voorbehoud moeten maken, hetgeen
zij niet heeft gedaan. Dat de rechter de bedoeling had om de behandeling te sluiten
blijkt ook uit het feit dat de brief van 24 juli 2020 is teruggestuurd.
5.6 Namens verweerster is naar voren gebracht dat de gedragsregel is gewijzigd en
dat aan de wijziging de gedachte ten grondslag ligt dat het niet aan de procespartijen
is maar aan de rechter om de regie in de zaak te houden. Wat er van deze gedachte
ook zij: het ging hier om een situatie waarin de rechter op een wijze die voor verweerster
kenbaar had moeten zijn de regie bij klager had gelegd, de behandeling van de zaak
op de zitting had gesloten en geen verdere uitwisseling van standpunten en/of stukken
wenste, hetgeen ook past in de namens verweerster naar voren gebrachte gedachte achter
de regel. Dat één en ander voor verweerster duidelijk had moeten zijn geldt temeer
daar het hier om een kort geding ging.
5.7 De handelwijze van verweerster is, bezien in het licht van gedragsregel 21 lid
3 ontoelaatbaar en van de schending van de gedragsregel kan verweerster een tuchtrechtelijk
verwijt worden gemaakt. De raad verklaart de klacht derhalve gegrond.
5.8 Dat klager van de handelwijze van verweerster geen nadeel heeft ondervonden doet
hieraan niet af nu dit louter en alleen het gevolg is van het ingrijpen van de rechter
en de handelwijze van verweerster ter beoordeling voorligt.
6 MAATREGEL
6.1 Een gegronde klacht rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een maatregel.
Toch oordeelt de raad in dit geval een schuldigverklaring zonder straf passend. Dit
om reden dat verweerster dacht dat zij gedragsregel 21 lid 3 op de juiste wijze toepaste,
zij ter zitting heeft toegezegd dat als dat niet het geval is zij zich in het vervolg
aan de door de raad gegeven uitleg van de regels zal houden, terwijl tegen haar niet
eerder een klacht is ingediend en het ook klager met name erom te doen lijkt te zijn
helderheid te verkrijgen over de juiste uitleg van gedragsregel 21 lid 3.
7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.A. Th. Philipsen, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 10 januari 2022