ECLI:NL:TADRARL:2022:143 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-251/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-06-2022 |
Datum publicatie: | 21-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-251/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Uit het dossier is niet gebleken dat de advocaat valsheid in geschrifte heeft gepleegd of de voorzieningenrechter anderszins opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 13 juni 2022
in de zaak 22-251/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 25 maart 2022 met kenmerk K 21/56, door de raad ontvangen op 25 maart 2022, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Sinds 11 mei 2017 huurt klager een woning via woningstichting Barneveld (hierna
ook: de woningstichting). Op enig moment hebben klager en de woningstichting een conflict
gekregen omdat klager in zijn (achter)tuin een schutting had geplaatst op – volgens
de woningstichting – de grond van één van de buren van klager.
1.2 Verweerder heeft de woningstichting in dit conflict juridische bijstand verleend.
Hij is een bodemprocedure gestart tegen klager omdat klager niet vrijwillig bereid
was de schutting te verwijderen. Bij vonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank
Gelderland klager veroordeeld tot het verwijderen van de schutting, op straffe van
verbeurte van een dwangsom.
1.3 Op 2 februari 2021 heeft verweerder – namens de woningstichting – klager in kort
geding gedagvaard wegens het niet voldoen aan de verplichting die de rechtbank hem
bij vonnis van 25 november 2020 had opgelegd. Voorafgaand aan het (laten) betekenen
van de dagvaarding van 2 februari 2021 heeft verweerder een conceptdagvaarding van
26 januari 2021 opgesteld.
1.4 Op 15 februari 2021 heeft een zitting in kort geding plaatsgevonden bij de kantonrechter
in de rechtbank Gelderland. Bij vonnis van 22 februari 2021 heeft de kantonrechter
– rechtdoende als voorzieningenrechter – de woningstichting gemachtigd om de door
klager geplaatste schutting te (doen) verwijderen. Klager is hoofdelijk veroordeeld
tot betaling van een bedrag van € 700,-- aan de woningstichting.
1.5 Op 14 maart 2021 heeft klager bij de deken deze klacht ingediend over verweerder.
Nadien heeft hij zijn klacht aangevuld.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Volgens klager heeft verweerder
valsheid in geschrifte gepleegd om de rechtbank tijdens het kort geding van 15 februari
2021 te misleiden. Meer in het bijzonder heeft verweerder ten aanzien van deze zes
punten de rechtbank niet goed voorgelicht tijdens het kort geding van 15 februari
2021:
1) de constatering van de deurwaarder op 15 januari 2021 dat de schutting niet was
verwijderd (punt 4 pagina 2 conceptdagvaarding van 26 januari 2021);
2) de constatering aangaande het inkomen van klager waarop reeds meerdere beslagen
liggen (punt 6 pagina 2 conceptdagvaarding van 26 januari 2021);
3) dat het verweer van klager niet bekend is (punt 10 pagina 3 conceptdagvaarding
van 26 januari 2021);
4) de huurovereenkomst (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding van 26 januari
2021, onder punt 12 productie 1 pagina 3);
5) het hennepbericht van 13 oktober 2020 (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding
van 26 januari 2021, onder punt 12 productie 2 pagina 3);
6) de brief van eisers van 2 oktober 2020 (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding
van 26 januari 2021, onder punt 12 productie 3 pagina 3).
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd. Hij heeft zich op het standpunt
gesteld dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. De voorzitter zal hierna
nader op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van klagers wederpartij.
Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënt – goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen
en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen
van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Daarnaast is het in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klager om feiten
en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk
te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld.
4.3 Verweerder heeft toegelicht dat de in de conceptdagvaarding vermelde producties
(zoals het “hennepbericht van 13 oktober 2020”) abusievelijk zijn blijven staan vanuit
de gebruikte modeldagvaarding en dat deze onjuistheden niet in de betekende dagvaarding
staan. Ook heeft verweerder uitgelegd dat hem achteraf is gebleken dat de deurwaarder
(anders dan staat vermeld onder 4. van de conceptdagvaarding en de betekende dagvaarding)
niet zelf heeft geconstateerd dat de schutting niet was verwijderd, maar dat die omstandigheid
niet relevant is nu in het kort geding niet is betwist dat de schutting niet is verwijderd.
4.4 Voor het overige heeft verweerder uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat de
dagvaarding onjuistheden bevat.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter bevat het dossier geen aanknopingspunten voor
de stelling dat verweerder valsheid in geschrifte heeft gepleegd of de voorzieningenrechter
anderszins opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht. De door verweerder erkende onjuistheden
moeten worden aangemerkt als slordigheidsfouten. Bovendien doen deze onjuistheden
in de conceptdagvaarding niet ter zake, nu de conceptdagvaarding alleen is gebruikt
voor het vaststellen van een zittingsdatum. De onjuistheden staan niet in de betekende
dagvaarding. In die dagvaarding staat (onder 4.) wel ten onrechte vermeld dat de deurwaarder
degene is geweest die (op 15 januari 2021) heeft geconstateerd dat de schutting nog
niet was verwijderd. Dat dit in werkelijkheid door een opzichter van de woningbouwvereniging
(of een andere persoon) is geconstateerd, is niet relevant voor de beoordeling van
de zaak door de voorzieningenrechter. Het doet immers niet af aan de kern van het
verwijt dat klager werd gemaakt, te weten: het – ondanks het verbeuren van dwangsommen
– niet verwijderen van de schutting.
4.6 Gelet op het voorgaande kan de voorzitter de juistheid van de klacht niet vaststellen.
De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2022.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van mr. N.M. van Trijp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 13 juni 2022