ECLI:NL:TADRARL:2022:166 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-314/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:166 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2022 |
Datum publicatie: | 09-08-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-314/AL/NN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit van de dienstverlening. Verweerder heeft de oproepingsbrief voor de zitting weliswaar te laat aan klager doorgestuurd, maar hierdoor is klager niet in zijn belangen geschaad. Voor de juistheid van de ernstige verwijten dat verweerder de zaak aan klagers wederpartij heeft verkocht, beroepsverraad heeft gepleegd en expres is tekortgeschoten heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 4 juli 2022
in de zaak 22-314/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland d.d. 14 april 2022 met kenmerk 2021 KNN092/1488854, door de raad ontvangen op 14 april 2022, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager vanaf 1 november 2019 bijgestaan in een geschil met A.
Na van klager verkregen akkoord heeft verweerder aan A een dagvaarding doen betekenen.
Op 14 oktober 2020 heeft verweerder de door A ingediende conclusie van antwoord ontvangen.
Bij brief d.d. 26 oktober 2020 heeft verweerder de conclusie van antwoord doorgestuurd
aan klager.
1.2 Bij tussenvonnis d.d. 20 oktober 2020, door verweerder ontvangen op 21 oktober
2020, is partijen verzocht hun verhinderdata aan de rechtbank door te geven, hetgeen
verweerder bij brief d.d. 26 oktober 2020 heeft gedaan. Op 10 november 2020 heeft
ten kantore van verweerder een bespreking tussen klager en verweerder plaatsgevonden,
waarbij verweerder het tussenvonnis d.d. 20 oktober 2020 aan klager heeft overhandigd.
Tijdens de bespreking hebben klager en verweerder de door A ingediende conclusie van
antwoord en het tussenvonnis besproken.
1.3 Op 19 november 2020 heeft verweerder van de rechtbank een oproepingsbrief ontvangen
voor de zitting van 7 januari 2021. Verweerder heeft deze oproepingsbrief op 21 december
2021 aan klager doorgestuurd. Ter voorbereiding van deze zitting heeft op 29 december
2020 tussen klager en verweerder een bespreking op verweerders kantoor plaatsgevonden.
Verweerder heeft de inhoud van deze bespreking bij brief d.d. 29 december 2020 aan
klager bevestigd.
1.4 Verweerder heeft klager tijdens de mondelinge behandeling van 7 januari 2021 bijgestaan
en klagers standpunten naar voren gebracht. Ook klager is tijdens de zitting aan het
woord geweest. Na afloop van de zitting heeft verweerder namens klager met (de advocaat
van) A afspraken gemaakt. Verweerder heeft de gemaakte afspraken bij brief d.d. 7
januari 2020 aan klager bevestigd. Nadat verweerder van de advocaat van A had vernomen
dat klager niet was verschenen bij een afspraak op 12 januari 2021, heeft verweerder
klager bij brief d.d. 15 januari 2021 geïnformeerd over de risico’s van het niet nakomen
van de gemaakte afspraken. Hierop heeft klager de aan verweerder verstrekte opdracht
ingetrokken.
1.5 Op 21 mei 2021 heeft verweerder het vonnis van de rechtbank d.d. 18 mei 2021 ontvangen
en diezelfde dag aan klager doorgestuurd.
1.6 Op 9 juli 2021 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
Verweerder heeft de zaak aan klagers wederpartij verkocht, beroepsverraad gepleegd
en is expres tekortgeschoten doordat hij:
a) de door de wederpartij ingediende conclusie van antwoord pas een maand na ontvangst
aan klager heeft doorgestuurd;
b) het tussenvonnis d.d. 20 oktober 2020 pas ter zitting van 7 januari 2021 aan klager
heeft overhandigd;
c) de oproepingsbrief van de rechtbank d.d. 19 november 2020 pas op 21 december 2020
aan klager heeft doorgestuurd;
d) klager op 24 december 2020 telefonisch heeft verzocht om diezelfde dag inhoudelijk
op het door de wederpartij gevoerde verweer te reageren;
e) klager tijdens de zitting van 7 januari 2021 niet goed heeft bijgestaan omdat klagers
standpunt onvoldoende naar voren is gebracht.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals
over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak
voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door
de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen
worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Klachtonderdelen a) en d)
4.2 Klager verwijt verweerder dat hij de conclusie van antwoord pas een maand na ontvangst
heeft doorgestuurd aan klager. Ook verwijt klager verweerder dat deze hem op 24 december
2020 telefonisch heeft verzocht om diezelfde dag inhoudelijk op het door de wederpartij
gevoerde verweer te reageren.
4.3 Verweerder heeft de juistheid van deze verwijten uitdrukkelijk weersproken. Verweerder
heeft in dat verband aangevoerd dat hij de conclusie van antwoord, nadat hij deze
op 14 oktober 2020 had ontvangen, bij brief d.d. 26 oktober 2020 aan klager heeft
doorgestuurd. Ook heeft verweerder onweersproken gesteld dat klager en verweerder
de conclusie van antwoord vervolgens tijdens de bespreking op verweerders kantoor
op 10 november 2020 hebben besproken.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder
heeft klager zijn klacht onvoldoende onderbouwd. Klager heeft enkel gesteld dat de
juistheid van zijn klacht blijkt uit het feit dat boven de brief van 26 oktober 2020
is vermeld “Per e-mail verzonden” terwijl klager niet beschikt over een e-mailadres, zodat hij de brief niet kan hebben
ontvangen. Verweerder heeft in dit verband aangevoerd dat de tekst “Per e-mail verzonden” een standaardtekst betreft die abusievelijk niet is verwijderd uit de brief aan klager
en dat alle correspondentie, dus ook deze brief, per gewone post aan klager is verzonden.
Deze uitleg van verweerder komt de voorzitter aannemelijk voor. Dat klager de conclusie
van antwoord eerst, zoals klager stelt, op 14 november 2020 heeft ontvangen, blijkt
ook niet uit de stukken. Waar verweerder onweersproken heeft gesteld dat klager en
verweerder de conclusie van antwoord tijdens de bespreking van 10 november 2020 hebben
besproken, acht de voorzitter voorts onaannemelijk dat verweerder hem op 24 december
2020 telefonisch zou hebben verzocht om diezelfde dag op die conclusie te reageren.
Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt zijn de klachtonderdelen a en d kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerder heeft klagers verwijt, dat verweerder het tussenvonnis d.d. 20 oktober
2020 pas op 7 januari 2021 aan klager heeft overhandigd, gemotiveerd weersproken.
In dit verband heeft verweerder naar voren gebracht dat hij zijn verhinderdata alsook
die van klager bij brief d.d. 26 november 2020 aan de rechtbank heeft toegestuurd,
dat hij het tussenvonnis tijdens de bespreking van 10 november 2020 aan klager heeft
overhandigd en dat klager en verweerder het tussenvonnis tijdens die bespreking ook
hebben besproken. Deze uitleg van verweerder komt de voorzitter aannemelijk voor.
De voorzitter is van oordeel dat klager, in het licht van het gemotiveerde verweer
van verweerder, ook dit onderdeel van de klacht onvoldoende heeft onderbouwd. De conclusie
uit het voorgaande is dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
4.6 Verweerder heeft erkend dat hij de oproepingsbrief van de rechtbank d.d. 19 november
2020 pas op 21 december 2020 aan klager heeft doorgestuurd. De voorzitter is van oordeel
dat verweerder, door meer dan een maand met doorzending te wachten, onzorgvuldig heeft
gehandeld. Immers, van een advocaat mag worden verwacht dat deze zijn cliënt op de
hoogte houdt van belangrijke informatie, feiten en afspraken (gedragsregel 16). Echter,
niet is gebleken dat klager door de te late doorzending van de oproepingsbrief in
diens belangen is geschaad. Klager en verweerder hebben ter voorbereiding van de zitting
immers op 29 december 2020 uitvoerig met elkaar gesproken en klager is ook ter zitting
van 7 januari 2020 verschenen. Hoewel verweerder naar het oordeel van de voorzitter
onzorgvuldig heeft gehandeld door de oproepingsbrief pas op 21 december 2020 aan klager
door te sturen, is deze onzorgvuldigheid naar het oordeel van de voorzitter gelet
op het voorgaande niet van een zodanig gewicht dat verweerder daarvan ook een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Ook klachtonderdeel c is om die reden kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.7 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij klager ter zitting van 7 januari 2020
niet goed heeft bijgestaan omdat hij het standpunt van klager onvoldoende naar voren
heeft gebracht. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de zitting uitvoerig met klager
heeft voorbereid, dat hij mede aan de hand van door klager zelf opgestelde notities
het standpunt van klager heeft toegelicht en dat klager tijdens de zitting ook zelf
aan het woord is geweest. Tegenover het gemotiveerde verweer van verweerder heeft
klager zijn klacht niet onderbouwd. Zo heeft hij niet toegelicht waaruit blijkt dat
verweerder de zitting niet goed had voorbereid of wat verweerder op de zitting had
moeten aanvoeren maar dat niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de voorzitter is
geenszins gebleken dat verweerders bijstand ter zitting van 7 januari 2021 ondermaats
is geweest. De conclusie uit het voorgaande is dat klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond
is
4.8 Voor de juistheid van de ernstige verwijten dat verweerder de zaak aan klagers
wederpartij heeft verkocht, beroepsverraad heeft gepleegd en expres is tekortgeschoten
heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Op grond van
het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 4 juli 2022