ECLI:NL:TADRARL:2022:19 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-898/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 01-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-898/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een huurzaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 31 januari 2022
in de zaak 21-898/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 8 november 2021 met kenmerk K 21/14, door de raad ontvangen op 8 november 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.0 tot en met 5.14.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager woonde in een huurwoning. Tussen klager en de verhuurder is een geschil
ontstaan waarbij de verhuurder werd bijgestaan door verweerder.
1.2 In een brief van 5 november 2020 aan klager heeft verweerder onder meer het volgende
geschreven:
“(…) Er is geen sprake van dat de plannen van [verhuurder] op een andere wijze worden uitgevoerd dan die waarmee u heeft ingestemd. Indien door [verhuurder] onverhoopt de indruk bij u zou zijn gewekt, berust dat op een misverstand. (…)”
1.3 Op 23 december 2020 heeft verweerder klager in kort geding gedagvaard voor de zitting bij de kantonrechter op 8 januari 2021. De dagvaarding vormt onderdeel van het klachtdossier. In de dagvaarding staat onder meer het volgende:
“(…) dat als de gedaagde van deze mogelijkheid tot indiening van een schriftelijk antwoord gebruik wil maken, hij er zorg voor dient te dragen dat dit antwoord met alle eventuele bijlagen tenminste drie dagen vóór de voormelde zittingsdatum zowel ter griffie van de kamer voor kantonzaken (postbus 9030, 6800 EM Arnhem) als bij de wederpartij wordt bezorgd (…)”
1.4 Op de zitting op 8 januari 2021 heeft verweerder gebruik gemaakt van een pleitnota
die onderdeel vormt van het klachtdossier.
1.5 Op 14 januari 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft onjuiste informatie verstrekt en zo niet gezorgd voor een eerlijk
proces.
Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klager een aantal voorbeelden genoemd
die hierna besproken zullen worden.
b) Verweerder heeft op de zitting een kopie van de factuur over de huur van januari
2021 wel aan de rechter overhandigd, maar niet aan klager.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna,
voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder verweer gevoerd dat hierna, voor zover
van belang, zal worden besproken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent
dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline
gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid
toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt.
Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat
(1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij
in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de
onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de
belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat
zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van
dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan
te verifiëren.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens klager heeft verweerder in de aanzegging van zijn dagvaarding ten onrechte
opgenomen dat stukken ten minste drie dagen voor de zitting ingediend moesten zijn.
Uit het procesreglement blijkt dat dit slechts 24 uur is. Door zo te handelen heeft
klager grote stress bij klager teweeggebracht. Klager is veel tijd kwijtgeraakt aan
het uitzoeken van de juiste termijn. Dit heeft ertoe geleid dat hij de hele kerstvakantie
heeft moeten werken aan het stuk en geen tijd meer had om het stuk na te lezen. Het
stuk stond daardoor vol met taalfouten en liep niet goed. Tijdens de zitting was het
duidelijk dat de rechter een groot gedeelte van het stuk niet gelezen had. Het is
goed mogelijk dat dit veroorzaakt is door de onoverzichtelijkheid van het stuk.
4.3 Verweerder heeft aangevoerd dat de wet geen vaste termijn op dit onderdeel voorschrijft.
Er is niet bewust een langere termijn gehanteerd dan de termijn in het rolreglement,
met als doel klager te benadelen, of om verweerder een voordeel te verschaffen. De
achtergrond van deze termijn is niet om de advocaat van de eisende partij een voordeel
te verschaffen, maar om aan de procespartijen de tijd te gunnen het verweer van gedaagde
tot zich te kunnen nemen. Dat komt het processuele debat tijdens de zitting ten goede.
Klager heeft volgens verweerder geen nadeel ondervonden doordat er een van het rolreglement
afwijkende termijn in de aanzegging stond. Klager heeft immers een omvangrijke conclusie
van antwoord in het geding gebracht op de dag voorafgaande aan de zitting. De rechter
heeft er kennis van genomen en verweerder ook. Hoor en wederhoor is door de rechter
toegepast. Vanwege de genoemde termijn in de aanzegging is geen voordeel ontstaan
of beoogd die te doen ontstaan, aan de zijde van de verhuurder. Klager is evenmin
geschaad in zijn mogelijkheid verweer te voeren, aldus nog steeds verweerder.
4.4 De voorzitter stelt voorop dat de gewone dagvaardingstermijn ten minste een week
bedraagt. Klager is op 23 december 2020 gedagvaard voor de zitting op 8 januari 2021.
Dit betekent dat een dagvaardingstermijn is gehanteerd die meer dan drie dagen langer
is dan de wettelijk voorgeschreven termijn. De voorzitter daarom vast dat klager ook
met inachtneming van de door verweerder in de dagvaarding genoemde termijn meer tijd
heeft gehad om zijn verweer op te stellen dan de wettelijke termijn. Dit betekent
dat verweerder op dit punt niet onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld jegens
klager en klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.5 Verweerder heeft een niet ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst bij de
dagvaarding gevoegd. Dit heeft ertoe geleid dat klager veel tijd heeft besteed aan
zijn verweer dat geen sprake was van een geldige huurovereenkomst. Net voor de zitting
stuurde verweerder toch een ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst. Dit betekent
dat verweerder al eerder de beschikking had over deze overeenkomst en gehandeld heeft
in strijd met artikel 111 lid 3 Rv en ervoor heeft gezorgd dat er geen eerlijk proces
was.
4.6 Verweerder heeft aangevoerd dat het overgelegde document diende ter onderbouwing
van de stelling dat tussen klager en de verhuurder een huurovereenkomst bestond. Verweerder
heeft op een later moment in de procedure ook een ondertekend exemplaar van de huurovereenkomst
overgelegd. Dit laatste is door klager niet weersproken.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter is de gang van zaken niet ongebruikelijk. Het
ging immers om een kort geding en dan kan het gebeuren dat een advocaat nog niet over
alle relevante documenten beschikt op het moment dat de dagvaarding wordt betekend.
Verweerder heeft op dit punt niet onbetamelijk of jegens klager onzorgvuldig gehandeld
en klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.8 Volgens klager heeft verweerder onder punt 3 van de dagvaarding vermeld dat de
woningen van slechte kwaliteit waren. Dit is onjuist en blijkt ook uit het ingebrachte
rapport. Verweerder heeft onder punt 6 van de dagvaarding in strijd met de waarheid
opgenomen dat de door verhuurder gekozen manier van verwarmen bij veel nieuwbouwwoningen
wordt gebruikt. Verweerder heeft onder punt 37 van de dagvaarding onjuiste opmerkingen
gemaakt over de wettelijke contractuele verplichting van klager om de huur te voldoen.
Hetgeen verweerder schreef blijkt niet uit de wet. Verweerder heeft onder punt 42
van de dagvaarding vermeld dat twee van de vier woningen leeg stonden en dat daarom
zijn cliënt een spoedeisend belang had voor de sloop van het hele blok. De woningen
hebben echter geen moment leeg gestaan.
4.9 Verweerder heeft terecht aangevoerd dat het debat over deze onderwerpen niet thuishoort
in deze klachtprocedure. De tuchtrechter oordeelt over de vraag of een advocaat betamelijk
heeft gehandeld. Het debat over de huurkwestie hoort thuis bij de kantonrechter. De
voorzitter voegt toe dat de stukken in het klachtdossier en de over en weer ingenomen
standpunten geen grond geven om aan te nemen dat verweerder in de huurzaak standpunten
heeft ingenomen waarvan hij de onjuistheid kende met, bovendien, het enkele doel de
belangen van klager te benadelen. Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.10 Klager heeft gesteld dat verweerder in zijn brief van 5 november 2020 onwaarheden
heeft opgenomen. Uit punt 8 van de pleitnota blijkt immers dat verweerder helemaal
niet van plan was de deur te plaatsen op de door klager gewenste plek.
4.11 Verweerder heeft aangevoerd dat er in het voortraject dat heeft geleid tot het
kort geding bij zowel de verhuurder als (daardoor) bij hem enige onduidelijkheid bestond
over de positie van de deur van de keuken in de nieuwe woning van klager. Tijdens
de zitting is aan dat aspect volgens verweerder uitgebreid aandacht besteed en de
rechter heeft er in het vonnis ook uitgebreid aandacht aan besteed. De overwegingen
van de rechter gaan juist uit van de gewijzigde positie van de deur ten opzichte van
die op de tekening waarop klager eerder zijn akkoord had gegeven. Klager heeft door
het eerdere misverstand geen enkel nadeel ondervonden. Er is niet bewust een onjuist
feit geponeerd.
4.12 Klager heeft betwist dat sprake was van een misverstand. Volgens hem was de afspraak
over de plaats van de keukendeur duidelijk en schriftelijk vastgelegd en daardoor
duidelijk bij de verhuurder.
4.13 De voorzitter kan in het licht van het gevoerde verweer niet vaststellen dat
verweerder de rechter aanvankelijk verkeerd heeft geïnformeerd over de tussen klager
en verhuurder gemaakte afspraken over de plaats van de keukendeur. De voorzitter neemt
hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat uiteindelijk, tijdens
de zitting, klaarheid is gekomen over de tussen de verhuurder en klager overeengekomen
plaats van de keukendeur en dat klager op dit punt niet in zijn belangen is geschaad.
Klachtonderdeel a is daarom ook in zoverre kennelijk ongegrond.
4.14 Tijdens de zitting heeft verweerder volgens klager meegedeeld dat klager te laat
was met het voldoen van de huur over januari 2021, terwijl de betalingstermijn ten
tijde van de zitting nog niet was verlopen.
4.15 Verweerder heeft aangevoerd dat dit onderdeel van de klacht een juridisch verweer
vormt dat niet thuishoort in deze klachtprocedure. Volgens verweerder blijkt uit de
huurovereenkomst dat de huur uiterlijk voor de eerste van de betreffende maand moet
zijn voldaan. Klager heeft dit ook erkend. Klager heeft ook erkend dat de huur over
de maand januari 2021 ten tijde van de mondelinge behandeling op 8 januari 2021 niet
was voldaan en de vorderingen van de verhuurder zijn op dat onderdeel toegewezen.
4.16 Beantwoording van de vraag wanneer een huurder huurpenningen verschuldigd is,
is voorbehouden een de kantonrechter. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen
of een advocaat de belangen van een wederpartij heeft geschaad door onjuiste informatie
naar voren te brengen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager dit onderdeel
van de klacht in het licht van het gevoerde verweer echter onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Klachtonderdeel a is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.17 Verweerder heeft aangevoerd dat de factuur waarop dit klachtonderdeel ziet niet
in zijn bezit is (geweest). Aan de rechter heeft verweerder de factuur dus niet overhandigd.
4.18 De voorzitter kan in het licht van het verweer de juistheid van dit klachtonderdeel
niet vaststellen. In gevallen waarin de tuchtrechter de lezingen van partijen de gang
van zaken die tot de klacht heeft geleid uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld
welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet
gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof
verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel
dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld voldoende aannemelijk moet
zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel b zal
op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond worden verklaard.
Slotsom
4.19 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. A. Tijs
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 31 januari 2022