ECLI:NL:TADRARL:2022:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-880/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:171
Datum uitspraak: 08-08-2022
Datum publicatie: 10-08-2022
Zaaknummer(s): 21-880/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft klager geadviseerd om in zijn 1e letselschadezaak een vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting te sluiten terwijl zij wist dat zijn 2e letselschadezaak nog liep. Dat zij klager op de risico's daarvan heeft gewezen, is de raad niet gebleken, nu een schriftelijk stuk daarover ontbreekt (gedragsregel 16). Namens klager is verweerster aansprakelijk gesteld. In strijd met de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline heeft zij klager in het ongewisse gelaten over haar standpunt over zijn claim. De raad is niet gebleken dat verweerster heeft gereageerd op vragen van de gemachtigde van klager, wat wel van een advocaat wordt verwacht. Dat zij de daarin gestelde vragen al eerder had beantwoord, is uit de stukken niet gebleken. Onvoldoende communicatie. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 8 augustus 2022
in de zaak 21-880/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: de heer K.B, gevestigd te [plaats]
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 2 november 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1320704/DB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 mei 2022. Daarbij was klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 11 november 2021 namens klager.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager heeft op 10 december 2017 en daarna ook op 13 mei 2018 een verkeersongeval gehad.
2.2 Verweerster heeft klager bijgestaan in zijn beide letselschadezaken met verschillende verzekeraars. Op het moment van het tweede verkeersongeval was het eerste verkeersongeval van klager nog niet financieel afgehandeld.
2.3 Klager heeft door ondertekening van een vaststellingsovereenkomst in november 2018 zijn eerste letselschadezaak geëindigd tegen finale kwijting.
2.4 Op 17 oktober 2019 heeft de gemachtigde van klager in deze procedure, die werkzaam is als letselschadespecialist bij een advocatenkantoor, een overnameverzoek van het dossier van het tweede verkeersongeval aan verweerster gestuurd.
2.5 Met deze dossierovername heeft verweerster op 18 oktober 2019 ingestemd. In haar e mail heeft zij de gemachtigde van klager verder gemeld dat zij een kopie van dat dossier separaat aan hem zal toesturen. 
Dezelfde dag heeft de gemachtigde van klager per e-mail aan verweerster geschreven:

“Dank voor uw snelle reactie. Op het moment dat client een tweede ongeval is overkomen was de afhandeling van zijn eerste dossier nog niet beëindigd. Kunt u mij vertellen waarom er toch voor gekozen is om het eerste dossier af te sluiten?”

2.6 Per e-mail van 1 november 2019 heeft de gemachtigde van klager aan verweerster gevraagd om te reageren op zijn e-mail van 18 oktober 2019. Daarna is telefonisch contact tussen de gemachtigde van klager en verweerster geweest.
2.7 Per e-mail van 20 oktober 2020 heeft de gemachtigde van klager zich namens klager gesteld en onder meer aan verweerster geschreven:

“(…) U heeft client bijgestaan in verband met een letselschadezaak (ongeval van 10 december 2017). In dat kader heeft client op uw advies het dossier in november 2018 afgesloten met een VSO.

Bedrijfsregeling 7 artikel 5

Client is op 13 mei 2018 een ander ongeval overkomen, welke ook door u behandeld werd. De aansprakelijkheid in dat dossier was reeds erkend en doch heeft u er destijds voor gekozen om bedrijfsregeling 7 artikel 5 toe te passen. (…)

Ook heb ik u regelmatig gebeld en terugbelverzoeken achter gelaten. Uiteindelijk heb ik u kunnen spreken en gaf u aan dat u het eerste dossier heeft afgesloten, omdat de klachten anders waren dan die van het ongeval wat client is overkomen op 13 mei 2018.
 
Medisch advies

Onlangs heb ik het medisch advies van de tegenpartij van het ongeval van 13 mei 2018 ontvangen en wil ik u wijzen op het volgende schrijven van de medisch adviseur:

“Zoals ook uit bron 22 blijkt, meldt betrokkene op 25 april 2018 al forse schouderklachten. (…). Op 6 juni 2018 geeft betrokkene dezelfde schouderklachten aan. Zowel het schrijven van de huisarts d.d. 15 maart, als de verslaglegging van de revalidatiearts zijn duidelijk omtrent de reeds vooraf aan het 2e ongeval bestaande schouderklachten.”

Het komt erop neer dat de medisch adviseur van de tegenpartij van mening is dat de klachten die client nu ondervindt zich al voor het ongeval van 13 mei 2018 presenteerde.

Graag ontvang ik binnen 2 weken een reactie op bovenstaande (…).”

2.8 Per e-mail van 2 november 2020 heeft verweerster aan de gemachtigde van klager om toezending van een machtiging gevraagd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om informatie voor klager op te vragen.
2.9 Daarop heeft de gemachtigde van klager bij zijn e-mail van 17 november 2020 aan verweerster de machtiging van klager gestuurd en verweerster gevraagd om alsnog te reageren op zijn e-mail van 20 oktober 2020.
2.10 Per e-mail van 4 december 2020 heeft de gemachtigde van klager opnieuw aan verweerster om een reactie gevraagd en voor zover nodig rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.11 In zijn e-mail van 16 december 2020 aan verweerster heeft de gemachtigde van klager verweerster aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden en nog te lijden schade. Daarnaast is verweerster verzocht om deze kwestie bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.
2.12 Op 31 december 2020 heeft de gemachtigde van klager een e-mail aan verweerster gestuurd met het verzoek om te reageren en heeft daarbij aangekondigd dat hij bij uitblijven van een reactie van haar kant klager zal adviseren een klacht tegen haar in te dienen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) een beroepsfout te maken door het oudste letselschadedossier van klager al te sluiten en niet ter bescherming van klager samen te voegen terwijl zij (i) ten tijde van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager in 2018 bekend was met het tweede ongeval met letsel van (ii) heeft nagelaten om klager te wijzen op de risico’s van afsluiting van zijn oudste dossier, en daarmee in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 12 en 16;
b) de aansprakelijkstelling door klager niet te melden bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en klager;
c) niet te reageren op e-mailberichten van (de gemachtigde van) klager en relevante vragen daardoor niet te beantwoorden.
3.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager het volgende aangevoerd. Volgens klager heeft verweerster in strijd gehandeld met de Bedrijfsregeling Schuldloze Derden. Verweerster had als ervaren letselschadeadvocaat moeten weten dat het afsluiten van een eerste letselschadedossier met een vaststellingsovereenkomst, terwijl op dat moment het dossier van klager na zijn tweede ongeval nog lopend was, risico’s voor klager met zich mee kon brengen met onomkeerbare gevolgen. Zij heeft klager niet op die risico’s gewezen waardoor hij de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend. Ook is verweerster jegens klager nalatig geweest door nadat zij bekend was met het tweede ongeval van klager de verzekeraar van het eerste ongeval daar niet over te informeren. Als verweerster dat wel had gedaan, dan waren de verzekeraars verplicht geweest om te bepalen wie als regelend verzekeraar zou optreden en waren beide dossiers als één dossier door de regelend verzekeraar behandeld. Door dat niet zo te doen, is klager de dupe geworden van de schuldvraag tussen beide verzekeraars. De tweede verzekeraar heeft gesteld dat de specifieke klachten van klager na het tweede ongeval al daarvoor bestonden en dat de verzekeraar daarom dus niet schadeplichtig was. Klager kon daar niets meer aan doen omdat zijn eerste dossier al op advies van verweerster was afgesloten. Dit terwijl verweerster bovendien al voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in 2018 op de hoogte was dat de betreffende klachten bij klager reeds bestonden omdat zij die informatie zelf had opgevraagd.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Volgens verweerster was de Bedrijfsregeling Schuldloze Derden niet van toepassing in de situatie van klager maar de ‘gewone’  aansprakelijkheidsbepalingen uit het Burgerlijk Boek. Genoemde regeling is volgens haar alleen bedoeld tussen verzekeraars om te voorkomen dat zij talmen met erkenning van aansprakelijkheid. In de situatie van klager is voor beide ongevallen de aansprakelijkheid op grond van het BW erkend. In de periode dat beide dossiers bij haar in behandeling waren, was sprake van duidelijk ‘andersoortig’  letsel van klager. Verweerster heeft dit als volgt toegelicht.
4.3 Pas na overdracht van het tweede dossier door haar aan de gemachtigde van klager is het medisch advies van de tegenpartij beschikbaar gekomen. Zij was dan ook ten tijde van de afhandeling van de eerste zaak niet bekend met de inhoud daarvan. 
4.4 Klager beroept zich nu op de haar wel bekende brief van 4 mei 2018 van de revalidatiearts en de medische informatie van de huisarts van 15 maart 2018, waarin melding zou zijn gemaakt van ‘pijn aan de rechterschouder’. Dit is slechts één zinsnede uit die stukken en stond in de ‘anamnese’, dus betrof informatie van klager zelf. In diezelfde brieven stonden volgens verweerster echter nog een scala van zeker 10 andersoortige whiplashachtige klachten van klager uitvoerig beschreven. Klager verwijst in zijn klacht alleen naar die ene hiervoor genoemde zinsnede, maar die zin is volgens verweerster uit een groter (interpreteerbaar) geheel van minimaal 22 bronnen gehaald en bovendien niet in een verifieerbaar verband/context door hem naar voren gebracht. Uit de medische informatie van de huisarts en van de revalidatiearts konden na de ‘achterop aanrijding’  van klager op 10 december 2017 alleen whiplash-achtige klachten worden afgeleid. De schouderklachten van klager waren ten opzichte daarvan ‘andersoortig’, namelijk orthopedisch van aard, en bovendien ruim drie maanden na het tweede ongeval van 13 mei 2018 vastgesteld. Dit is een cruciaal onderscheid voor letselschadezaken, omdat whiplashklachten over het algemeen medisch lastig zijn te onderbouwen en orthopedische schouderklachten goed onderbouwd kunnen worden. Omdat evident in de twee ongevallen andersoortig letsel was opgetreden bij klager heeft zij hem nog tijdens de looptijd van het tweede ongeval op juridische gronden geadviseerd om een regeling met de verzekeraar van het eerste ongeval te treffen. Dit heeft zij herhaaldelijk met klager besproken en uitgelegd en dit ook schriftelijk aan hem vastgelegd, inclusief de voor- en nadelen en risico’s die daarbij speelden. Klager heeft weloverwogen ingestemd met regeling van zijn eerste ongeval. Verweerster merkt nog op dat dit alles bij de gemachtigde van klager ook bekend had kunnen zijn als hij bij het overnameverzoek van het tweede dossier ook een kopie van het eerste dossier bij haar had opgevraagd. Dat heeft hij niet gedaan.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerster ziet gegeven het onder a) genoemde geen aanleiding om de gegevens van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aan klager door te geven. De enkele vermelding van klager dat er in een afgehandeld dossier door hem schade is geleden, is daarvoor onvoldoende. Volgens verweerster wordt slechts een klacht door klager tegen haar ingediend met de hoop dat die informatie over haar verzekeringsmaatschappij alsnog wordt verstrekt. Daaraan werkt verweerster niet mee.
Klachtonderdeel c)
4.6 De vragen van klager heeft zij in een eerder stadium onderbouwd beantwoord zodat zij niet meer op dezelfde vragen van klager via zijn gemachtigde hoefde te reageren.

5 BEOORDELING
Ten aanzien van de omvang van de klacht
5.1 Tijdens de zitting van de raad is door klager aangevoerd dat door de raad op vier klachtonderdelen moet worden beslist en niet slechts op de drie klachtonderdelen die in de aanbiedingsbrief van de deken zijn genoemd. Voor zijn vierde klachtonderdeel is door klager verwezen naar zijn e-mail van 11 november 2021 aan de raad. Verweerster heeft in haar dupliek gemeend een vergoeding van klager te kunnen vragen voor de door haar aan de klacht van klager bestede tijd. Volgens klager handelt verweerster daarmee ook klachtwaardig omdat zij daarmee het recht van een voormalig cliënt/klager om te klagen over haar functioneren frustreert. Het aansprakelijk stellen van een ontevreden cliënt voor de kosten die gemoeid zijn met een door die cliënt ingediende klacht is in strijd met de betamelijkheid die van een advocaat verwacht mag worden. Volgens klager ter zitting is dit aspect besproken tijdens het bemiddelingsgesprek met verweerster bij de deken, zodat de raad ook daarover kan oordelen.
5.2 Naar het oordeel van de raad blijkt uit de stukken dat het hiervoor omschreven vierde klachtonderdeel geen deel uitmaakte van de initiële klacht van klager. Tijdens het onderzoek naar de drie klachtonderdelen is blijkens de stukken een discussie tussen verweerster en de gemachtigde van klager ontstaan over diens optreden. Nu dit niet binnen de initiële klacht van klager valt en gelet op de omstandigheid dat verweerster op dit punt door haar afwezigheid op de zitting niet alsnog haar reactie heeft kunnen geven, kan door de raad alleen worden geoordeeld over de drie klachtonderdelen, zoals genoemd onder 3. Ten aanzien van deze drie klachtonderdelen overweegt de raad als volgt.
5.3 Centraal staat de vraag of verweerster de twee letselschadezaken van klager heeft behandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
5.4 De raad hanteert hierbij als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.5 Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.6 Voorts geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocaten volgen, ook de kernwaarden betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden is aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdeel a)
5.7 De raad stelt voorop dat uit de maatstaf zoals hiervoor weergegeven volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat als een advocaat een cliënt adviseert om een overeenkomst te ondertekenen het op de weg van die advocaat ligt om de gevolgen daarvan vooraf uitgebreid met de cliënt te bespreken en zich ervan te vergewissen dat die cliënt de gevolgen daarvan ook begrijpt. Gedragsregel 16 leidt ertoe dat afspraken daarover dan schriftelijk worden vastgelegd en schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd om misverstanden daarover achteraf met de cliënt te voorkomen.
5.8 Mogelijk had verweerster haar deskundige redenen om klager te adviseren om in november 2018 een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen en daarmee de eerste letselschadezaak af te sluiten terwijl zij wist dat op dat moment het tweede letseldossier van klager nog liep. Tijdens de zitting heeft zij vragen daarover van de raad niet kunnen beantwoorden wegens haar afwezigheid. Wat daar ook van zij, klager heeft gesteld dat hij de vaststellingsovereenkomst tegen finale kwijting nooit in november 2018 had ondertekend indien hij toen van verweerster had gehoord welke nadelige financiële gevolgen dat voor de afhandeling van zijn nog lopende tweede ongeval zou kunnen hebben. Alhoewel verweerster in haar verweer heeft gesteld dat zij klager zowel mondeling als schriftelijk heeft gewezen op de risico’s van de finale kwijting bij ondertekening van de vaststellingsovereenkomst, ontbreekt een dergelijk stuk in het klachtdossier. Klager ontkent ook dat hij die informatie van verweerster heeft gekregen, waardoor hij naar zijn zeggen achteraf een onjuiste keuze heeft gemaakt. Als al sprake was van evident andersoortig letsel bij klager als gevolg van de twee ongevallen na elkaar, zoals verweerster verder heeft gesteld, dan kon dat naar het oordeel van de raad nog wel tot dezelfde schadeposten voor klager lijden. Klager heeft in dit kader ter zitting van de raad verklaard dat hij van beide ongevallen ook ernstige schouderklachten heeft overgehouden met operaties en arbeidsongeschiktheid voor zijn eigen werk tot gevolg. Zowel uit vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline als uit gedragsregel 16 volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Verweerster heeft aldus over deze voor klager belangrijke kwesties onvoldoende duidelijk met hem gecommuniceerd. Niet kan worden vastgesteld of verweerster voldoende regie heeft gevoerd op dit punt. Dat is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 De raad stelt voorop dat het de hierin verweten gedraging toetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De vraag in dit geval is of verweerster, met het weigeren van het verstrekken van de gegevens van haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, handelt zoals een behoorlijk advocaat betaamt. In dit verband wijst de raad op artikel 6:24 van de Verordening op de advocatuur (Voda). Daarin staat dat de advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid (lid 1) en dat hij de verzekering aangaat met een verzekeraar van wie aannemelijk is dat deze voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van solvabiliteit (lid 4). Uit de toelichting op dat artikel blijkt wat het doel van deze plicht is. Het gaat erom het publiek tot op zekere hoogte waarborg te bieden dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt in geval van schade door een beroepsfout, aldus de toelichting op artikel 6:24 Voda.
5.10 De advocaat kan blijkens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline aan de waarborgfunctie in elk geval voldoen door de (vermeend) benadeelde desgevraagd de gegevens van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te geven, bijvoorbeeld door toezending van een kopie van de melding van de betreffende claim aan de verzekeraar van verweerders. Aan deze waarborgfunctie wordt evenwel ook voldaan als de advocaat de deken als toezichthouder vraagt te bevestigen dat die advocaat adequaat is verzekerd ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid en de claim is gemeld bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
5.11 Naast de waarborgfunctie brengt de betamelijkheidsnorm als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet mee dat een advocaat jegens de (vermeend) benadeelde helder communiceert na een ingediende claim. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerster heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling van 16 en herhaald op 31 december 2020 door de gemachtigde van klager. Dat zij die claim van klager als onvoldoende onderbouwd afwijst, blijkt voor het eerst uit haar verweer in de klachtprocedure. Evenmin is uit de stukken gebleken dat verweerster de deken heeft gevraagd om schriftelijk te bevestigen dat zij adequaat is verzekerd ter zake van het risico van haar beroepsaansprakelijkheid en dat zij de claim van klager heeft gemeld bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Daarmee had verweerster kunnen volstaan. Het feit dat verweerster verplicht is een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben betekent immers niet dat klager een aanspraak op de verzekeraar heeft. Als verweerster deze claim van klager zou afwijzen, kan klager haar in rechte aanspreken. Indien de claim van klager wordt gehonoreerd, ontstaat een betalingsverplichting voor verweerster. Of de verzekeraar die schade al dan niet (aan verweerster) vergoedt, is een zaak tussen de verzekeraar en verweerster, waar klager buiten staat. Eventueel ter zake geldende polisvoorwaarden hebben uitsluitend werking tussen de verzekerde verweerster en haar verzekeraar. Doorslaggevend daarbij is dat verweerster klager niet in het ongewisse heeft gelaten over haar standpunt ten aanzien van de claim. Verweerster is daarin, zoals hiervoor is overwogen, tekortgeschoten en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld. Daarom zal ook klachtonderdeel b) gegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.12 De raad overweegt dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij aan hem gerichte berichten, die aandacht en beantwoording behoeven, waaronder vragen over de dienstverlening en met een aansprakelijkstelling, binnen redelijke termijn afdoende beantwoordt.
5.13 Uit de stukken is de raad gebleken dat de gemachtigde van klager op 20 oktober 2020 aan verweerster om een inhoudelijke reactie op een specifieke vraag heeft verzocht. Verweerster heeft daar op 2 november 2020 niet inhoudelijk op gereageerd, maar heeft daarin alleen verzocht om toezending van een volmacht van klager aan zijn gemachtigde. Op 17 november 2020 is aan verweerster een volmacht namens klager gemaild. Voor zover die volmacht van klager aan zijn gemachtigde in de visie van verweerster niet toereikend was, had het op haar weg gelegen om dat kenbaar te maken bij klager en zijn gemachtigde. Dat zij dat heeft gedaan, is de raad uit de stukken niet gebleken.
5.14 In de bij genoemde volmacht behorende e-mail van 17 november 2020 is verweerster namens klager gevraagd om alsnog te reageren op de e-mail van 20 oktober 2020. Namens klager is dit verzoek aan verweerster herhaald in de e-mails van 4, 16 en 31 december 2020 waarin hij verweerster ook aansprakelijk heeft gesteld voor een vermeende beroepsfout. De raad is niet gebleken dat verweerster op deze correspondentie richting de gemachtigde van klager heeft gereageerd. Evenmin is de raad gebleken dat zij dezelfde vragen, zoals door haar gesteld, al in een eerder stadium rechtstreeks aan klager had beantwoord waardoor zij zich niet genoodzaakt voelde om dat opnieuw te doen. Stukken die dat standpunt van verweerster onderbouwen, ontbreken ook in het dossier. Zij heeft door haar afwezigheid ter zitting geen nadere opheldering verschaft. De raad overweegt dat, ook al is de relatie tussen de advocaat en voormalig cliënt verslechterd of beëindigd na overname van een zaak, het een behoorlijk advocaat niet betaamt om helemaal niet te reageren op correspondentie namens die cliënt, ook niet bij irritatie over de door een gemachtigde namens haar oud-cliënt aan haar gemaakte verwijten.
5.15 De raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat verweerster niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad is van oordeel dat verweerster gelet op het bovenstaande een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Dit verwijt klemt temeer in gevallen zoals dit, waarbij het gaat om letselgeschillen als de onderhavige zaken van klager, die naar hun aard doorgaans een grote invloed hebben op het persoonlijk leven van de cliënt. De raad zal ook klachtonderdeel c) gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
De raad heeft de klacht geheel gegrond verklaard. Daaruit blijkt dat verweerster niet de zorg jegens klager als cliënt heeft betracht zoals van haar verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Advocatenwet, in het bijzonder door onvoldoende te communiceren. De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster anderzijds acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.          

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht geheel gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 21-880/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, P. Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2022.

griffier                                                          voorzitter
 
Verzonden d.d. 8 augustus 2022