ECLI:NL:TADRARL:2022:187 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-803/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:187 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-08-2022 |
Datum publicatie: | 06-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-803/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klaagster heeft geklaagd over de advocaat die de gemeente juridisch heeft geadviseerd in 2013-2014 over het handelen van klaagster als gemeenteraadslid jegens anderen, waaronder de gemeentesecretaris en wethouder. Klaagster wordt niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen wegens verjaring van de klacht danwel het ontbreken van een eigen belang bij het betreffende verwijt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 augustus
2022
in de zaak 21-803/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 2 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1352166/BD/SD
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren
klaagster en verweerder, ter zitting bijgestaan door een kantoorgenoot, aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is raadslid binnen de gemeente N. Verweerder is advocaat van de gemeente
N.
2.2 Op verzoek van de gemeente N heeft verweerder een notitie gedateerd 13 februari
2014 geschreven in het dossier ‘gemeente/klaagster’. Verweerder heeft het doel daarvan in de inleiding van de notitie als volgt omschreven:
“Zowel de raadsgriffier van de gemeente [N] als enkele gemeenteraadsleden voelen zich ernstig gekrenkt door publiekelijk geuite beschuldigingen aan hun adres, zowel binnen als buiten de raad, door het raadslid [klaagster]. Kort gezegd komen deze beschuldigingen neer op forse kritiek op hun functioneren en het op een grievende wijze ter discussie stellen van hun integriteit. Steekhoudende onderbouwingen ontbreken veelal en bij onderzoek blijken deze opmerkingen ook een feitelijke grondslag te ontberen. Opvallend is bovendien dat als er onderzoek plaatsvindt, [klaagster] daaraan veelal weigert mee te werken. Zowel de betrokken raadsleden als de raadsgriffier hebben kenbaar gemaakt zeer ongelukkig te zijn met het gedrag van [klaagster]. Deze notitie behandelt de vraag of er binnen het recht mogelijkheden zijn om actie te ondernemen.”
Verweerder heeft in zijn notitie aan de gemeente N diverse aanbevelingen gedaan.
2.3 Op 15 april 2014 heeft verweerder een declaratie gedateerd 14 april 2014 aan de
gemeente N gestuurd voor zijn werkzaamheden voor de gemeente in het eerste kwartaal
van 2014 in de kwestie ‘gemeente/klaagster’. Deze declaratie betrof een aantal onderhanden zaken van verweerder, namelijk de
zaak van de aansprakelijkheidstelling van de gemeente door klaagster en ook de zaak
tot advisering aan de gemeente N over de uitlatingen van klaagster.
2.4 Op 6 december 2017 en op 4 april 2018 hebben respectievelijk een mede-raadslid
van klaagster en een wethouder van de gemeente N aangifte tegen klaagster gedaan wegens
smaad. Klaagster had ook aangifte tegen hen gedaan, maar haar aangifte is na een artikel
12-procedure niet in behandeling genomen.
2.5 Per e-mail van 3 februari 2021 heeft de gemeentesecretaris/ algemeen directeur
van de gemeente N het volgende aan klaagster geschreven:
“Zie bijgaande factuur uit onze administratie betreffende betaling van (een afdeling van) gemeente [N] aan [naam kantoor verweerder] rondom de door jou genoemde periode: februari 2014. Op grond hiervan ben ik weer op zoek gegaan naar een notitie, die niet naar boven kwam in de eerdere zoektocht. Uiteindelijk is bijgaande notitie boven water gekomen. (…)
De factuur had overigens maar voor een beperkt deel betrekking op de werkzaamheden mbt de notitie. [Naam kantoor verweerder] heeft ons ondersteund bij de aansprakelijkheidstelling van jou jegens de gemeente [N], zoals ik je eerder heb gemeld. Dit heeft gespeeld in de periode 28 november 2013 tot en met september 2014, voor zover ik heb kunnen achterhalen. (…).”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een declaratie gedateerd 14 april 2014 in te dienen bij de gemeente N, terwijl
verweerder had moeten weten dat deze declaratie niet door de gemeente N moest worden
betaald omdat zijn werk in het private domein thuishoorde en niet met gemeenschapsgeld
mocht worden betaald;
b) het functioneren van klaagster als raadslid bij de gemeente N onder de loep te
nemen, terwijl dit - indien daar aanleiding toe zou zijn - aan de gemeenteraad is
voorbehouden;
c) geen opdrachtbrief op te stellen, waardoor er geen transparantie is;
d) de privacy van klaagster te schenden door het onderzoek, zoals door verweerder
gedaan is, ter hand te nemen.
4 VERWEER
4.1 Het primaire verweer van verweerder is dat klaagster niet-ontvankelijk dient te
worden verklaard in haar klacht omdat zij te laat heeft geklaagd in de zin van artikel
46g Advocatenwet en evenmin een eigen belang heeft bij de klacht. Voor zover klaagster
ontvankelijk wordt verklaard in haar klachten, voert verweerder inhoudelijk het volgende
verweer.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De gemeente N, een rechtspersoon, heeft hem de opdracht gegeven om werkzaamheden
te verrichten. Klaagster had de gemeente aansprakelijk gesteld voor een aantal zaken,
waaronder voor het verlies van haar baan. Daarnaast wilde de gemeente advies van verweerder
krijgen over de (juridische) mogelijkheden van de gemeente om op te treden tegen uitlatingen
die klaagster als gemeenteraadslid had gedaan richting zowel de raadsgriffier als
individuele raadsleden. Verweerder heeft de gemeente bijgestaan in de aansprakelijkheidsprocedure.
Daarnaast heeft hij de gemeente geadviseerd met zijn notitie van 13 februari 2014
over de uitlatingen van klaagster als gemeenteraadslid. Met zijn declaratie van 14
april 2014 heeft hij conform afspraak aan de gemeente gedeclareerd voor zijn werkzaamheden
in het eerste kwartaal 2014 in de kwesties tussen de gemeente en klaagster.
Klachtonderdeel c)
4.3 Bij aanvang van de opdracht heeft hij aan de gemeente de algemene voorwaarden
van zijn kantoor toegezonden en de tussen hem en de gemeente gemaakte afspraken over
de door hem te verrichten werkzaamheden waren volstrekt duidelijk.
Klachtonderdeel d)
4.4 Verweerder betwist de privacy van klaagster te hebben geschonden. In de aansprakelijkheidszaak
van klaagster jegens de gemeente heeft verweerder zich namens de gemeente gewend tot
de toenmalige advocaat van klaagster en diverse stukken ontvangen. Dat was informatie
over uitlatingen die klaagster zelf in het publieke domein had gedaan, alsmede e-mails
van klaagster aan raadsleden en vele anderen in de cc.
5 BEOORDELING
5.1 Voordat de raad toekomt aan een inhoudelijk oordeel van de verschillende klachtonderdelen
zal de raad per klachtonderdeel onderzoeken of klaagster daarin kan worden ontvangen.
Daarbij zijn de volgende uitgangspunten van belang.
5.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel)
door de raad niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend
na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs
kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht
betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van
het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten
redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden.
In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum
waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.3 Een klager dient een voldoende eigen en rechtstreeks belang bij de klacht te hebben.
Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen
tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan degene die door het
handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan
worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure
is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel
46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis
van de raad te brengen.
Klachtonderdeel a)
5.4 Naar het oordeel van de raad dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard
in klachtonderdeel a) wegens het ontbreken van een eigen belang daarbij. Voor zover
daarover al geklaagd kan worden, is dat voorbehouden aan de gemeenteraad van N. Dat
klaagster bij diezelfde gemeente raadslid is, doet daar niet aan af. Aan een inhoudelijke
beoordeling komt de raad niet meer toe. Klachtonderdeel a) is niet-ontvankelijk.
Klachtonderdelen b) en d)
5.5 De raad ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen.
5.6 Het door klaagster aan verweerder verweten handelen heeft zich in 2013-2014 afgespeeld
wat heeft geresulteerd in de notitie van 13 februari 2014 van verweerder aan de gemeente
N. In principe zou de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a van
de Advocatenwet daarna aanvangen. Klaagster heeft echter pas op 2 maart 2021 haar
klacht bij de deken ingediend en dat is ruim buiten de driejaarstermijn.
5.7 Klaagster heeft echter aangevoerd dat van een latere aanvangsdatum van de driejaarstermijn
moet worden uitgegaan omdat zij pas bij de e-mail van 3 februari 2021 van de gemeentesecretaris
de notitie van 13 februari 2014 van verweerder heeft ontvangen en met het tuchtrechtelijk
verwijtbare van het handelen van verweerder bekend is geworden. Tijdens de zitting
van de raad heeft klaagster verklaard dat haar advocaat ergens in het voorjaar van
2020 de strafdossiers heeft opgevraagd en ontvangen en dat de bestreden notitie van
verweerder daarin zat, als bijlage bij de aangifte. Volgens klaagster had zij dat
strafdossier zelf al maanden in huis, maar is zij dat pas in december 2020 gaan doornemen.
Pas toen is zij bekend geworden met de notitie van verweerder uit 2014 en heeft daarna
in elk geval tijdig op 2 maart 2021 geklaagd, aldus klaagster ter zitting.
5.8 De raad volgt klaagster hier niet in. Het aan verweerder verweten handelen speelde
zich af in 2013-2014. Tijdens de zitting heeft klaagster verklaard dat zij in de smaadzaak
tegen haar werd bijgestaan door een advocaat en dat haar advocaat mogelijk begin 2020
het strafdossier heeft opgevraagd en heeft gekregen en dat daarin de bewuste notitie
van verweerder zat. De raad acht niet erg aannemelijk dat haar advocaat pas toen het
strafdossier heeft opgevraagd, nu ambtshalve uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 12 oktober 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4854) is gebleken, dat al op 6 december 2017
aangifte wegens smaad door het mede-raadslid en op 4 april 2018 door een wethouder
tegen klaagster is gedaan. Waarom de advocaat van klaagster pas begin 2020 de stukken
in haar strafzaak heeft opgevraagd, is niet duidelijk gemaakt en ook niet met stukken
onderbouwd. Dat klaagster zelf pas in december 2020 de stukken in het strafdossier
is gaan doornemen, dient voor haar risico te blijven nu zij heeft verklaard dat zij
die stukken al maanden in huis had. Dat betekent dat klaagster ook eerder zelf of
via haar advocaat van de notitie van verweerder kennis had kunnen nemen. Omdat voor
de raad aldus onduidelijk is wanneer klaagster bekend was of kon zijn met het verweten
handelen van verweerder in 2013-2014 en klaagster pas op 2 maart 2021 de klacht over
verweerder bij de deken heeft ingediend, was zowel de termijn als bedoeld in artikel
46g lid 1 onder a Advocatenwet als de termijn genoemd in artikel 46g lid 2 Advocatenwet,
ten aanzien van deze klachtonderdelen ruimschoots verstreken.
5.9 Nu van een verschoonbare termijnoverschrijding om niet tijdig een klacht in te
dienen als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet niet is gebleken, wordt klaagster niet-ontvankelijk
verklaard in klachtonderdelen b) en d).
5.10 Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de raad niet
meer toe. De raad overweegt ten overvloede dat het de gemeente vrij stond om juridisch
advies aan verweerder te vragen zoals de gemeente dat destijds heeft gedaan terwijl
van privacyschending door verweerder niet is gebleken, zodat deze klachtonderdelen
van klaagster op die gronden ook ongegrond zouden zijn.
Klachtonderdeel c)
5.11 Naar het oordeel van de raad heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij
dit verwijt. Indien en voor zover verweerder geen opdrachtbevestiging voor de gemeente
heeft opgemaakt, is het aan de gemeente om daarover te klagen, niet aan klaagster.
Aan een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel komt de raad niet meer toe.
Klachtonderdeel c) wordt niet-ontvankelijk verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, E.J.C. de Jong, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2022.
griffier voorzitter
Bij afwezigheid van mr. M.M. Goldhoorn
is deze beslissing ondertekend door
mr. W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)
Verzonden d.d. 15 augustus 2022