ECLI:NL:TADRARL:2022:180 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-094/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:180 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-09-2022 |
Datum publicatie: | 05-09-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-094/AL/NN |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van faillissementscurator. Klager 1, bijgestaan door zijn advocaat (tevens klager 2) was verwikkeld in een civiele procedure met de latere failliet. Klagers hebben ten behoeve van die procedure aan verweerder gevraagd om toezending van bankafschriften van de failliet over een specifieke periode voor dat faillissement. Het aanbod van verweerder om de administratie op kantoor te komen inzien, heeft tot een kort geding geleid. Verweerder is daarna tot digitale toezending van bepaalde stukken aan klagers veroordeeld. Van frustratie van de bodemprocedure van klager 1 door verweerder is de raad niet gebleken. Dat het geschil over de noodzaak tot en de wijze van verstrekking van de gevraagde stukken tot een kort geding heeft geleid, kan verweerder niet worden aangerekend. Verweerder kon na het vonnis niet de stukken verstrekken waarover hij niet de beschikking had. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september
2022
in de zaak 22-094/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager 1,
klager 2,
samen ook: klagers
gemachtigde van klagers: klager 2
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 juli 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 februari 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN097/1491523
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 juni 2022. Daarbij was
de gemachtigde van klagers aanwezig. Ook verweerder was aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager 1 is verwikkeld geraakt in een geschil met de bestuurder van A Beheer B.V.,
met de heer A. Klager 1 heeft de heer A op 1 mei 2020 persoonlijk aansprakelijk gesteld
uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en/of uit hoofde van een persoonlijke
onrechtmatige daad voor door klager 1 geleden schade. De heer A heeft de aansprakelijkheid
van de hand gewezen. Daarop is klager 1 een procedure tegen de heer A gestart (hierna
verder: de bodemprocedure tegen de heer A). Klager 1 is in dit geschil met de heer
A bijgestaan door zijn advocaat, klager 2.
2.2 Verweerder is in juni 2020 benoemd tot curator in het faillissement van A Beheer
B.V. (hierna verder: de failliete vennootschap).
2.3 Klager 2 heeft namens klager 1 op 11 september 2020 laten weten dat klager 1 een
procedure was begonnen tegen de bestuurder van A Beheer B.V. met de vraag of verweerder
bankafschriften heeft over de periode (ongeveer) november 2018 tot datum faillissement.
Klager 2 en verweerder hebben hierna geregeld e-mail contact gehad en bij e-mail van
15 december 2020 heeft klager 2 verweerder laten weten dat hij de gevraagde gegevens
wilde ontvangen en dat zijn cliënte geen andere route had dan via een kort geding
afgifte te vorderen.
2.4 Namens klager 1 heeft klager 2 per e-mail van 23 december 2020 aan verweerder
verzocht om de bevestiging dat de vordering van klager 1 op de failliete vennootschap
op de lijst met erkende crediteuren is geplaatst.
2.5 Per e-mail van 28 december 2020 heeft verweerder aan klager 2 een tweetal overzichten
van de boekhouder gestuurd en klager 2 aangeboden dat hij de onderliggende administratie
kan komen inzien.
2.6 Klager 1 heeft daarna in de bodemprocedure tegen de heer A eind 2020/ begin 2021
een incidentele vordering ingediend tevens houdende een voorlopige voorziening ex
artikel 843a Rv jo 22 Rv. Bij vonnis van 10 maart 2021 heeft de rechtbank deze incidentele
vordering van klager 1 afgewezen omdat die vordering niet tegen de bestuurder van
de failliete vennootschap, maar tegen de curator/ verweerder had moeten worden ingediend.
2.7 Per e-mail van 15 maart 2021 aan verweerder heeft klager 2 zich beklaagd over
diens onwelwillende opstelling dat de voor klager 1 verzochte gegevens alleen op kantoor
van verweerder konden worden ingezien en gekopieerd. Klager 2 heeft daarom aan verweerder
gevraagd aan te geven wanneer een medewerker van zijn kantoor langs kan komen om kopieën
van de benodigde stukken te maken, waaronder de bankafschriften van de failliete vennootschap
over de jaren 2018-2020. Diezelfde dag heeft verweerder per e-mail een aantal data
voorgesteld waarop klager 2 langs kan komen.
2.8 Per e-mail van 16 maart 2021 heeft klager 2 aan verweerder gemeld dat wegens kostenbesparing
een medewerker van zijn kantoor op maandag 22 maart 2021 langs kan komen. Daarop heeft
verweerder diezelfde dag aan klager 2 gemaild dat hij de administratie kan komen inzien
en dat alleen de relevant geachte stukken, wegens het kostenaspect voor de boedel,
op zijn kantoor kunnen worden gekopieerd. Klager 2 heeft daarop meteen per e-mail
gereageerd dat zijn medewerker van alle door hem benoemde en daarmee relevante stukken
een kopie zal komen maken op 22 maart 2021.
2.9 Per e-mail van 18 maart 2021 heeft verweerder aan klager 2 laten weten dat hij
niet kan bevestigen dat alle verzochte bescheiden klaar zullen liggen en heeft dat
toegelicht. Ook heeft hij aangegeven dat niet alle bankafschriften klakkeloos kunnen
worden gekopieerd en ook gewezen op de privacybeperkingen door de AVG. Verder heeft
verweerder geschreven:
“Ik zal mij omtrent de AVG beraden, en zonodig hiertoe overleg zal treden met de rechter-commissaris. Dat ik dan ook reden waarom ik op voorhand de afspraak van maandag a.s. niet zal laten doorgaan. Ik zeg u toe in de loop van volgende week hierover nader uitsluitsel te geven, althans zo spoedig mogelijk.”
2.10 Bij brief van 9 april 2021 heeft klager 2 zich namens klager 1 tot de rechter-commissaris
gewend en zijn beklag over de gang van zaken met verweerder gedaan. Bij brief van
30 april 2021 heeft de rechter-commissaris klager 2 geantwoord dat hij de administratie
van de failliete vennootschap op kantoor van verweerder mag komen inzien en kopieën
kan krijgen van de stukken die hij nodig heeft, onder de voorwaarde dat verweerder
een nadere motivering kan vragen wanneer het bijvoorbeeld om een te grote hoeveelheid
(niet specifieke) stukken gaat.
2.11 Op 4 mei 2021 hebben klager 2 en verweerder met elkaar gemaild over een mogelijke
datum waarop een kantoorgenoot van klager 2 de administratie op kantoor van verweerder
kan komen inzien. Klager 2 heeft niet ingestemd met de voorwaarde van verweerder dat
alleen van specifieke relevante afschriften een kopie kan worden gemaakt.
2.12 Klager 2 heeft namens klager 1 verweerder op 31 mei 2021 gedagvaard in kort geding
voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Klager 1 heeft op grond van
artikel 843a Rv gevorderd verweerder te gebieden tot afgifte (via digitale toezending)
van de door hem verlangde bescheiden, waaronder alle bankafschriften van de failliete
vennootschap over de jaren 2018-2020, doch in ieder geval van (minstens) twee jaar
voorafgaand aan het faillissement. In dit kort geding heeft op 9 juni 2020 een mondelinge
behandeling plaatsgevonden.
2.13 Bij vonnis van 18 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld
om door middel van digitale toezending binnen veertien dagen na de uitspraak alle
bankafschriften over de periode van 6 november 2018 tot en met 6 april 2020 aan klager
1 te sturen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Voor
zover relevant voor deze klachtprocedure heeft de voorzieningenrechter nog overwogen:
“4.2 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de curator gemotiveerd en niet weersproken verklaard dat hij enkel de beschikking heeft over bankafschriften over de periode van 6 november 2018 tot en met 6 april 2020 en niet over de overigens verlangde stukken. De rechtbank gaat uit van de feitelijke juistheid van die stellingname. Voor zover de vordering betrekking heeft op stukken die de curator niet onder zich heeft (bankafschriften vóór 6 november 2018, crediteurenlijsten en saldibalansen) zal deze worden afgewezen. (…)
4.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering voldoende bepaald. (…) De voorzieningenrechter verwerpt derhalve het verweer van de curator dat de vordering een ongeoorloofde ‘fishing expedition’ betreft. (…)
4.9 Omdat [klager 1] aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij de stukken in het bijzonder gelegen is in het aantonen van een patroon in het betalingsgedrag van [de failliete vennootschap], gaat de rechtbank niet mee met de door de curator gedane suggestie dat [klager 1] eerst de bescheiden inziet ten kantore van de curator, waarna hem afschriften van (eventuele) relevante bescheiden zouden worden verstrekt. De tot digitale afgifte van deze bankafschriften strekkende vordering zal derhalve worden toegewezen. (…).”
2.14 Per e-mail van 18 juni 2021 aan verweerder heeft klager 2 hem gevraagd om te
bevestigen dat hij vrijwillig aan het vonnis zal voldoen en heeft verweerder verzocht
om betaling van de toegewezen proces- en nakosten. Daarop heeft verweerder diezelfde
dag aan klager 2 laten weten zich de komende veertien dagen te zullen beraden en de
proceskostenveroordeling te zullen noteren op de lijst van voorlopig erkende crediteuren.
2.15 Per e-mail van 21 juni 2021 heeft een medewerker faillissementen namens verweerder
een kopie van de bankafschriften van de failliete vennootschap van 6 november 2010
tot en met 19 mei 2020 aan klager 2 gestuurd.
2.16 Per e-mail van 24 juni 2021 heeft klager 2 aan verweerder meegedeeld dat hij
heeft geconstateerd dat een aanzienlijk deel van de bankafschriften ontbreekt. Zo
ontbreken volgens hem bij de ene bankrekening hele volgnummers en pagina’s van volgnummers
en heeft verweerder bij de tweede bankrekening 11 van de 12 volgnummers achtergehouden.
Klager 2 heeft verder laten weten dat hij daardoor wordt gedwongen om tot betekening
van het vonnis over te gaan, met alle kosten vandien, hij de rechter-commissaris over
deze situatie zal informeren en een klacht bij de deken zal indienen.
2.17 Hierop heeft verweerder per e-mail van 24 juni 2021 aan klager 2 laten weten
om na ampel beraad te hebben besloten om de verzochte stukken te zullen verstrekken.
En verder heeft hij geschreven:
“Ik heb, zoals hiervoor al aangegeven, de bankafschriften niet gecontroleerd op volgnummers. Nadat ik uw onderstaande mail heb gelezen heb ik gelijk telefonisch contact gehad met de bestuurder van de inmiddels gefailleerde vennootschap met het verzoek aan te geven waar de ontbrekende afschriften zijn gebleven. Op zijn aangeven heeft hij mij verwezen naar de boekingsbescheiden die ik in mijn bezit heb. Ik heb daarin gezocht naar ontbrekende afschriften (welke zich mogelijkerwijs nog zouden kunnen bevinden tussen de facturen) maar heb die niet teruggevonden. Voorts heb ik zojuist contact gehad met de accountant. Uit haar systeem blijkt niet dat er vraagposten openstaan (een indicatie dat bankafschriften ontbreken).
Kortom, ik heb u verstrekt hetgeen ik aan bankafschriften in mijn bezit heb. Het enige dat ik nog kan bedenken is dat er met scannen van de bankafschriften iets fout is gegaan. Om dit uit te sluiten verzoek ik u mij aan te geven welke bankafschriften danwel volgnummers van het betreffende bankafschrift ontbreekt.”
2.18 Per e-mail van 25 juni 2021 heeft klager 2 aan verweerder laten weten dat het
niet zijn taak is om aan te geven wat er ontbreekt maar dat verweerder moet verstrekken
waartoe hij is veroordeeld en nog een behoorlijk aantal stukken ontbreken.
2.19 Hierop heeft de medewerker faillissementen wegens afwezigheid van verweerder
op 25 juni 2021 per e-mail richting klager 2 gereageerd en daarin onder meer het volgende
gemeld:
“Naar aanleiding van uw bevindingen heb ik de bij ons aanwezige bankafschriften vergeleken met de in gescande documenten en kom ik tot de conclusie dat er inderdaad bankafschriften ontbreken. Helaas is dit een administratieve fout waarbij niet alle stukken juist zijn meegenomen tijdens het scannen. Hiervoor mijn oprechte excuses.
Tijdens de controle heb ik ontdekt dat het om vijf bankafschriften gaat, namelijk: (…)
Mocht u nog meer stukken missen, dan zijn dit geen stukken die wij momenteel in ons bezit hebben. Deze moeten dan opgevraagd worden bij de ABN AMRO.”
2.20 Op 13 juli 2021 heeft verweerder in reactie op een e-mail van klager 2 van die dag gemaild dat hij de bankafschriften heeft toegezonden waarover hij beschikte en dat hij dat nogmaals heeft gecontroleerd op volledigheid. Dat hij dwangsommen zou verbeuren, heeft verweerder daarin betwist.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de bodemprocedure van klager 1 tegen de heer A doelbewust te frustreren door klager
1 maandenlang aan het lijntje te houden, zonder daarbij een belang te hebben;
b) het onnodig laten aankomen op een kort geding, terwijl hij wist dat zijn verweer
niet gevolgd zou worden, als gevolg waarvan klager 1 en de boedel nodeloos op kosten
zijn gejaagd;
c) niet te voldoen aan het vonnis van 18 juni 2021 door klagers niet alle verzochte
bescheiden te doen toekomen, waardoor dwangsommen worden verbeurd en de gezamenlijke
schuldeisers nog aanzienlijker benadeeld worden;
d) in strijd met de waarheid tijdens de zitting op 9 juni 2021 ten overstaan van de
voorzieningenrechter te verklaren dat hij alleen de beschikking had over de bankafschriften
van de failliete vennootschap over de periode van 6 november 2018 tot en met 6 april
2020, terwijl uit het eerder verstrekte mutatie-overzicht bleek dat verweerder ook
beschikte over de bankafschriften van 1 januari 2018 tot 6 november 2018.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn optreden moet worden beoordeeld aan de hand
van de maatstaf die geldt voor het handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid,
in zijn geval in de hoedanigheid van faillissementscurator. Ten aanzien van de klachtonderdelen
heeft verweerder onder meer het volgende inhoudelijke verweer gevoerd.
4.2 Volgens bestendige jurisprudentie is een curator niet gehouden tot het verstrekken
van een kopie van de volledige bankadministratie in de situatie van klager(s). Hij
heeft daarom herhaaldelijk aan klager 2 laten weten dat hij namens klager 1 wel inzage
kon krijgen in de bankadministratie op zijn kantoor en dat hij, bij voldoende motivering,
een kopie van specifieke stukken daaruit kon krijgen. De boedel heeft volgens verweerder
een gerechtvaardigd belang dat een curator zich tegen een dergelijke afgifte van stukken
verzet wanneer dat verzoek de schijn van een ‘fishing expedition’ heeft. Dat was bij klagers het geval. Verweerder mocht zich dan ook verzetten tegen
het verzoek van klager 2 zoals door hem gedaan. De rechter-commissaris heeft hem in
zijn beslissing om niet klakkeloos aan klagers afschriften te verstrekken, ook gesteund.
4.3 Na het vonnis, waarmee hij het inhoudelijk niet eens was, heeft hij na rijp beraad
toch besloten om aan de veroordeling te voldoen door ook de verzochte stukken, waaronder
de bankafschriften die zich in de boedel bevonden, digitaal aan klagers te laten sturen.
Die stukken zijn op 21 juni 2021 door zijn faillissementssecretaris aan klager 2 gemaild.
Door haar zijn per ongeluk een aantal pagina’s niet goed gescand en onvolledig verstuurd,
waardoor daarna enige miscommunicatie is ontstaan met klagers. De faillissementssecretaris
heeft hiervoor op 25 juni 2021 per e-mail haar excuses aan klager 2 aangeboden, de
vijf ontbrekende bankafschriften alsnog toegezonden en klager 2 aangeboden om specifiek
nog ontbrekende bankafschriften voor hem op te willen vragen bij ABN AMRO. Volgens
verweerder heeft klager 2 van dat aanbod geen gebruik gemaakt. Hij had geen andere
stukken dan die die hij heeft toegestuurd aan klager 2 en mocht er dan ook van uitgaan
dat hij aan het vonnis van 18 juni 2021 heeft voldaan.
4.4 Verweerder betwist dat hij bankafschriften van de failliete vennootschap in zijn
bezit heeft (gehad) van vóór 6 november 2018, zodat hij dat naar waarheid ten overstaan
van de voorzieningenrechter heeft verklaard. Hij heeft bovendien grondig onderzoek
hiernaar gedaan en heeft niet kunnen vaststellen dat nog stukken ontbraken. Dat hij
dwangsommen zou zijn verbeurd, wordt door verweerder betwist.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers
5.1 Het persoonlijk karakter van het tuchtrecht brengt mee dat alleen degene die onheus
is bejegend door een advocaat daarover volgens de Advocatenwet kan klagen. Voor zover
het algemene belang van een goede rechtspleging aan de orde is, ligt het op de weg
van de deken om een dekenbezwaar in te dienen, indien en voor zover de deken daartoe
aanleiding ziet. Een dergelijke dekenbezwaar is echter niet aan de orde.
5.2 Naar het oordeel van de raad heeft klager 1 een evident eigen belang bij de vier
klachtonderdelen, zodat hij daarin ontvankelijk is. Dat ligt anders bij klager 2.
De raad is niet gebleken in welk persoonlijk belang klager 2 - als advocaat van klager
1 - is getroffen ten aanzien van klachtonderdelen a) en b). Daarom zal de raad klager
2 niet-ontvankelijk verklaren in (alleen) klachtonderdelen a) en b).
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling
5.3 Volgens klagers hebben zij verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat beklaagd
zodat zijn handelen moet worden getoetst aan alle (gedrags)regels die voor een advocaat
van toepassing zijn op grond van artikel 46 Advocatenwet. De raad volgt klagers daar
niet in. Met verweerder is de raad van oordeel dat zijn optreden jegens klagers moet
worden getoetst aan de beperktere maatstaf die krachtens vaste jurisprudentie van
het Hof van Discipline geldt voor een advocaat die is opgetreden in een andere hoedanigheid,
in dit geval als faillissementscurator. Dat verweerder zijn correspondentie met klager
2 als ‘advocaat’ heeft ondertekend en niet tevens als ‘curator’, leidt niet tot een andere toetsingskader omdat klagers verweerder specifiek als
faillissementscurator hebben benaderd en met die functie van verweerder aldus bekend
waren. De raad acht het wel raadzaam, zoals verweerder ter zitting ook heeft toegezegd,
dat hij zijn automatische digitale handtekening waar nodig zal aanpassen als hij tevens
als curator optreedt, om misverstanden daarover in de toekomst te voorkomen.
5.4 Volgens de hiervoor bedoelde jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft
het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid
optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt
(dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd,
zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen
een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden
gemaakt.
5.5 Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris
toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator
en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De
wet geeft in artikel 69 Faillissementswet aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk
een klacht in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator
bij het beheer en de afwikkeling van de failliete boedel.
5.6 De raad zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder bij
de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig zijn,
dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan is de
raad niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de raad naar aanleiding van de
verschillende klachtonderdelen als volgt.
Klachtonderdeel a)
5.7 Uit de stukken is de raad niet gebleken dat verweerder de bodemprocedure van klager
1 tegen de heer A doelbewust en zonder daarbij enig belang te hebben, heeft gefrustreerd.
Verweerder heeft blijkens de overgelegde e-mails, deels opgenomen onder de feiten
hiervoor, binnen een redelijke tijd en gemotiveerd gereageerd op de e-mails namens
klager 1 en op de daarin gestelde vragen en gedane verzoeken. Uit de enkele omstandigheid
dat klager 1 zich niet kon vinden in het daarin door verweerder ingenomen en telkens
herhaalde standpunt, kan nog niet worden afgeleid dat verweerder klager 1 doelbewust
aan het lijntje heeft willen houden. Het stond klager 1 immers vrij om al eerder rechtsmaatregelen
jegens verweerder te treffen dan hij heeft gedaan.
5.8 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in dezen geen
tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders
handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal dan ook klachtonderdeel
a) van klager 1 ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.9 Naar het oordeel van de raad kan verweerder niet worden aangerekend dat klager
1 een kort geding heeft moeten aanspannen wat voor hem heeft geleid tot de nodige
kosten als ook voor de boedel. Verweerder heeft zijn standpunt in het belang van de
boedel telkens opnieuw en uitvoerig uiteengezet in zijn correspondentie met klager
2 namens klager 1 en is daarin gesteund door de toezichthoudende rechter-commissaris.
Klager 1 had zich bij het standpunt van verweerder kunnen neerleggen of kon een kort
geding jegens verweerder starten. Dat laatste heeft klager 1 gedaan en was in zijn
optiek daarom nodig. Het was uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over het onderliggende
geschil tussen klager 1 en verweerder; niet aan de tuchtrechter.
5.10 Naar het oordeel van de raad kan van de hiervoor omschreven handelwijze van verweerder
als faillissementscurator geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet is gebleken
dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad zal ook klachtonderdeel
b) van klager 1 ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel c)
5.11 De juistheid van het verwijt van klagers dat verweerder niet heeft voldaan aan
het vonnis van 18 juni 2021 door klagers niet alle verzochte bescheiden te verstrekken,
is tegenover het door verweerder ook met concrete stukken onderbouwde verweer, niet
komen vast te staan. Dat verweerder daardoor vervolgens dwangsommen zou hebben verbeurd,
is door klagers niet met concrete stukken onderbouwd. Nu de raad niet is gebleken
van bijkomende omstandigheden, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder welbewust
stukken voor klagers heeft achtergehouden en/of zich opzettelijk niet aan het vonnis
heeft gehouden, is de raad van oordeel dat verweerder in dezen geen tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders handelwijze het
vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Daarom zal de raad ook klachtonderdeel c)
van klagers ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel d)
5.12 Klagers hebben dit verwijt, dat verweerder tijdens de zitting op 9 juni 2021
in strijd met de waarheid heeft verklaard, onvoldoende concreet met feiten onderbouwd.
Verweerder daarentegen heeft gemotiveerd in zijn verweer toegelicht over welke stukken
hij wel en over welke stukken hij geen beschikking had en heeft daarbij verwezen naar
de daarover met klagers gevoerde correspondentie.
5.13 Ook van deze handelwijze van verweerder als faillissementscurator kan hem tuchtrechtelijk
geen verwijt worden gemaakt, zodat ook klachtonderdeel d) van klagers door de raad
ongegrond zal worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager 2 niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b);
- verklaart de klachtonderdelen a) tot en met d) ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 5 september 2022