ECLI:NL:TADRARL:2022:181 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-997/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:181
Datum uitspraak: 05-09-2022
Datum publicatie: 06-09-2022
Zaaknummer(s): 21-997/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Artikel 48b Advocatenwet
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder is op ernstige wijze tekortgeschoten in de behartiging van de belangen van klager in zijn geschil met de NAM na aardbevingsschade. Verweerder is voor klager onbereikbaar geweest, heeft de zaak niet voortvarend opgepakt, geen processtrategie met klager besproken en de bijbehorende proces- en financiële risico's niet onder de aandacht van klager gebracht. De met klager gemaakte (proces)afspraken om een kort geding te starten, is verweerder niet nagekomen. Zodra verweerder zich weer als advocaat inschrijft, legt de raad hem een schorsing van 6 weken op. Daarnaast wordt aan verweerder een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,- opgelegd, die hij niet hoeft te betalen indien hij tijdig aan klager de eigen bijdrage heeft terugbetaald.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2022
in de zaak 21-997/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder
voormalig advocaat te W

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 augustus 2021, aangevuld per e-mail van 3 september 2021, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN115/ 1500873 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2022. Daarbij was klager aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager heeft in 2013 zijn bedrijfswoning met loods in N in de provincie Groningen verkocht.
2.2 Klager heeft zich in 2016 tot verweerder gewend. Klager heeft, na aftrek van de korting van het Juridisch Loket, vanwege de aan hem verleende toevoeging een eigen bijdrage van € 143,- aan verweerder betaald.
2.3 Medio 2016 heeft verweerder de NAM aansprakelijk gesteld voor de waardedaling ten tijde van de verkoop van zijn onroerend goed als gevolg van aardbevingsschade. Klager heeft zijn schade begroot op een bedrag van circa € 300.000,-.
2.4 Bij brief van 6 mei 2019 aan verweerder heeft de NAM het eerdere aanbod herhaald om aan klager een bedrag van € 11.685,60 tegen finale kwijting te betalen. Klager heeft dit aanbod niet geaccepteerd. Ook tijdens gesprekken zijn partijen niet tot een regeling gekomen.
2.5 Bij brief van 3 april 2020 heeft verweerder de NAM voor de allerlaatste maal in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na dagtekening in te stemmen met het schikkingsvoorstel, dan wel verzocht een gewijzigd c.q. verbeterd voorstel te formuleren, bij gebreke waarvan klager een gerechtelijke procedure tegen de NAM zou starten.
2.6 Verweerder heeft de NAM niet namens klager in rechte betrokken.
2.7 Tijdens de klachtenprocedure heeft klager een nieuwe advocaat ingeschakeld, mr. S. Deze opvolgend advocaat heeft verweerder op 29 oktober 2021, 19 november en 29 november 2021 en 8 december 2021 verzocht hem het dossier toe te sturen en de toevoeging over te dragen.
2.8 Ondanks een telefonische toezegging van verweerder op 29 november 2021 heeft hij het dossier niet vóór de toezending van de klacht door de deken aan de raad op 13 december 2021 aan mr. S toegestuurd, noch de toevoeging aan mr. S overgedragen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) gemaakte afspraken met klager niet na te komen door zijn zaak telkens niet op te pakken en ook geen kortgedingprocedure jegens de NAM te starten;
b) voor klager niet bereikbaar te zijn en hem niet terug te bellen;
c) geen stappen te zetten in de zaak van klager;
d) ondanks zijn mondelinge toezegging het dossier met de toevoeging niet over te dragen aan mr. S, de opvolgend advocaat van klager.

4 VERWEER
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.1 Verweerder heeft erkend dat de kwestie van klager lang voortsleept. Door berichtgeving in de media en de sporadische - heldere - rechtspraak over de situatie met de NAM heeft de kwestie een aantal keren in zijn visie inderdaad te veel vertraging opgelopen. Daarbij kwamen ook nog de moeilijkheden om tot een taxatie van het onroerend goed van klager te komen. Ook het plannen van een bespreking met de NAM heeft tweemaal tot een wachtperiode geleid. Ook privéomstandigheden en werkgerelateerde problemen bij verweerder hebben tot vertraging in behandeling van de zaak van klager geleid.
4.2 Verweerder heeft ook erkend dat hij de mogelijkheid van een kortgedingprocedure met klager heeft besproken en dat hij die procedure ook meerdere keren richting de NAM heeft genoemd. Wegens het ontbreken van spoed heeft hij klager ook voorgesteld om een gecombineerde dagvaarding kort geding/ bodemprocedure uit te brengen, om in kort geding een voorschot te vragen. Tot een procedure is het niet gekomen.
4.3 Verweerder heeft verder bevestigd dat hij een aantal keren afspraken met klager heeft moeten verzetten.

5 BEOORDELING
Ten aanzien van het meeklagen door de deken
5.1 In de aanbiedingsbrief van de deken heeft de deken meegeklaagd met klager. De deken heeft de griffier van de raad voorafgaand aan de zitting laten weten dat op het dekenbezwaar jegens verweerder om haar moverende redenen niet meer hoefde te worden beslist en heeft dit bezwaar ingetrokken. De raad zal dan ook alleen beslissen op de klacht van klager.
Inhoudelijke beoordeling klachtzaak
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter ook de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.3 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
5.4 De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of verweerder met voldoende zorg als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet de belangen van klager heeft behartigd in zijn geschil met de NAM.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.5 De raad ziet aanleiding om deze verwijten, vanwege hun samenhang, gelijktijdig te beoordelen.
5.6 De raad stelt voorop dat uit de maatstaf, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij initiatief neemt om de zaak voortvarend op te pakken, een processtrategie met de cliënt bespreekt en de bijbehorende proces- en financiële risico’s duidelijk onder de aandacht van de cliënt brengt. Telkens opnieuw als er ontwikkelingen zijn of in het geval van problemen die tot vertraging leiden, voert de advocaat daarover overleg met zijn cliënt. Daarnaast komt een advocaat gemaakte afspraken met de cliënt na en zorgt de advocaat voor voldoende bereikbaarheid voor de cliënt.
5.7 Naar het oordeel van de raad is verweerder op alle hiervoor genoemde punten op ernstige wijze tekortgeschoten richting klager. Verweerder heeft de door klager onder a) tot en met c) genoemde verwijten grotendeels erkend of daartegen naar het oordeel van de raad geen afdoende verweer gevoerd. Voor zover verweerder zich in zijn verweer nog heeft beroepen op een aantal rechtvaardigingsgronden voor zijn handelen, heeft hij dat niet met concrete stukken onderbouwd hetgeen wel op zijn weg had gelegen.
5.8 Op grond van het voorgaande, in onderling verband bezien, is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld met onvoldoende zorg voor de belangen van klager zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De raad zal dan ook de klachtonderdelen a), b) en c) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.9 Verweerder heeft tegen dit verwijt geen verweer gevoerd. Daarmee staat de juistheid van het verwijt vast zodat verweerder ook in deze tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. De raad zal klachtonderdeel d) eveneens gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
6.1 Omdat de raad de gehele klacht gegrond heeft verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. Verweerder is op ernstige wijze tekortgeschoten in zijn zorg voor de belangen van klager. De raad is niet gebleken dat hij op enig moment oog heeft gehad voor de grote financiële zorgen van zijn cliënt en diens emoties die inmiddels al jarenlang zijn leven bepalen. Door zonder kennisgeving ook niet op de zitting van de raad te verschijnen, heeft verweerder niet de mogelijkheid gepakt om zijn welgemeende verontschuldigingen aan klager aan te bieden. Een schriftelijke korte erkenning volstaat daarvoor niet. Van het tonen van enig zelfinzicht is de raad dan ook niet gebleken.
6.2 Verweerder heeft inmiddels een aanzienlijk tuchtrechtelijk verleden opgebouwd met onder meer in de afgelopen jaren twee berispingen, een schorsing en een voorwaardelijke schorsing. Na een (ingetrokken) artikel 60b-Advocatenwetverzoek van de deken heeft verweerder zich per april 2022 laten schrappen van het tableau. Gelet hierop en gezien de ernst en de aard van het in deze klachtzaak aan verweerder verweten handelen is de raad van oordeel dat verweerder een schorsing in de praktijkuitoefening van zes weken opgelegd moet krijgen zodra hij zich weer zou laten inschrijven als advocaat.
6.3 Om klager enigszins tegemoet te komen, wordt daarnaast aan verweerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd. Als verweerder binnen de hierna te vermelden termijn de door klager aan hem betaalde eigen bijdrage terugbetaalt, is verweerder de geldboete niet verschuldigd. De raad verzoekt klager om de raad te informeren of verweerder de door hem betaalde eigen bijdrage inderdaad heeft terugbetaald. Indien verweerder dat bedrag niet, of niet tijdig, aan klager heeft terugbetaald, dan zal verweerder alsnog een geldboete van € 1.000,- moeten betalen, welk bedrag ten laste van de staat komt. De raad gaat ervan uit dat verweerder het zover niet laat komen en zijn verantwoordelijkheid richting klager neemt.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-997/AL/NN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 6 (zes) weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- legt aan verweerder een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000,- (duizend euro) op, met dien verstande dat:
- verweerder deze geldboete niet verschuldigd is indien hij binnen 4 (vier) weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak aan klager een bedrag van € 143,- (honderd drieënveertig euro) heeft betaald;
- indien verweerder deze bijzondere voorwaarde niet tijdig heeft nageleefd, dient verweerder bovenbedoeld boetebedrag binnen 8 (acht) weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing te betalen op rekeningnummer NL05INGB 0705003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke boete advocatuur, DGRR,” en het zaaknummer;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2022