ECLI:NL:TADRARL:2022:182 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-915/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:182 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-09-2022 |
Datum publicatie: | 06-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-915/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Naar het oordeel van de raad is het advies van verweerder om in de gegeven omstandigheden een kort geding te starten in het huurgeschil van klager met een huurder niet onbetamelijk of onzorgvuldig geweest. Van excessief declareren is de raad niet gebleken. Verweerder heeft voldoende duidelijk met klager gecommuniceerd over de ontwikkelingen in zijn zaak en over de stijgende kosten, zodat klager op grond daarvan een afweging kon maken over eventuele voortzetting van zijn zaak. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september
2022
in de zaak 21-915/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 april 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN053/1392580
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2022. Daarbij waren
klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Begin november 2020 heeft klager contact gezocht met het kantoor van verweerder
in verband met een huurgeschil. In dat huurgeschil stelde klager dat hij, zakelijk
weergegeven, een pand op nummer 10A verhuurde aan de heer L en dat de heer L het pand
onrechtmatig had onderverhuurd aan de heer N.
2.2 Op 9 november 2020 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. In zijn
e-mail bericht van 16.48 uur staat onder meer:
“Naar aanleiding van uw vraag of u de huurovereenkomst met uw huurder, de heer [N], kunt beeindigen hebben wij een aantal keren contact gehad. Ook mijn collega, mw. mr. [R], heeft u een aantal keren gesproken. Graag staan wij u hierin bij. Mijn voorstel is dat wij de door u aan ons toegestuurde stukken doornemen en naar aanleiding daarvan een kort advies voor u opstellen, om op basis daarvan uw mogelijkheden te bespreken. (…)
Het uurtarief voor mijn werkzaamheden bedraagt € 250 exclusief BTW, (…). Het uurtarief van mr. [R] bedraagt € 155 exclusief BTW (…).
Onze werkzaamheden worden verricht op basis van voorschotten. Het voorschot wordt verrekend met de maandelijks aan u toe te zenden gespecificeerde declaratie van de door mij verrichte werkzaamheden. (…).”
Mr. R. is als jurist werkzaam op het kantoor van verweerder.
Om 17.11 uur heeft verweerder per e-mail klager bedankt voor betaling van het voorschot
en laten weten dat hij samen met mr. R klager op korte termijn zal adviseren.
Om 17.19 uur heeft klager hierop als volgt per e-mail gereageerd:
“Bedankt voor uw berecht.
Graag met spoed.
Ik moet heel veel verbouwen en dat moet voor 31-12 klaar van de bank. (…).”
2.3 Op 13 november 2020 heeft verweerder aan klager het door mr. R opgestelde advies van vijf pagina’s per e-mail toegestuurd. Ook heeft hij daarbij aan klager een kopie van de die dag al naar de heer N gestuurde brief, met concept-beëindigingsovereenkomst, toegestuurd. In die brief heeft mr. R namens klager de heer N verzocht om per 1 december 2020 met wederzijds goedvinden tot beëindiging van de huurovereenkomst te komen onder aanzegging van een procedure bij uitblijven daarvan. Ook heeft verweerder in zijn e-mail aan klager geschreven:
“Voor nu kunt u 1 december 2020 in beginsel afwachten. Mocht er geen beëindiging met wederzijds goedvinden komen, dan is waarschijnlijk de enige optie om tot een leeg pand te komen, een kortgeding procedure te starten. Om dan voor 31 december het pand leeg te hebben wordt erg krap. Daarom geef ik u nu alvast in overweging om alle voorbereidingen voor een kortgeding procedure te starten, dat scheelt straks tijd. Nadeel is wel dat hier kosten mee gemoeid gaan, die mogelijk voor niets gemaakt worden als de beëindiging met wederzijds goedvinden er komt.
Het leek mij goed u hier nu alvast op te wijzen. Mocht u willen dat wij hier alvast mee bezig gaan, dan hoor ik dat graag van u. Zonder tegenbericht van uw kant wachten wij 1 december af of de heer [N] wat van zich laat horen.”
2.4 Bij brief van 20 november 2020 heeft mr. R de heer L als onrechtmatige onderhuurder
gesommeerd het gebruik van het pand van klager uiterlijk 30 november 2020 te beëindigen
en bij gebreke daarvan alvast rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.5 Op 25 november 2020 heeft mr. R het volgende aan klager, in cc aan verweerder,
geschreven:
“Zoals zojuist telefonisch besproken gaan wij een kortgeding procedure starten tegen de heer [L] waarin ontruiming van uw pand wordt gevorderd. Daarnaast heeft u ook aangegeven akkoord te zijn met een bodemprocedure tegen de heer [N]. In deze bodemprocedure vorderen we ontbinding van de huurovereenkomst, de verschuldigde huurpenningen, voor zover dat nog nodig is ontruiming en een eventuele schadevergoeding.
Ter onderbouwing van de kortgeding procedure tegen [L] wil ik nog graag van u weten welk belang u heeft bij ontruiming van het pand in 2020. Welke schade lijdt u wanneer het pand niet tijdig leeg is? Bijvoorbeeld door dat de bank dan niet meer wil of kan financieren.”
2.6 Op 2 december 2020 heeft (het kantoor van) verweerder, na aftrek van het voorschotbedrag
van € 750,-, een bedrag van € 4.367,50 bij klager in rekening gebracht. De factuur
is gespecificeerd, naar werkzaamheden, maar ook naar medewerker. De factuur ziet op
werkzaamheden van mr. R en van verweerder in verband met het geschil over het pand
op nummer 10A.
2.7 Op 3 december 2020 heeft mr. R het volgende aan klager geschreven:
“Zoals zojuist telefonisch besproken ga ik de heer [L], en zijn gemachtigde de heer [P], aanschrijven inzake de betaling voor de nutsvoorzieningen.
Tevens heeft u aangegeven dat de heer [L] u benaderd heeft, in de hoop overeenstemming te bereiken inzake een nieuwe huurovereenkomst tegen een hogere huurprijs en betaling van de nutsvoorzieningen. U heeft aangegeven hier niet op in te zijn gegaan. lk wil u hierbij nog laten weten dat een gerechtelijke uitspraak soms anders uitvalt dan verwacht. Allereerst zal, met de zitting op 23 december, het vonnis naar verwachting pas op zijn vroegst eind januari komen. Daarnaast is er altijd een kans dat de rechter van mening is dat de indeplaatsstelling toch rechtsgeldig is, wat wij uitdrukkelijk betwisten. Derhalve is het soms toch voordeliger overeenstemming te bereiken met de wederpartij. lk wilde u dit toch nog even mee geven. (…)”
2.8 Op 14 december 2020 heeft klager de heer L in kort geding gedagvaard voor de rechtbank
Noord-Nederland, sector kanton, locatie Leeuwarden, voor een zitting op 23 december
2020 in verband met een huurgeschil over nummer 10A. Volgens de dagvaarding wordt
klager bijgestaan door verweerder.
2.9 De heer L heeft in het kort geding verweer gevoerd. De heer N heeft verzocht om
zich in de procedure te mogen voegen. Namens klager is door mr. R een conclusie van
antwoord in het incident strekkende tot voeging ingediend. Mr. R heeft tijdens de
zitting gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die onderdeel vormen van het klachtdossier.
2.10 Een andere medewerker van het kantoor van verweerder, advocaat mr. B, heeft in
de periode dat het kort geding aanhangig was een dagvaarding opgesteld voor een bodemprocedure
tegen de heer N. De conceptdagvaarding vormt onderdeel van het klachtdossier.
2.11 Op 5 januari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 487,63
bij klager in rekening gebracht. Ook deze factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden
en medewerker. De factuur ziet op werkzaamheden van mr. R. in het kader van het opstellen
van een huurovereenkomst voor een pand met nummer 12A.
2.12 Op 6 januari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 10.579,50
bij klager in rekening gebracht. De factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden
en medewerker. De factuur ziet op de werkzaamheden van mr. R, verweerder, en de advocaten
mr. T en mr. B voor hun (advies)werkzaamheden met betrekking tot het pand op nummer
10A. Van mr. B zijn haar werkzaamheden ter voorbereiding van de bodemprocedure gefactureerd.
Van mr. T zijn twee uur in rekening gebracht voor zijn werkzaamheden bij de redactie
van de incidentele conclusie.
2.13 Bij vonnis van 6 januari 2021 is klager, zakelijk weergegeven, in het ongelijk
gesteld omdat de kantonrechter de gegrondheid van de vordering in het licht van het
uitvoerige verweer van de heren L en N niet kan vaststellen. Volgens het vonnis werd
klager bijgestaan door mr. R. De kantonrechter als zijn gemachtigde en heeft in onderdeel
6.2 van het vonnis onder meer overwogen dat klager een spoedeisend belang had bij
het instellen van de vordering.
2.14 In haar e-mail van 15 januari 2021 heeft mr. R in vervolg op de bespreking op
13 januari 2021 van haar, verweerder met klager, de daarin gemaakte afspraken bevestigd.
Namens klager zal de huur met de heren N en L per 30 juni 2025 worden opgezegd. Verder
is daarin, zakelijk weergegeven, de wijze van voortzetting van de dienstverlening
aan klager in (onder meer) die huurzaak vastgelegd. Ook is bevestigd dat klager heeft
besloten om gezien de complexiteit van het geschil niet in hoger beroep te gaan tegen
het vonnis in kort geding.
2.15 Op 18 januari 2021 om 14.30 uur heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Ben vorig week bij je geweest, hebben gesproken over de factuur, je zou me dar over terug informeren, heb nog niets van je gehoord, laat me nog even weten.”
2.16 Diezelfde dag heeft verweerder om 16.49 uur per e-mail gereageerd. Verweerder heeft samengevat wat hij de week ervoor met klager en mr. R heeft besproken. Over de kosten heeft verweerder het volgende geschreven:
“In het gesprek heb je ook laten weten dat je de declaratie hoog vindt. Ter toelichting op jouw opmerking over de hoogte van de laatste declaratie heb ik onder meer aangegeven dat er voor jou een kortgeding gevoerd is. Dat begon vrij overzichtelijk, met als insteek de ontruiming van het pand dat dhr. [L] (in jouw ogen onterecht) in gebruik heeft genomen. Die zaak werd echter gaandeweg gecompliceerder, door toedoen van mr. [P] die optreedt voor dhr. [L] en die later ook dhr. [N] is bij gaan staan. Namens dhr. [N] heeft mr. [P] ook nog de nodige vorderingen ingesteld in het kortgeding. Dat heeft tot meer werk en - daardoor - hogere kosten geleid.
Daarnaast is mw. mr. [B] voor jou bezig gegaan om een bodemprocedure voor te bereiden. Een concept van de daarvoor opgestelde dagvaarding heb je van haar al eens ontvangen en dat concept hebben jullie ook besproken. Inmiddels is dat stuk nagenoeg gereed. De reden dat dit nog niet afgerond is, is omdat we een pas op de plaats gemaakt hebben vanwege het omvangrijker wordende kortgeding. Dat is ook met je besproken. Door de uitkomst van het kortgeding af te wachten is het mogelijk om ineens tegen zowel dhr. [L] als dhr. [N] te procederen. Iets wat anders in twee procedures zou moeten en daarmee duurder is.
Over de laatste declaratie heb je als concreet bezwaar richting ons aangegeven dat er op het dossier 'wel 20 uren' bij jou in rekening zouden zijn gebracht, puur voor het inlezen in het dossier (door mw. mr. [B]). lk heb aangegeven dat ik me dat niet kon voorstellen, maar dit voor je na zal kijken. Ook heb ik bij je aangegeven dat ik in mijn beleving bij de declaratie rekening heb gehouden met overlappende werkzaamheden en die niet bij je in rekening breng/heb gebracht. Inmiddels heb ik dit bekeken en daarbij kom ik tot het volgende.
De meer dan 20 inleesuren die je noemt zie ik op de declaratie niet terug. Wat ik wel zie en wat ik in ons gesprek ook heb genoemd, is dat diverse werkzaamheden niet bij je in rekening zijn gebracht. Totaal gaat dit op de laatste declaratie om ongeveer 15 uur, dus ca. EUR 2.500 excl. btw. Die uren zijn niet in rekening gebracht, omdat wij geen rekening sturen voor werkzaamheden die verricht zijn doordat meerdere mensen aan jouw zaak werken. Op de pagina getiteld 'Specificatie' kun je dit per medewerker teruglezen. Juist om de kosten voor jou lager te houden hebben we afgesproken dat mr. [R] en mr. [B] een groot deel van de werkzaamheden doen.
Indien jij liever hebt dat alleen mr. [R] voor jou werkzaamheden verricht, of indien je liever hebt dat alleen ik wat voor je doe, dan kunnen we dat natuurlijk afspreken. Mocht je iets anders bedoeld hebben met de '20 inleesuren' dan ik van je begrepen heb, laat het me dan ook even weten, dan kijk ik daar opnieuw naar. Mocht je verder nog vragen of opmerkingen hebben, laat het dan gerust weten.
Voor nu ga ik er van uit je hiermee voldoende geïnformeerd te hebben en stel ik voor dat we afstemmen hoe verder, zodra bij jou bekend is wat dhr. [N] wel/niet met de samenwerking met dhr. [L] wil en wij hier helder hebben wat dhr. [A] verklaart. Op dat moment kunnen we wat mij betreft ook afspraken maken over een vervolg in deze.”
2.17 Bij bericht van 21 januari 2021 aan verweerder heeft klager, zakelijk weergegeven,
zijn bezwaar kenbaar gemaakt tegen inschakeling van mrs. B en T bij de behandeling
van de zaak vanwege de enorme kosten. Uit het bericht blijkt verder dat klager onaangenaam
is verrast door de laatste factuur van € 10.579,50 en zouden de kosten voor een kort
geding als die van hem maximaal op € 6.000,- moeten uitkomen.
2.18 Op 16 februari 2021 heeft (het kantoor van) verweerder een bedrag van € 1.601,67
bij klager in rekening gebracht. De factuur is gespecificeerd, naar werkzaamheden
en naar medewerker. De factuur ziet op werkzaamheden van mr. R, verweerder, mrs. T
en B en hebben betrekking op huurgeschil van het pand op nummer 10A.
2.19 Klager heeft zijn bezwaar tegen de gang van zaken kenbaar gemaakt bij het kantoor
van verweerder. Op 12 april 2021 heeft de klachtfunctionaris hierop gereageerd en
de klacht als ongegrond afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (i)klager te adviseren een kortgeding procedure te starten, terwijl de zaak hiervoor
niet geschikt was en (ii) buitengewoon veel uren in rekening te brengen;
b) klager niet op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in zijn zaak, waardoor
hij geen afweging heeft kunnen maken of hij de zaak al dan niet wilde doorzetten;
c) niet genoeg tussentijds te factureren. Als dit wel was gebeurd, had klager dan
tijdig in overleg kunnen treden met verweerder en eventueel van het kortgeding kunnen
afzien.
4 VERWEER
Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover
van belang, worden besproken.
5 BEOORDELING
5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de
advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).De raad stelt bij de
beoordeling van deze klacht voorop dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat
een ruime mate van vrijheid heeft als het gaat om de aanpak of strategie in een zaak.
De advocaat bepaalt op welke wijze de belangen van de cliënt het beste kunnen worden
gediend en draagt daarvoor de volledige verantwoordelijkheid.
5.3 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel
46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a
Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden is aan de gedragsregels maar
die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van
deze normen wel van belang.
5.4 De raad zal de klachten van klager met inachtneming van voorgaande maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.5 De raad stelt ten aanzien van subverwijt (i) vast dat de kantonrechter heeft geoordeeld
dat klager een spoedeisend belang had bij zijn vordering. Dit is in lijn met de stelling
van klager zelf dat hij haast had met het verbouwen van het pand, gelet op voorwaarden
die de bank had verbonden aan financiering. Gelet hierop is het advies van verweerder
om een kort geding te starten niet onbetamelijk of onzorgvuldig geweest. Dat het kort
geding voor klager teleurstellend is afgelopen, maakt dit oordeel niet anders. De
reden dat de vordering van klager is afgewezen is immers gegrond op het door de heren
L en N gevoerde verweer dat verweerder niet vooraf had kunnen en hoeven voorzien,
zodat hij in zoverre tuchtrechtelijk niet verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.
Daarmee oordeelt de raad subverwijt (i) ongegrond.
5.6 Ten aanzien van subverwijt (ii) stelt de raad voorop dat de tuchtrechter volgens
vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet
echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. Of daarvan sprake is, zoals klager
stelt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
5.7 De raad stelt op grond van het klachtdossier en het over en weer gestelde vast
dat verweerder en zijn kantoorgenoten in relatief korte tijd veel werkzaamheden voor
klager in zijn opdracht hebben verricht. Het gaat daarbij echter om in een huurzaak
niet ongebruikelijke werkzaamheden; het voeren van gesprekken met klager, het opstellen
van een advies over de zaak, een (vergeefse) poging om de zaak in de minne te regelen
en het instellen van een procedure, het kort geding met ontruiming van het pand als
doel, het voorbereiden van een bodemprocedure met ontbinding van de huurovereenkomst
als doel en correspondentie met klager zelf. Verweerder en zijn kantoorgenoten hebben
daarbij gebruik gemaakt van niet ongebruikelijke, laat staan te hoge, uurtarieven.
5.8 Dit neemt niet weg dat de raad begrijpt dat klager geschrokken is van de omvang
van de declaratie in relatie tot het voor hem teleurstellende verloop van het kort
geding. Verweerder heeft hierop naar het oordeel van de raad echter adequaat gereageerd.
Verweerder heeft klager namelijk uitgenodigd voor een gesprek nadat hij via een derde
de bezwaren van klager tegen de declaraties vernam. Volgens verweerder heeft klager
tijdens het gesprek echter enkel gewezen op een onduidelijkheid in de declaraties/specificatie
en heeft hij verder een nadere opdracht gegeven aan (het kantoor van) verweerder.
Dit wordt ook zo bevestigd door de tussen klager en verweerder gevoerde correspondentie
hierover, die voor zover relevant zijn opgenomen onder de feiten hiervoor. Daar komt
nog bij dat verweerder ter zitting heeft toegelicht, hetgeen ook wordt bevestigd door
de urenspecificaties bij zijn declaraties, dat voor het kort geding 30 uur en voor
andere door klager opgedragen werkzaamheden 40 uur in rekening zijn gebracht.
5.9 Gelet op de door verweerder en zijn kantoorgenoten verrichte inspanningen in de
verschillende kwesties van klager, de onbetwist daaraan bestede tijd, de aan verweerder
daartoe verstrekte opdracht en de uitvoering daarvan en de matiging van het aantal
doorbelaste uren, is de raad van oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat verweerder
excessief heeft gedeclareerd. Daarom wordt eveneens subverwijt (ii) ongegrond verklaard.
5.10 Gelet op dit alles is klachtonderdeel a) naar het oordeel van de raad in zijn
geheel ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.11 De raad stelt op grond van de stukken in het klachtdossier, voor zover relevant
onder de feiten hiervoor weergegeven, vast dat verweerder en zijn kantoorgenoten voldoende
duidelijk en voldoende regelmatig met klager hebben gecommuniceerd over de ontwikkelingen
in zijn zaak. Klager is daarbij nauw betrokken geweest en zodoende voldoende in staat
gesteld om een afweging te maken over de voortzetting van zijn zaak. Naar het oordeel
van de raad heeft verweerder daarin niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat
klachtonderdeel b) ongegrond zal worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.12 De raad stelt op basis van de stukken vast dat verweerder tussen de aanvang van
zijn werkzaamheden begin november 2020 en 16 februari 2021 vier maal heeft gedeclareerd
(afgezien van een voorschotdeclaratie). Dit is, grofweg, maandelijks en dat is niet
alleen voldoende regelmatig maar ook conform de opdrachtbevestiging.
5.13 Daar komt nog bij dat mr. R namens verweerder, blijkens de met klager gevoerde
correspondentie, hem herhaaldelijk heeft gewezen op de kosten die met meer werkzaamheden
gemoeid zouden zijn. Ook heeft zij hem gewaarschuwd voor het risico van hogere kosten
voor een kort geding ten opzichte van het instemmen met een regeling in der minne.
Naar het oordeel van de raad is klager dan ook tussentijds voldoende duidelijk gewezen
op de met zijn opdrachten gemoeide kosten en heeft verweerder daarin op voldoende
zorgvuldige wijze jegens klager gehandeld.
5.14 Nu aldus van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager
geen sprake is, zal de raad ook klachtonderdeel c) ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 5 september 2022