ECLI:NL:TADRARL:2022:154 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-949/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:154
Datum uitspraak: 25-07-2022
Datum publicatie: 03-08-2022
Zaaknummer(s): 20-949/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door op 24 december 2019 om 12:40 uur rechtstreeks per e-mail de partner van de cliënt van klaagster te benaderen, een e-mail die niet in cc naar klaagster is gestuurd. Gedragsregel 25 lid 2 formuleert de uitzondering op de hoofdregel dat correspondentie tussen advocaten moet plaatsvinden opzettelijk beperkt: alleen mededelingen met aanzegging van een rechtsgevolg en mogen rechtstreeks aan de wederpartij worden gezonden en dan nog uitsluitend indien een kopie van die aanzegging rechtstreeks aan de advocaat van de wederpartij wordt gestuurd. Door het versturen van zijn e-mail naar de partner van de cliënt van klaagster heeft verweerder dan ook op een onfatsoenlijke wijze druk proberen uit te oefenen op de wederpartij van zijn cliënten. Dat is ten opzichte van die wederpartij klachtwaardig, maar ook absoluut niet welwillend en dus eveneens klachtwaardig ten opzichte van klaagster. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing van drie weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 25 juli 2022
in de zaak 20-949/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over:
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 2 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1223996/AS/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is gelijktijdig met de klacht van mr. Van K. over verweerder (20-948/AL/MN) en met de klacht van verweerder over klaagster (21-791/AL/MN) behandeld op de zitting van de raad van 16 mei 2022. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De heer De K. heeft een geschil met de cliënten van verweerder over een bedrag dat hij nog aan hen zou moeten betalen. Klaagster heeft de heer De K. in december 2019 in dit geschil bijgestaan.
2.3 Op 23 december 2019 om 09:58 uur heeft klaagster namens haar cliënt een e-mail aan verweerder gestuurd. In deze e-mail heeft klaagster verweerder bericht dat het onbetwiste deel van de vorderingen van € 192.773,32 aan de cliënten van verweerder zal worden betaald.
2.4 Op 24 december 2019 om 11:10 uur heeft verweerder namens zijn cliënten een e-mail naar klaagster gestuurd waarin het volgende is vermeld:

‘Bijgaand treft u aan de exacte achterstand per gisteren, betreffende [namen van de cliënten van verweerder].
Ik verzoek u te bevorderen dat heden respectievelijk € 213.077,73 alsmede € 34.605,53 voor 16.00 uur overgemaakt en ontvangen is op mijn derdenrekening […] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden […] Advocaten, bij gebreke waarvan cliënten mij opdracht hebben gegeven het faillissementsrekest in te dienen.’

2.5 In reactie op zijn e-mail aan klaagster heeft verweerder de volgende afwezigheidsmelding ontvangen:

‘Ik ben tot en met 27 december 2019 niet op kantoor. Ik probeer mijn e-mail regelmatig te lezen en mijn voicemail regelmatig af te luisteren. In geval van spoed kunt u bellen op 06-[…].’

2.6 Op 24 december 2019 om 12:40 uur heeft verweerder de partner van de cliënt van klaagster de volgende e-mail gestuurd:

‘Bijgaand treft u aan een schrijven d.d. heden aan mevrouw […]. Zij berichtte dat zij tot vrijdag afwezig is. Ik verwijs naar het ultimatum in de e-mail. Derhalve wordt deze e-mail rechtstreeks aan u gestuurd.’

2.7 Op 24 december 2019 om 13:20 uur heeft klaagster een e-mail aan verweerder gestuurd met daarin een inhoudelijke reactie op zijn in 2.4 genoemde e-mail. In haar e-mail heeft klaagster verweerder erop gewezen dat hij klachtwaardig heeft gehandeld door de partner van haar cliënt rechtstreeks te benaderen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door per e-mail van 24 december 2019 om 12:40 uur de partner van de cliënt van klaagster rechtstreeks te benaderen.
3.2 In het kader van haar klacht heeft klaagster het volgende gesteld. Het handelen van verweerder in strijd met gedragsregels 24 en 25. In gedragsregel 24 is bepaald dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen in het belang van rechtszoekenden en de advocatuur in het algemeen. In gedragsregel 25 lid 1 is bepaald dat de advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Volgens lid 2 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Verweerder heeft ervoor heeft gekozen om niet haar te benaderen, maar de partner van haar cliënt waardoor hij heeft geprobeerd om maximale druk uit te oefenen. Het feit dat verweerder op de hoogte was van de persoonlijke omstandigheden van haar cliënt en zijn partner maakt een en ander des te meer onbegrijpelijk. Volgens klaagster was er geen enkele valide reden om de partner van haar cliënt te benaderen. Verweerder had in ieder geval moeten bellen toen hij haar afwezigheidsbericht zag met daarin haar mobiele nummer of haar bericht moeten afwachten, aldus klaagster.
3.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband heeft verweerder aangevoerd dat hij anderhalf uur na de ontvangst van het afwezigheidsbericht van klaagster en in overleg met zijn cliënten, heeft besloten om de partner van de cliënt van klaagster een e-mail te sturen met een afschrift van zijn sommatie. Daarbij wijst verweerder erop dat de partner van klaagsters cliënt zelf advocaat is, al vanaf 30 september 2019 bij de zaak betrokken was en op 5 december 2019 hierover een gesprek gevoerd met een van verweerders cliënten, zodat van een overrompeling geen sprake was. Ook wijst verweerder erop dat hij al eerder gedreigd heeft met een faillissementsaanvraag en dat zijn cliënten niet langer wilden wachten. Volgens verweerder is zijn e-mail aan de partner van klaagsters cliënt in deze context begrijpelijk en toegelaten is. Tot slot kan de e-mail van 24 december 2019 volgens verweerder worden beschouwd als een aanzegging met rechtsgevolg waarop gedragsregel 25 lid 2 van toepassing is.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 Uitgangspunt is dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 24 december 2019 om 12:40 uur rechtstreeks per e-mail de partner van de cliënt van klaagster te benaderen, een e-mail die niet in cc naar klaagster is gestuurd. In zijn schriftelijke verweer en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de partner van de cliënt van klaagster als betrokkene dan wel belanghebbende beschouwt, zodat zij in deze gelijk te stellen is met de cliënt van klaagster. Gedragsregel 25 lid 2 formuleert de uitzondering op de hoofdregel dat correspondentie tussen advocaten moet plaatsvinden opzettelijk beperkt: alleen mededelingen met aanzegging van een rechtsgevolg en mogen rechtstreeks aan de wederpartij worden gezonden en dan nog uitsluitend indien een kopie van die aanzegging rechtstreeks aan de advocaat van de wederpartij wordt gestuurd. Door het versturen van zijn e-mail naar de partner van de cliënt van klaagster heeft verweerder dan ook op een onfatsoenlijke wijze druk proberen uit te oefenen op de wederpartij van zijn cliënten. Immers, als hij ervan uitging dat klaagster voor de kerst niet meer voor hem bereikbaar was dan gold dat ook voor de wederpartij. Het effect van de e-mail is, hoe men het ook wendt of keert, dat een partij die zich van rechtsbijstand door een advocaat voorziet, door de advocaat van de wederpartij rechtstreeks met een faillissementsaanvraag wordt geconfronteerd, zonder dat deze wederpartij onmiddellijk met zijn eigen advocaat kan overleggen. Dat is ten opzichte van die wederpartij klachtwaardig, maar ook absoluut niet welwillend en dus eveneens klachtwaardig ten opzichte van klaagster. De klacht is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Door de partner van de wederpartij van zijn cliënten rechtstreeks te benaderen en zich niet welwillend ten opzichte van klaagster te gedragen, heeft verweerder de gedragsregels 24 en 25 geschonden en daarmee in strijd gehandeld met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. De raad rekent dit verweerder zwaar aan. De aard en ernst van het klachtwaardige handelen van verweerder rechtvaardigen dan ook de oplegging van een maatregel. De raad ziet op grond van de omstandigheden in deze klachtzaak, waaronder het moment waarop verweerder zijn e-mail heeft verstuurd (de dag voor kerst), het gebrek aan zelfreflectie bij verweerder zowel in zijn schriftelijke verweer als ter zitting, en het tuchtrechtelijke verleden van verweerder aanleiding om aan verweerder de maatregel op te leggen van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken. Omdat de raad bij beslissing van dezelfde datum de klacht van de partner van de cliënt van klaagster over hetzelfde klachtwaardige handelen van verweerder (bekend onder zaaknummer 20-948/AL/MN) gegrond verklaart en de maatregel van een voorwaardelijke schorsing oplegt, zal de raad in beide zaken een voorwaardelijke schorsing van drie weken aan verweerder opleggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van drie weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt en verweerder weer als advocaat op het tableau is ingeschreven; 
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, en mrs. W.W. Korteweg, P.Th. Mantel, S.J. de Vries en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.

Griffier                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 25 juli 2022