ECLI:NL:TADRARL:2022:16 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-842/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:16
Datum uitspraak: 17-01-2022
Datum publicatie: 24-02-2022
Zaaknummer(s): 21-842/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Klachten over bedreiging van klaagster, ten onrechte een kopie maken van de ID-kaart van klaagster en gebruik van stukken uit een andere zaak in de zaak tegen klaagster. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2022
in de zaak 21-842/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: S.
over:
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) met kenmerk K 20/169, digitaal door de raad ontvangen op 15 oktober 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 05.6.
De plaatsvervangend voorzitter constateert dat de deken in haar aanbiedingsbrief aan de raad de gemachtigde van klaagster – zijnde haar vader - als medeklager heeft vermeld. Klaagster heeft haar vader echter gemachtigd om  namens haar een klacht tegen verweerder in te dienen en ook inhoudelijk ziet de klacht op klaagster, zodat de plaatsvervangend voorzitter daar in het navolgende van uitgaat.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Tussen klaagster en haar ex-partner (hierna: de man) is een geschil ontstaan over de uitvoering van de tussen hen overeengekomen zorg- en contactregeling ten aanzien van hun twee kinderen. In juni 2020 heeft de man verweerder om rechtsbijstand verzocht omdat hij geen contact meer met de kinderen kreeg.
1.2 Verweerder heeft bij brief van 20 juni 2020 het volgende, voor zover hier van belang, aan klaagster geschreven:

“U bent enkele maanden geleden een ouderschapsplan overeengekomen en daarin is onder meer een zorg- en contactregeling met de beide kinderen (…) overeengekomen. Die regeling houdt onder meer een weekendregeling in, naast een regeling voor de vakanties.

[De man] heeft de afgelopen maanden van alles geprobeerd om de beide kinderen te zien maar helaas worden zijn pogingen niet beloond, mede omdat hem alle contact met de kinderen wordt afgehouden en hij is geblokkeerd op de telefoon en Whatsapp van de kinderen.

Zoals u vermoedelijk bekend is hebben kinderen recht op omgang met beide ouders. Nu het [de man] niet lukt contact met de kinderen te verkrijgen verzoek ik u om vanaf aanstaande weekend (26-28 juni) invulling te geven aan de overeengekomen zorg- en contactregeling.

Wilt u mij voor woensdag 24 juni aanstaande 12.00 uur bevestigen dat dit akkoord is en dat u de kinderen vrijdag 26 juni voor het avondeten naar het adres van de ouders van [de man] brengt?

Mocht u geen gehoor geven aan bovenstaand verzoek dan zal ik de rechter verzoeken om u te veroordelen de zorg- en contactregeling na te komen onder oplegging van een dwangsom. Hopelijk behoeft het zover niet te komen.”

1.3 Hierop heeft de gemachtigde van klaagster, tevens de vader van klaagster, bij e-mail van eveneens 20 juni 2020 als volgt gereageerd:

“Wilt u mijn dochter met dit soort brieven niet lastig vavalle. Verdere mail verkeer met haar advocaat. En we laten ons niet bang maken of bedreigen.”.

1.4 Bij e-mail van eveneens 20 juni 2020 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster onder meer geschreven:

 “U maakt mij nieuwsgierig. Wie is haar advocaat? Uw opmerking over bang maken en bedreigen ontgaat mij.”.

1.5 Vervolgens heeft de advocaat van klaagster bij e-mail van 22 juni 2020 het volgende aan verweerder bericht:

“Cliënte, (…) heeft zich heeft zich tot mij gewend onder overlegging van uw brief d.d. 20 juni jl.

De inhoud van uw brief roept nogal vraagtekens op nu Veilig Thuis, de Reclassering en BOR Humanitas inmiddels betrokken zijn geraakt vanwege het geweldsincident op 13 februari jl. waarbij uw cliënt mijn cliënte mishandeld heeft. Een van de aanwijzingen van de Reclassering is daarbij dat de omgang onder begeleiding van Humanitas of Tugra Omgangshuis zal moeten plaatsvinden.(…)

Tot slot beschikken partijen nog over een caravan. Partijen zijn het erover eens dat deze verkocht dient te worden. (…) Cliënte heeft eventueel nieuwe kopers gevonden, maar daarvoor is uiteraard wel vereist dat uw cliënt de papieren af gaat geven.(…)”.

1.6 Tussen klaagster en de man is een procedure gevoerd. Er is ook een procedure gevoerd tussen de gemachtigde van klaagster en de man. Verweerder heeft de man in beide procedures bijgestaan.
1.7.  Klaagster en de man hebben afspraken over de caravan gemaakt. Tussen de advocaat van klaagster en verweerder is besproken dat klaagster de papieren van de caravan op het kantoor van verweerder zal ophalen. Klaagster is op 30 september 2020 op het kantoor van verweerder verschenen. Verweerder was op dat moment niet aanwezig. Een medewerkster van zijn kantoor heeft klaagster verzocht om haar ID-kaart af te geven voor het maken van een kopie en om deze kopie te tekenen voor ontvangst van de papieren. Dat heeft klaagster gedaan.
1.8 Op 6 december 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft klaagster in zijn brief van 20 juni 2020 bedreigd;
b) verweerder heeft een kopie van het legitimatiebewijs van klaagster niet teruggegeven terwijl zij daar wel om heeft gevraagd;
c) verweerder heeft stukken uit het dossier in een andere zaak, te weten tussen de gemachtigde van klaagster en de man, gebruikt in de zaak tussen klaagster en de man.

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.3 De voorzitter volgt klaagster niet in haar standpunt dat verweerder haar heeft bedreigd in zijn brief van 20 juni 2020. De dreiging bestaat er volgens klaagster uit dat verweerder aan haar heeft geschreven dat als zij de kinderen niet op vrijdag 26 juni 2020 bij de ouders van de man zou afzetten er een dwangsom aan haar zou worden opgelegd. Nog daargelaten dat verweerder slechts heeft geschreven dat hij de rechter zal verzoeken om een veroordeling onder dwangsom, heeft verweerder slechts rechtsmaatregelen tegen klaagster aangekondigd, om haar te waarschuwen voor de mogelijke gevolgen van het niet nakomen van de zorg- en contactregeling. Dat mocht verweerder doen in het belang van zijn cliënt en is derhalve niet klachtwaardig. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Volgens klaagster heeft zij op het kantoor van verweerder aangegeven dat zij het niet nodig vond om een kopie van haar ID-kaart te laten maken, maar kreeg zij de papieren van de caravan anders niet mee. Klaagster vindt dat verweerder als advocaat van de man haar persoonlijke gegevens niet nodig heeft.
4.5 Volgens verweerder is tevoren met de advocaat van klaagster besproken dat klaagster een geldig legitimatiebewijs zou moeten meenemen omdat de medewerkers op zijn kantoor haar niet kennen. Aangezien verweerder op 30 september 2020 zelf niet op kantoor zou zijn, heeft hij zijn medewerkster de instructie gegeven om de identiteit van klaagster vast te stellen, haar legitimatiebewijs te kopiëren en haar te laten tekenen voor ontvangst van de papieren. Volgens verweerder is klaagster daarmee akkoord gegaan en heeft zij niet verzocht om teruggave van de kopie van haar legitimatiebewijs.
4.6 De voorzitter overweegt dat klaagster de kopie van haar ID-kaart heeft getekend “voor ontvangst envelop met papieren op: 30 september 2020”. Duidelijk is dat verweerder dit als bewijs voor afgifte van de stukken aan klaagster wilde bewaren, om discussie daarover tussen klaagster en de man te voorkomen. Gelet op het feit dat klaagster niet bekend was op het kantoor van verweerder, heeft verweerder hierdoor juist zorgvuldig gehandeld. Klaagster had haar ID-kaart niet moeten afgeven om daarvan een kopie te laten maken als zij het daar niet mee eens was. Zij had daarover nog contact met haar advocaat kunnen opnemen. Verder is niet gebleken dat klaagster of haar advocaat verweerder later heeft gevraagd om teruggave van de kopie.
4.7 Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Klaagster verwijt verweerder dat hij stukken in het geschil tussen de gemachtigde van klaagster en de man heeft gebruikt in de procedure tussen klaagster en de man. Het gaat hierbij onder meer om prints van betaalopdrachten van het bedrijf van de gemachtigde van klaagster, waaruit het salaris van klaagster blijkt. Deze stukken heeft verweerder van de man ontvangen, die daarover kon beschikken. Het is niet klachtwaardig dat verweerder deze stukken ook in de procedure tussen klaagster en de man heeft gebruikt.
4.9 Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Bakker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2022.

Griffier                                 Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. N. Bakker
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 17 januari 2022