ECLI:NL:TADRARL:2022:186 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-572/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-07-2022 |
Datum publicatie: | 06-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-572/AL/MN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet. De raad verklaart het verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 juli
2022
in de zaak 21-572/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 30 augustus 2021 op de klacht van:
klager
over
verweerster
mr. M.M. Brink, voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 december 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend
over verweerster. Bij verwijzingsbeslissing van 25 februari 2021 heeft het Hof van
Discipline de klachtzaak voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Midden-Nederland.
1.2 Op 6 juli 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1352174/MV/SD van
de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 30 augustus 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels
kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan
partijen.
1.4 Op 29 september 2021 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 mei 2022. Daarbij waren
klager en verweerster aanwezig.
1.6 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
- De klacht ging slechts om de situatie vanaf 14 september 2020. De genoemde klachtonderdelen
a) en b) die gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond zijn
verklaard, zijn slechts genoemd in het klachtschrift ter onderbouwing van de partijdigheid
en om inzage te geven in de voorgeschiedenis tussen verweerster en klager. De voorzitter
had dus alleen een beslissing over klachtonderdeel c) moeten geven.
- De voorzitter wijst erop dat klager contact had kunnen opnemen met verweerster om
te vragen naar de stand van zaken van de tweede klacht. Dit is inderdaad gebruikelijk,
maar het is niet wettelijk voorgeschreven en dus niet verplicht.
- Klager heeft contact gehad met de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad voor Rechtsbijstand
had klager ten tijde van de eerste klacht aangegeven het zeer frappant te vinden dat
verweerster de Raad voor Rechtsbijstand niet heeft ingelicht over een lopende klachtzaak
tegen mr. R. De voorzitter heeft hier geen oordeel over geveld en dit punt is weggelaten
in de uitspraak.
- De voorzitter heeft geen oordeel geveld over de ernst van klagers klacht en of het
terecht was dat verweerster de klacht opzij legt.
- Ook nadat klager de huidige klacht tegen verweerster heeft ingediend, heeft zij
de klacht niet alsnog in behandeling genomen. Verweerster heeft hiermee klager in
zijn klachtrecht belemmerd. Ook op dit punt zwijgt de voorzitter.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet
op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 Klager heeft aangevoerd dat de voorzitter ten onrechte ook een beslissing heeft
gegeven over hetgeen is opgenomen in de klachtonderdelen a) en b) terwijl klager dit
slechts ter onderbouwing van klachtonderdeel c) had genoemd. De raad is hierover van
oordeel dat de voorzitter de klacht van klager op deze wijze had mogen opvatten. Ook
indien de voorzitter ten onrechte de onderbouwing van klachtonderdeel c) als afzonderlijke
klachtonderdelen heeft aangemerkt, leidt dat niet tot de conclusie dat het verzet
gegrond dient te worden verklaard.
4.3 Met betrekking tot de andere verzetgrond, acht de raad het niet onbegrijpelijk
dat de voorzitter geen oordeel heeft gegeven over het door klager genoemde contact
met de Raad voor Rechtsbijstand, nu dat contact ziet op zijn eerste klacht en de onderhavige
klacht alleen ziet op zijn tweede ingediende klacht.
4.4 De raad overweegt ten slotte dat het feit dat de voorzitter de ernst van de klacht
tegen mr. R. en het handelen of nalaten van verweerster na het indienen van de klacht
niet in zijn beslissing heeft meegenomen, niet tot de conclusie leidt dat de voorzittersbeslissing
onjuist is.
4.5 De raad is concluderend van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden
niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en
heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en M.H. Pluymen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 18 juli 2022