ECLI:NL:TADRARL:2022:189 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-779/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:189
Datum uitspraak: 29-08-2022
Datum publicatie: 06-09-2022
Zaaknummer(s): 21-779/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 29 augustus 2022
in de zaak 21-779/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster
gemachtigde: mr. M

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 22 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20/123 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 april 2022. Daarbij waren klaagster en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 4 april 2022.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Op 10 december 2003 is de zoon van klaagster, N, geboren. Klaagster is belast met het ouderlijk gezag. De vader heeft de zoon niet direct erkend.
2.2 Bij beschikking van 5 april 2007 heeft de rechtbank Gelderland een omgangsregeling tussen de zoon en de vader vastgesteld. Bij beschikking van 9 oktober 2007 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze beschikking bekrachtigd.
2.3 Bij verzoekschrift van 15 augustus 2012 heeft de vader de rechtbank verzocht om hem vervangende toestemming te verlenen om tot erkenning van zijn zoon over te kunnen gaan, hem en klaagster gezamenlijk te belasten met het gezag en een zorg- of omgangsregeling vast te stellen. De vader werd in deze procedure bijgestaan door verweerster.
2.4 Op 3 september 2012 heeft de nieuwe partner van klaagster de zoon erkend. Bij beschikking van 7 juni 2013 heeft de rechtbank doorhaling gelast van de op 3 september 2012 opgemaakte akte en vervangende toestemming aan de vader verleend tot erkenning van de zoon. Deze beschikking is op 20 maart 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bekrachtigd.
2.5 De vader heeft de rechtbank vervolgens verzocht om hem en klaagster gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de zoon. Daarnaast heeft hij verzocht om primair een zorgregeling en subsidiair een omgangsregeling vast te stellen. Bij beschikking van 19 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ten aanzien van het gezag over de zoon. Verder heeft de rechtbank een informatieplicht vastgesteld met betrekking tot de zoon op grond waarvan klaagster de vader eenmaal per kwartaal schriftelijk moest berichten aangaande de algemene ontwikkeling van de zoon.
2.6 Op 7 december 2015 heeft de vader de zoon erkend.
2.7 Bij beschikking van 13 december 2016 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 november 2014 ten aanzien van het gezag bekrachtigd. Het hof heeft de informatieplicht verder uitgebreid.
2.8 Door een fout van de rechtbank Oost-Brabant in 2020 heeft de vader de beschikking gekregen over de stukken uit een procedure in het kader van de gesloten plaatsing van de zoon. De vader was geen partij in deze procedure. In de ten onrechte ontvangen stukken stonden (adres)gegevens van zowel de zoon als klaagster.
2.9 In een notitie van 7 mei 2020 van de instelling waar de zoon verbleef is het volgende geschreven:

“veel overleg tussen gemeente verdihuis en ouders. Uitspraak rechtbank wordt een week uitgesteld. Rechter wil bedenktijd. Door fout rechtbank heeft vader die niet het gezag heeft informatie gekregen en is naar verdihuis gegaan samen met een vrouw die zich blijkbaar uitgaf als moeder van Nathan. Ze hebben bij verdihuis geen info gegeven. Vader en vrouw zijn op de stoep gaan zitten en iedereen vragen of ze N kennen.(…)”

2.10 Op 5 augustus 2020 heeft de zoon een terugbelverzoek achtergelaten bij het kantoor van verweerster. Nadat een collega van verweerster contact heeft opgenomen met de zoon heeft zij het volgende naar verweerster gemaild:

“Ik heb hem gebeld. Moeder heeft gezag, hij zit nu gesloten. Wil eruit en heeft vader daarvoor nodig. Vader zou bij jou bezig zijn met gezag. Hij mag zelf geen contact met zijn vader hebben vanuit groep. Gezegd dat ik dit aan jou zal doorgeven en dat ik niet weet wat er speelt. Aangegeven dat hij zelf in de week van 18/8 nog maar even moet bellen.”

2.11 Verweerster heeft vervolgens in augustus 2020 telefonisch contact opgenomen met N.
2.12 Bij brief van 20 augustus 2020 gericht aan onder andere de rechtbank heeft de vader het volgende geschreven:

“(…)Een paar maanden geleden maakte de rechtbank een fout die resulteerde in misschien wel mijn grootste gelukmoment. Ik kreeg informatie toegestuurd over mijn zoon en hoe; pagina’s vol informatie over zijn jeugd, ontwikkeling en huidige situatie. (…) Maar, ik zag ook een kans. Een kans om hem eindelijk weer te ontmoeten. Toen heb ik iets gedaan wat misschien niet mocht omdat ik de informatie ten onrechte heb verkregen maar ik kon het niet tegen gaan. Ik ben naar zijn verblijfplaats gegaan om hem te zoeken. Ik heb hem niet gevonden maar zag wel jonge jongens buiten. Ik heb gevraagd of ze mijn nummer aan N wilde geven.(…)”

2.13 Op 28 augustus 2020 heeft verweerster namens de vader een verzoekschrift gezamenlijk gezag tevens vaststelling hoofdverblijfplaats subsidiair verzoek vaststelling gezag en zorg- en contactregeling meer subsidiair verzoek vaststelling omgangsregeling ingediend bij de rechtbank Gelderland. In het verzoekschrift is onder andere het volgende geschreven:

“(…)momenteel is N gesloten geplaatst bij OGH Zetten, op verzoek van zijn moeder. N heeft nauwelijks contact met zijn moeder en mag van zijn moeder geen contact hebben met vrienden, familie en zeker niet met zijn vader.(…) N's relatie met zijn moeder is niet goed, hij snapt haar handelen jegens hem niet. Daarbij verbiedt zij hem contact te leggen met familie of vrienden, en leeft derhalve een zeer geïsoleerd, eenzaam leven sinds hij verblijft in de gesloten setting van OGH Zetten.

2.14 In een ongedateerde door N en zijn mentor ondertekende brief is het volgende geschreven:

“Mijn naam is N van D en mij is gevraagd om meer uitleg te geven over mijn contacten met Van B. Op de vraag of ik bij haar op het kantoor ben geweest is het antwoord nee ik ben niet bij haar op het kantoor geweest. Ik heb met Van B ongeveer 4 of 5 keer aan de telefoon gezeten, gemiddeld vijf minuten. Zij belde mij ook in de instelling. Wij hebben het gehad over eigenlijk van alles. We hebben het gehad over gezag, over een bijzonder curator, over boven mijn verblijfplaats, mijn moeder, contacten, vrijheden enzo. Van B heeft gezegd dat ik een bijzonder curator moet nemen om mijn belangen te behartigen en dat ze daarvoor contact zal zoeken met mijn andere advocaat. Ze heeft gezegd als mijn biologische vader gezag zal hebben ik niet opgesloten zal hoeven te blijven ik mag dan gewoon bij iemand anders gaan wonen. Dat wilde ik graag en zag dit echt als een uitweg voor die gesloten machtiging. Nu blijkt het helemaal niet zo simpel te zijn en daarbij is mijn gesloten machtiging al weer bijna afgelopen. Ik heb dus ook niets meer aan een wijziging van gezag of woonplaats. Ik wil dan ook niet dat mijn biologische vader gezag krijgt. Ik wil niet bij hem wonen en ik wil niet dat de rechter een omgangsregeling vastlegt. Zodra ik op een open groep zit wil ik gewoon weer werken in de weekenden. Op de vraag of Van B alleen informatie heeft willen inwinnen of advies heeft gegeven om de zaak van haar client te winnen is het antwoord ja. Alles moest er op gericht zijn om mijn moeder negatief neer te zetten en die man goed en het blijkt dat heeft mij nu niets heeft geholpen. Op dat vraag of ik wel contact wil met mijn biologische vader kan ik zeggen ik ook wel een beetje bang geworden ben van zijn verhalen. Hij heeft gezegd dat hij mijn adres altijd door een familielid die bij de gemeente Arnhem werkt laat achterhalen en dat hij lang in auto voor mijn huis blijft zitten zodat hij mij kan zien. Dit vind ik best eng. Maar als ik contact zou willen weet ik waar hij woont en heb ik zijn telefoonnummer. Ik wil ook niet gehoord worden door een rechter. Mocht ik nog een brief naar de rechter moeten schrijven, zal ik weer schrijven dat ik geen contact enzo wil. Ik heb dit alles zonder enige druk gezegd. Mijn mentor van de Helderingstichting is bij het ondertekenen van deze brief aanwezig geweest, omdat er anders gezegd wordt dat mijn moeder mij dit heeft laten zeggen. Mijn mentor zet ook zijn handtekening om dit te bevestigen.”

2.15 Bij brief van 2 oktober 2020 heeft de advocaat van N het volgende geschreven:

“Via de advocate van vader ontving ik een brief van vader, gericht aan de rechtbank, hulpverleners en psychologen.(…)”

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) meerdere malen buiten weten van klaagster om contact op te nemen met haar zoon, terwijl verweerster niet zijn advocaat is;
b) zich bij de instelling waar de zoon is opgenomen voor te doen als zijn advocaat;
c) onnodig te procederen;
d) het adres van klaagster bewust vrij te geven, terwijl verweerster ervan op de hoogte was dat zij een geheim adres heeft;
e) zich in een verzoekschrift onnodig grievend over klaagster uit te laten.
f) zich te mengen in een andere procedure waar verweerster en de vader niet bij betrokken waren.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Verweerster heeft de zoon nooit persoonlijk ontmoet. Op 5 augustus 2020 heeft de zoon een terugbelverzoek achtergelaten op het kantoor van verweerster. Hij had een vraag over het ouderlijk gezag. Deze vraag heeft verweerster hem besproken en zij heeft hem aangegeven dat hij een brief zou kunnen sturen naar de kinderrechter om zijn verhaal te doen en zijn verzoek voor te leggen, waarbij hij kon vragen om benoeming van een bijzonder curator. Voor hulp bij het opstellen van de brief heeft verweerster hem verwezen naar zijn eigen advocaat. Verweerster heeft zich niet voorgedaan als de advocaat van de zoon.
Klachtonderdeel c)
4.3 Het is niet de keuze van verweerster om een procedure te starten, maar die van haar cliënt. Het staat haar cliënt vrij om nogmaals te proberen contact te krijgen met zijn zoon. De zoon heeft de wens geuit om meer contact met zijn vader te willen hebben. De stukken over de gesloten plaatsing waren niet de aanleiding voor de vader om een procedure te starten. De aanleiding was het recente contact met zijn zoon.
Klachtonderdeel d)
4.4 Het adres van klaagster was al bekend bij de vader. Er was dus geen reden om het adres geheim te houden. Er was feitelijk dus geen geheim adres. De rechtbank heeft verweerster gevraagd om de eerste pagina van het verzoekschrift te wijzigen zodat er alleen ‘geheim adres’ stond. Dit heeft zij gedaan.
Klachtonderdeel e)
4.5 Klaagster heeft het hier  over procedures die jaren geleden zijn gevoerd. Alle aangehaalde zinnen zijn verder bevindingen van de vader of zijn gebaseerd op uitlatingen die hij of de zoon heeft gedaan.
Klachtonderdeel f)
4.6 Verweerster en de advocaat van de zoon achtten het in het belang van de zoon dat er overleg zou plaatsvinden. De zoon had aangegeven dat hij contactherstel wilde met de vader.

5 BEOORDELING
5.1 De raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij meermalen zonder dat klaagster het wist, contact heeft opgenomen met klaagsters zoon, terwijl verweerster niet zijn advocaat was. Verweerster heeft verklaard dat zij – behoudens het onder klachtonderdeel b) genoemde telefoongesprek – nooit contact heeft gehad met de zoon van klaagster. De juistheid van dit verwijt van klaagster is tegenover deze gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zoon heeft gebeld en zij zich bij de instelling waar de zoon is opgenomen voor te doen als zijn advocaat;
5.4 Vast staat dat verweerster telefonisch contact heeft gehad met de zoon van klaagster die op dat moment in een gesloten inrichting verbleef. Dat gesprek vond plaats naar aanleiding van een terugbelverzoek van die zoon. De raad constateert voorts dat verweerster enkele jaren vóór dit telefoongesprek de vader van de zoon - en wederpartij van klaagster - heeft bijgestaan. Korte tijd na het telefoongesprek is zij hem wederom gaan bijstaan. Verweerster heeft echter verklaard dat zij de vader ten tijde van het telefoongesprek met de zoon niet bijstond als advocaat. Nu dat ook uit de stukken niet is gebleken en voorts onvoldoende vast is komen te staan dat zij zich bij de inrichting heeft voorgesteld als de advocaat van de zoon, is de raad van oordeel dat dit telefonische contact tussen verweerster en de zoon weliswaar ongelukkig is geweest, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij een aantal onnodige procedures heeft gevoerd.
5.6 De raad is van oordeel dat van onnodig procederen niet is gebleken. Het stond verweerster vrij om, namens haar cliënt, deze procedures te voeren. Ook indien al eerder een soortgelijk verzoek is gedaan - zoals het door klaagster genoemde verzoek met betrekking tot het gezag - staat het een advocaat in beginsel vrij om dat verzoek later nogmaals te doen, zeker als dat nieuwe verzoek is gebaseerd op recente omstandigheden zoals in deze zaak het geval was. Verweerster heeft daarmee de belangen van klaagster niet onnodig of onevenredig geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.  Dat leidt ertoe dat dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.7 De raad stelt vast dat klaagster in de procedure met de cliënt van verweerster gebruikt maakte van een geheim adres. Door een fout van de rechtbank Oost-Brabant in 2020 heeft de cliënt van verweerster de beschikking gekregen over de stukken uit een procedure in het kader van de gesloten plaatsing van de zoon. De vader was geen partij in deze procedure. In die ten onrechte ontvangen stukken stonden ook de adresgegevens van klaagster. Verweerster heeft vervolgens het verzoekschrift van 28 augustus 2020 rechtstreeks naar het adres van klaagster gestuurd en op dat verzoekschrift ook het woonadres vermeld. Verweerster stelt dat zij dat mocht doen omdat het adres van klaagster na het toezenden aan haar cliënt van deze stukken niet meer geheim was.
5.8 De raad is van oordeel dat verweerster het adres van klaagster niet op het verzoekschrift had mogen zetten. Dat verwijt van klaagster is daarom terecht. Gelet echter op de omstandigheden dat verweerster en haar cliënt al op de hoogte waren geraakt van het adres van klaagster en dat verweerster heeft voldaan aan het verzoek van de rechtbank om het adres van klaagster op het verzoekschrift te verwijderen, is de raad van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e)
5.9 Klaagster stelt dat wat verweerster in haar verzoekschrift heeft geschreven – onder meer dat zij haar zoon al het contact met de buitenwereld zou verbieden en dat haar zoon op verzoek van klaagster in de instelling zou verblijven – onnodig grievend is.
5.10 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster - mede gelet op de aard van het verzoek - als partijdige belangenbehartiger namens haar cliënt de gewraakte uitlatingen in het verzoekschrift doen. Zij heeft daarbij niet de grenzen van de haar toekomende (grote) vrijheid om haar cliënt bij te staan op een wijze die haar goeddunkt, overschreden. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens met elkaar zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist. Hoewel deze uitlatingen pijnlijk kunnen zijn voor klaagster, is niet vast komen te staan dat deze onnodig grievend zijn. Dat leidt ertoe dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel f)
5.11 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich zou hebben gemengd in een procedure waarbij zij en haar cliënt niet  betrokken waren. Klaagster heeft aangevoerd dat verweerster de advocaat van haar zoon heeft benaderd met het verzoek om een brief van haar cliënt in de procedure te brengen. De raad is van oordeel dat het op deze wijze benaderen van een andere advocaat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. C.W.J. Okkerse, E.M.G. Pouls, H.K. Scholtens en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.

Griffier                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 29 augustus 2022