ECLI:NL:TADRARL:2022:172 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-891/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:172 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-08-2022 |
Datum publicatie: | 10-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-891/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De vraag die voorligt is of de herhaalde aansprakelijkstelling van klager door verweerster namens haar toenmalige cliënt wegens een vermeende beroepsfout door klager als voormalig advocaat als kennelijk misbruik is te kwalificeren jegens een collega-advocaat en dus een handelen oplevert zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Van een lichtvaardige of bij voorbaat kansloze aansprakelijkstelling van klager is de raad niet gebleken. De gemoederen tussen de beide ex-advocaten zijn hoog opgelopen wat over en weer tot pittige uitlatingen heeft geleid. Het stond verweerster vrij om op haar beurt een klacht tegen klager bij de raad in Amsterdam in te dienen. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus
2022
in de zaak 21-891/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 5 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21-28 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij waren
klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is in 2015 opgetreden voor de heer B in een geschil met Generali waar de
heer B zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering had afgesloten. Van diverse verzekeraars,
waaronder Generali, heeft de heer B op basis van zijn arbeidsongeschiktheid gelden
uitgekeerd gekregen.
2.2 Op basis van een nader onderzoek heeft Generali vastgesteld dat de heer B niet
of nauwelijks klachten had en ook nog inkomen uit arbeid genereerde. Generali heeft
van de heer B terugbetaling geëist van de ontvangen uitkeringen van in totaal € 440.000,-.
2.3 In het geschil met Generali heeft klager de heer B in eerste aanleg bijgestaan
als (toenmalig) advocaat.
2.4 Bij vonnis van 19 augustus 2015 is de heer B, onder meer, hoofdelijk, samen met
zijn managementholding, veroordeeld tot terugbetaling van alle bedragen die onder
zijn verzekering waren uitgekeerd en tot betaling van de premies waarvan zijn holding
eerder was vrijgesteld.
2.5 In hoger beroep is de heer B eerst door een andere advocaat en vanaf 2019 door
verweerster als bijgestaan.
2.6 Bij arrest van 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis
van de rechtbank bekrachtigd. In het arrest is onder meer overwogen dat de heer B
in strijd met artikel 7:941 lid 5 BW opzettelijk onjuiste gegevens aan Generali heeft
verstrekt wat tot verval van zijn recht op uitkering heeft geleid. Ook is daarin overwogen
dat de heer B ook privé, naast zijn managementholding, als verzekerde op de polis
aansprakelijk kon worden gehouden voor de gevorderde terugbetaling.
2.7 Bij brief van 5 juli 2019 heeft verweerster namens de heer B klager aansprakelijk
gesteld wegens een vermeende beroepsfout. Volgens verweerster had klager in eerste
aanleg geen nadrukkelijk verweer namens de heer B gevoerd met betrekking tot de privé
aansprakelijkheid van de cliënt.
2.8 Bij brief van 29 augustus 2019 aan verweerster heeft klager uitvoerig betwist
dat hij een beroepsfout had gemaakt en verwezen naar het arrest, waaruit bleek dat
eventuele omissies in hoger beroep zijn rechtgezet.
2.9 Bij brief van 9 december 2020 aan klager heeft verweerster in het kader van de
aansprakelijkstelling klager gewezen op het vonnis van de rechtbank, waarin expliciet
stond vermeld dat hij geen verweer namens de heer B had gevoerd over diens privé aansprakelijkheid.
Daarnaast heeft verweerster namens de heer B gesteld dat klager de verkeerde polisvoorwaarden
heeft gehanteerd en ook op dat onderdeel geen passend verweer heeft gevoerd. Verweerster
heeft klager geadviseerd en zo nodig, gesommeerd, om diens aansprakelijkstelling op
deze twee gronden te melden bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en verweerster
daarover te informeren. Indien klager op dat punt in gebreke zou blijven, heeft verweerster
aangekondigd een klacht tegen hem in de dienen.
2.10 Klager heeft hierop op 11 januari 2021 gereageerd en in zijn brief onder meer
aan verweerster laten weten te overwegen een klacht tegen haar in te dienen wegens
het ontbreken van enige grondslag voor zijn herhaalde aansprakelijkstelling wegens
verjaring.
2.11 Op 19 januari 2021 heeft verweerster, mede namens de heer B, een klacht tegen
klager ingediend bij de deken in het arrondissement Amsterdam (bekend onder zaaknummer
22 055/A/A).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager namens haar cliënt tot tweemaal toe aansprakelijk te stellen wegens een
vermeende beroepsfout, terwijl zij (i) wist dat daarvoor geen juridische grondslag
bestond en (ii) daarin toch te blijven volharden ook na verwerping van de twee gronden
van aansprakelijkstelling door het gerechtshof;
b) onterecht te stellen dat klager in eerste aanleg een omissie heeft begaan bij het
voeren van verweer voor zijn toenmalige cliënt en dit niet nader te onderbouwen in
de aansprakelijkstelling;
c) zich onterecht onheus bejegend te voelen en om die reden een valse klacht tegen
klager bij de deken van de Orde van Advocaten in Amsterdam in te dienen en klager
daarbij uit te maken voor leugenaar.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Het stond haar vrij namens haar cliënt klager, die de voormalig advocaat van de
heer B was, aansprakelijk te stellen voor een door hem in eerste aanleg gemaakte beroepsfout.
Het was vervolgens aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van klager om te beslissen
of inderdaad sprake is van aansprakelijkheid. Klager heeft botweg en op juridisch
onjuiste gronden geweigerd om zijn aansprakelijkstelling door te geven aan zijn verzekeraar,
hetgeen tuchtrechtelijk niet toelaatbaar is. Van verjaring was geen sprake zodat zij
op klager aansprakelijk mocht stellen zoals door haar gedaan.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager was volgens de heer B in eerste aanleg tekortgeschoten door onvoldoende
verweer te voeren. Niet alleen heeft klager geen verweer gevoerd tegen de door de
verzekeringsmaatschappij gevorderde hoofdelijkheid, maar ook heeft hij het verweer
gebaseerd op onjuiste polisvoorwaarden. Volgens verweerster heeft de heer B rondom
de cassatieprocedure ontdekt dat in alle instanties al jaren op basis van verouderde
en voor hem nadeligere polisvoorwaarden werd geprocedeerd. Daarover lopen nog diverse
procedures van de heer B.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerster stelt dat het niet om haar opvattingen gaat maar om hetgeen de heer
B toen wilde. De heer B ontkent met klem de beschuldiging dat hij een verzekeringsfraudeur
en leugenaar zou zijn en neemt aanstoot aan deze beschuldigingen van klager. Dat hij
tot en met de Hoge Raad in het ongelijk is gesteld, zegt niets. Volgens verweerster
mag van klager als toenmalig advocaat van de heer B worden verwacht dat hij fatsoenlijk
met en over de heer B communiceert, zonder te schelden. Volgens verweerster is het
niveau van klager een advocaat onwaardig, zeker nu hij verweerster ervan heeft beschuldigd
een valse klacht tegen hem te hebben ingediend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat
van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline
komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid
is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig
grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs
kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art.
10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die
regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van
belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
5.3 De raad zal aan de hand van deze maatstaf het optreden van verweerster beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b)
5.4 De raad ziet aanleiding om deze klachtonderdelen vanwege hun samenhang gelijktijdig
te beoordelen.
5.5 De vraag die ter beantwoording voorligt is of de herhaalde aansprakelijkstelling
van klager door verweerster namens haar toenmalige cliënt als kennelijk misbruik is
te kwalificeren jegens een collega-advocaat en dus een handelen van verweerster oplevert
zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dat verweerster klager lichtvaardig aansprakelijk
heeft gesteld in een bij voorbaat kansloze kwestie is de raad uit de stukken niet
gebleken. Klager heeft in dit kader zelf ook aangevoerd dat zijn eventuele omissies
in eerste aanleg, toen hij de advocaat van de heer B was, in hoger beroep hersteld
hadden kunnen worden en dat dat ook is gebeurd. Het stond verweerster naar het oordeel
van de raad dan ook vrij om de heer B te adviseren om klager voor een vermeende beroepsfout
in eerste aanleg aansprakelijk te stellen zoals zij dat daarna namens haar toenmalige
cliënt ook heeft gedaan. Anders was het geweest indien verweerster had moeten begrijpen
dat een dergelijke en herhaalde claim jegens klager niet op feiten en op de wet zou
zijn gebaseerd. Daarvan is de raad echter niet gebleken. Verweerster heeft in dat
kader aangevoerd dat zij klager aansprakelijk moest stellen om de verjaring van de
in haar visie reële vordering van de heer B op klager te stuiten. In het midden kan
blijven of de vermeende vordering van de heer B op klager toen al was verjaard of
onvoldoende concreet was onderbouwd, zoals klager heeft betoogd. Het is aan de civiele
rechter om daarover eventueel in rechte te oordelen, niet aan de tuchtrechter. Ter
zitting heeft klager nog verklaard dat hij melding van de aansprakelijkstelling bij
zijn verzekeraar heeft gedaan, zodat verweerster op dat punt nu de gewenste duidelijkheid
heeft gekregen. Of klager gehouden was de kwestie aan zijn beroepsaansprakelijkheidsassuradeur
te melden, zoals verweerster heeft aangevoerd, kan in het midden blijven, nu dit immers
niet ziet op het handelen van verweerster maar op het handelen van klager zelf, wat
kennelijk onderwerp van discussie is in de hierna te noemen klachtprocedure voor de
Raad van Discipline Amsterdam.
5.6 In de hiervoor geschetste omstandigheden mocht verweerster naar het oordeel van
de raad handelen namens haar cliënt zoals richting klager gedaan en heeft zij daarbij
de grenzen van het betamelijke niet overschreden. Deze afweging zou niet anders zijn
geweest bij toetsing aan gedragsregel 24. De raad oordeelt de klachtonderdelen a)
en b) dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Uit de overgelegde stukken is de raad gebleken dat de gemoederen tussen klager
en verweerster hoog zijn opgelopen en dat zij over en weer pittige uitlatingen hebben
gedaan. Verweerster heeft zich kennelijk onheus bejegend gevoeld door klager wat op
haar beurt heeft geleid tot een klacht van haar en van haar toenmalige cliënt tegen
klager bij de deken in Amsterdam. Niet valt in te zien waarom verweerster dat tuchtrechtelijk
verweten kan worden. Het is aan de Raad van Discipline Amsterdam om nog over die klacht
te oordelen. Deze raad staat daar buiten.
5.8 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klager
in deze geen sprake is, zal ook klachtonderdeel c) ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 8 augustus 2022