ECLI:NL:TADRARL:2022:148 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-300/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2022 |
Datum publicatie: | 27-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-300/AL/OV |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing over klacht tegen advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator. Het stond verweerder vrij om een kantoorgenote namens hem als curator werkzaamheden richting klager te laten verrichten. Indien die kantoorgenote al heeft verzuimd om zich als advocaat richting klager te presenteren in haar communicatie, dan kan dat niet verweerder nog niet worden aangerekend. Dat verweerder onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de door zijn kantoorgenote bij klager opgevraagde stukken, die door klager als vertrouwelijk zijn toegestuurd, is de voorzitter niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder zelf, of zijn kantoorgenote namens hem, vertrouwelijkheid van de stukken heeft toegezegd. Verweerder heeft met zijn handelwijze niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klachten kennelijk ongegrond. (klacht tegen kantoorgenote 22-301). |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 20 juni 2022
in de zaak 22-300/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder, in zijn hoedanigheid van faillissementscurator,
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 7 april 2022 met kenmerk 1610865, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 11 februari 2020 zijn de besloten vennootschappen Kofferkoning B.V. en ZFP
B.V. in staat van faillissement verklaard. Enig (voormalig) bestuurder van deze vennootschappen
is klager.
1.2 Verweerder treedt per 15 januari 2021 op als opvolgend curator in voornoemde faillissementen.
Hij wordt daarbij geassisteerd door zijn kantoorgenote, mr. M, die alle correspondentie
met klager heeft ondertekend namens de curator.
1.3 Op 8 juni 2021 heeft een bespreking tussen onder meer klager, verweerder en mr.
M plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft mr. M heeft op verzoek van verweerder
bij klager een aantal stukken opgevraagd.
1.4 Op 15 juni 2021 heeft klager de gevraagde stukken aan mr. M gemaild en daarbij
vermeld:
“Zie bijlage voor de stukken van beide onderhandse leningen & aktes van verpanding.
Wij sturen u deze stukken in vertrouwen ter inzage toe na aanleiding van uw verzoek. Wij geven geen toestemming deze stukken in eventuele procedures te gebruiken.”
1.5 Per e-mails van 16 augustus 2021 heeft verweerder onder meer aan klager bericht dat wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling van bestuurder een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. Voor zover in deze klachtzaak van belang heeft verweerder ook geschreven:
“Op 8 juni jl. heeft er een bespreking met u, de heer [K; bestuurder van de tweede failliete BV], mijn kantoorgenote mr. [M] en mijzelf plaatsgevonden.”
Op de aansprakelijkstellingen heeft klager op 17 augustus 2021 gereageerd.
1.6 Na daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris zijn bij gewijzigd
verzoekschrift tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van klager,
ingekomen bij de rechtbank Overijssel op 11 november 2021, namens verweerder als curator
ook producties overgelegd, waaronder de op 15 juni 2021 van klager ontvangen stukken.
In het verzoekschrift staat vermeld dat mr. M de zaak inhoudelijk behandelt voor verweerder
als curator.
1.7 Op 23 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager in de correspondentie en tijdens het overleg op 8 juni 2021 niet erop te
wijzen c.q. dat welbewust te verzwijgen dat mr. M niet zijn secretaresse was, maar
optrad als de behandelend advocaat namens de curator, om klager daarmee welbewust
op het verkeerde been te zetten;
b) een afspraak met klager, gemaakt tijdens het gesprek op 8 juni 2021, te schenden
door vertrouwelijke stukken van klager te overleggen bij het verzoekschrift conservatoir
beslag.
2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager aangevoerd dat mr. M zich in
alle met hem gevoerde communicatie heeft voorgedaan als secretaresse/assistent van
de curator. Welbewust heeft zij in correspondentie met hem haar meesterstitel weggelaten
en heeft verweerder hem daarover ook nooit actief ingelicht. Door dit handelen heeft
mr. M volgens klager in eerste instantie een beeld gecreëerd dat zij, hoewel werkend
voor verweerder als tegenpartij, tussen de partijen in stond en zelfs ook een bemiddelende
rol daarin had tussen partijen. Op 20 augustus 2021 heeft klager naar zijn zeggen
zijn eerdere typefout in zijn brief van 17 augustus 2021 ten aanzien van de daarin
per ongeluk vermelde meesterstitel van mevrouw M schriftelijk aan het kantoor van
verweerder kenbaar gemaakt. Pas na ontvangst van het verzoekschrift van november 2021
heeft klager ontdekt dat mr. M optrad als de behandelend advocaat namens de curator.
Met deze ontoelaatbare handelwijze heeft verweerder getracht zijn positie tegen klager,
als zijnde de tegenpartij, te versterken. Volgens klager heeft verweerder ten onrechte
niet deze gedragingen van mr. M gecorrigeerd terwijl dat wel van hem als curator en
partner op dat kantoor verwacht mocht worden. klager is daardoor benadeeld.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Zijn kantoorgenote, mr. M, trad aanvankelijk namens hem als curator op en niet
in haar hoedanigheid van advocaat of als advocaat van de curator. Daarom bestond er
ook geen aanleiding voor hem om klager daarover actief te informeren. Hij heeft ook
niet opzettelijk voor klager verzwegen dat zijn kantoorgenote een meesterstitel heeft,
zoals blijkt uit zijn eigen e-mails van 16 augustus 2021 aan klager. Verweerder bestrijdt
dat zijn positie als curator hierdoor op enigerlei wijze zou zijn versterkt.
Klachtonderdeel b)
3.3 Naar aanleiding van de bespreking op 8 juni 2021 met klager en na ontvangst van
berichtgeving van Justis van 9 juni 2021 heeft hij mr. M stukken bij klager laten
opvragen. Tijdens die bespreking waren hijzelf en mr. M nog niet op de hoogte van
stukken over een geldlening en pandakte van klager. Daarmee is hij pas bekend geworden
door het bericht van Justis over klager, de dag erna, waaruit bleek dat er een geldlening
en een pandakte bestonden. Juist die stukken waren nodig voor de goede afwikkeling
van de twee faillissementen zodat mr. M op zijn verzoek die heeft opgevraagd en ook
van klager heeft ontvangen. Die stukken brachten volgens verweerder geen wijziging
in zijn eerdere conclusie dat klager verhaal bood. Op geen enkele wijze is hij vertrouwelijkheid
over die stukken met klager overeengekomen of heeft hij daarover toezeggingen gedaan
aan klager. Ook mr. M heeft dat niet gedaan namens hem. Door de overlegging van die
stukken in de procedure zijn ook geen belangen van klager geschaad. Die stukken dienden
immers ter onderbouwing van het standpunt van klager zelf en voegden niets toe aan
de vordering van verweerder op klager in de bodemprocedure. Van enige schending van
het vertrouwen in de advocatuur is dan ook geen sprake geweest, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat het gaat om het handelen van de advocaat in de hoedanigheid
van faillissementscurator van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van
Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een
andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid
zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur
wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd
met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt.
4.2 Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris
toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator
en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. De
wet geeft in artikel 69 Fw aan crediteuren de mogelijkheid om schriftelijk een klacht
in te dienen bij de rechter-commissaris over het optreden van de curator bij het beheer
en de afwikkeling van de failliete boedel.
4.3 De voorzitter zal de vraag moeten beantwoorden of de gedragingen van verweerder
bij de vervulling van zijn taak als curator op zichzelf beoordeeld zodanig ernstig
zijn, dat sprake is van een schending van het vertrouwen in de advocatuur. Daarvan
is de voorzitter niet gebleken. Meer in het bijzonder overweegt de voorzitter naar
aanleiding van de verschillende klachtonderdelen als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder vrij om zijn kantoorgenote
namens hem als curator aanvankelijk werkzaamheden richting klager te laten verrichten.
Indien mr. M heeft verzuimd, zoals klager stelt, om zich op enig moment in haar communicatie
met klager met haar meesterstitel en als advocaat van verweerder te presenteren, kan
dat verweerder op geen enkele wijze tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dat is een
eigen verantwoordelijkheid van de advocaat zelf. Daar komt bij dat verweerder in zijn
enige eigen correspondentie met klager van 16 augustus 2021 zijn kantoorgenote met
haar meesterstitel heeft aangeduid zodat hij daarmee het misverstand bij klager dat
zij geen meesterstitel had kon zijn weggenomen. Uit de stukken is de voorzitter verder
gebleken dat mr. M als behandelend advocaat namens verweerder in november 2021 het
verzoekschrift tot beslaglegging ten laste van klager heeft ingediend, zodat klager
daarmee vanaf dat moment bekend is geworden.
4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder in dezen
geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat door verweerders
handelwijze het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal klachtonderdeel
a) kennelijk ongegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel b)
4.6 Niet in geschil is dat mr. M namens verweerder als curator stukken bij klager
heeft opgevraagd. Klager kon uit haar brief daarover dan ook begrijpen dat de bij
hem opgevraagde stukken ter kennis zouden worden gebracht van verweerder als curator.
Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerder op enig moment zelf,
of mr. M namens hem, geheimhouding aan klager heeft toegezegd ten aanzien van de op
15 juni 2021 door klager toegestuurde stukken. Dat komt de voorzitter bovendien niet
aannemelijk voor. Een failliet heeft een plicht om een curator alle informatie te
verschaffen die de curator meent nodig te hebben, zonder dat de curator daarover enige
vertrouwelijkheid hoeft te garanderen. Dat blijkt alleen uit het feit dat een faillissementsverslag
openbaar wordt gemaakt. Dat verweerder onrechtmatig gebruik van de door hem van klager
ontvangen stukken heeft gemaakt, is de voorzitter evenmin gebleken.
4.7 Naar het oordeel van de voorzitter kan van de handelwijze van verweerder als faillissementscurator
geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet is gebleken dat daardoor het vertrouwen
in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 20 juni 2022