ECLI:NL:TADRARL:2022:14 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-334/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:14
Datum uitspraak: 26-07-2022
Datum publicatie: 24-02-2022
Zaaknummer(s): 21-334/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster niet de-escalerend is opgetreden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2021
in de zaak 21-334/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 13 april 2021 met kenmerk Z 1261817/DB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van zijn minderjarige zoon (hierna: de zoon). Op 11 augustus 2020 heeft verweerster namens de ex-partner van klager (hierna: de vrouw) een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. In dat verweerschrift staat, voor zover hier van belang:

“8. (…) Het effect, dat vader zijn zoon geruime tijd niet fysiek heeft ervaren, begrijpt moeder heel goed. Tegelijkertijd is dat ook haar angst, want zij weet dat de man ver kan gaan in zijn wensen, zijn eisen. Zij is er van op de hoogte dat de man een wapenvergunning heeft en heeft ook een wapen in huis gezien. De man heeft eerder plannen gemaakt (tot in detail) om zijn dochter mee te nemen naar het buitenland, met als einddoel Turkije, de man heeft een Turkse legitimatie verkregen van zijn dochter met zijn achternaam, terwijl, zover bij moeder bekend, zijn dochter de achternaam van de moeder draagt. De man wil dit ook voor [de zoon], terwijl dat maakt dat [de zoon] die in Nederland opgroeit straks dienstplicht heeft in Turkije.(…)”

1.2 Op 3 september 2020 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. In het proces-verbaal van de zitting staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“De rechter

Ik wil om te beginnen iets tegen de vader zeggen. Meneer, u heeft mij persoonlijk via LinkedIn een uitnodiging gestuurd. Ik heb er niet op gereageerd en zal dat ook niet doen. Ik raad u aan geen rechters te benaderen die bij uw zaken betrokken zijn.

(…)

De advocaat van de moeder

Ik wil graag de laatste producties bespreken en reageren op een paar punten die mijn collega heeft benoemd. De laatste producties zijn verslagen van de hand van de vader. Het is belangrijk om dat te benadrukken. In die stukken zit zijn onderbouwing en zijn werkelijkheid en waarheid. Dat kan en dat mag. Er zit ook een verslag in van een psychologisch onderzoek (…) Het valt de moeder op dat uit de overgelegde producties blijkt dat de vader behandeling heeft gehad vanuit Lievegoed en dat daar is vastgesteld dat hij een manisch depressieve stoornis heeft. (…)

De moeder

“(…) Ik heb zijn dochter twee of drie keer gezien. Het zag eruit alsof er sprake is van een liefdevolle relatie. Maar ik heb ook gezien dat hij grensoverschrijdend gedrag naar dochter vertoonde. Dat heeft hij ook naar mij en mijn andere dochter gedaan, maar voornamelijk tegenover zijn eigen kinderen. Een klein voorbeeld is dat hij zijn dochter overlaadde met kusjes terwijl zij zei dat zij dat niet wilde. Hij gaat maar door totdat zijn dochter moest huilen en naar mij kwam of wegliep. Ik vind dat zorgelijk. De dochter van de vader is al ouder en kan het zeggen als zij iets niet leuk vindt. [De zoon] is nog zo klein en nog niet weerbaar genoeg om zijn grenzen aan te geven. Dat is slechts een voorbeeld.”

1.3 Bij e-mail van 21 september 2020 heeft verweerster de advocaat van klager onder meer geschreven:

“De eerste onbegeleide omgang heeft plaatsgevonden, vader heeft [de zoon] bijna een half uur te laat teruggebracht en cliënte ook geen mail gestuurd over hoe het is gegaan. Cliënte zal dit met de hulpverlening verder op moeten pakken, maar ik verzoek u dit wel bij cliënt aan te geven en te bevorderen dat hij de tijden onverkort aanhoudt, dus op tijd zal zijn en de berichtgeving volgt conform de beschikking geeft. Alleen als cliënte er zeker van is dat hetgeen wordt besloten voor hun, of door hun ook wordt uitgevoerd, kan het vertrouwen (wat er nu niet is) groeien.”

1.4 Op 7 oktober 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door niet de-escalerend op te treden en daarmee de ouderschapsbemiddeling te belemmeren. Klager verwijt verweerster specifiek:
a) dat zij tijdens de schorsing van de zitting van 3 september 2020 op de gang tegen de advocaat van klager is uitgevallen met de woorden “Waarom voegt uw cliënt de rechter toe op LinkedIn? Dat is toch niet normaal. Waarom doet hij dat nou?”;
b) dat zij op de verjaardag van de zoon een boze e-mail aan de advocaat van klager heeft gestuurd met de mededeling dat klager te laat is en dat zij meteen weer terug naar de rechter gaat, terwijl klager slechts 10 minuten te laat was en dit netjes per SMS had laten weten aan de vrouw;
c) dat zij de vrouw heeft geadviseerd om niet akkoord te gaan met een regeling waarbij klager naast de dinsdag op woensdag ook de zaterdag op zondag omgang met de zoon zou krijgen, terwijl dat tijdens de ouderschapsbemiddeling wel was afgesproken;
d) dat zij in het verweerschrift en/of op de zitting van 3 september 2020 heeft geschreven/gezegd dat klager een wapenvergunning heeft en dus labiel is, dat klager zijn zoon zou willen ontvoeren, dat klager manisch depressief is en een behandelaar heeft en dat klager grensoverschrijdend (seksueel) gedrag jegens zijn kind vertoont, zonder hiervan enig bewijs te hebben.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 In familierechtelijke kwesties zal de advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van de advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.
Klachtonderdeel a)
4.3 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel a) dat zij tijdens de schorsing van de zitting van 3 september 2020 is uitgevallen tegen de advocaat van klager. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij in haar herinnering niets heeft gezegd over LinkedIn tegen de advocaat van klager.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Partijen hebben een andere visie op hetgeen tijdens de schorsing door verweerster tegen de advocaat van klager is gezegd. Tegenover de stelling van klager staat de ontkenning daarvan door verweerster. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is hier niet het geval. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerster dat zij op de verjaardag van de zoon een e-mail heeft gestuurd naar de advocaat van klager met de mededeling dat klager te laat is en dat zij meteen terug zal gaan naar de rechter. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat de verjaardag van de zoon op 19 september was. Klager heeft de zoon toen een half uur te laat teruggebracht. Dit is op 21 september 2020 per e-mail aan de advocaat van klager meegedeeld. Verweerster heeft in die e-mail niet geschreven dat zij naar de rechter zal gaan.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, heeft verweerster niet op de verjaardag van de zoon een e-mail aan de advocaat van klager gestuurd, maar twee dagen later. Evenmin heeft zij in die e-mail geschreven dat zij meteen weer terug naar de rechter gaat. In zoverre mist dit klachtonderdeel dan ook feitelijke grondslag. Het stond verweerster overigens vrij om de e-mail van 21 september 2020 in het belang van haar cliënte aan de advocaat van klager te schrijven. Niet valt in te zien dat zij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerster dat zij de vrouw heeft geadviseerd niet akkoord te gaan met een regeling waarbij klager ook omgang met de zoon zou hebben van zaterdag op zondag. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij geen partij is bij de ouderschapsbemiddeling en dat hetgeen zij met haar cliënte bespreekt onder de geheimhouding valt.
4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft terecht aangevoerd dat hetgeen zij met haar cliënte bespreekt onder de geheimhouding valt. Derhalve kan niet worden vastgesteld wat verweerster precies aan haar cliënte heeft geadviseerd en waarom. Voor zover verweerster inderdaad aan haar cliënte zou hebben geadviseerd niet akkoord te gaan met de hiervoor in 4.7 genoemde regeling, valt overigens zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt. Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.9 Klager verwijt verweerster tot slot dat zij in het verweerschrift en/of op de zitting van 3 september 2020 heeft geschreven/gezegd dat klager een wapenvergunning heeft en dus labiel is, dat klager zijn zoon zou willen ontvoeren, dat klager manisch depressief is en een behandelaar heeft en dat klager grensoverschrijdend (seksueel) gedrag jegens zijn kind vertoont, zonder hiervan enig bewijs te hebben. Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat zij in het verweerschrift niet heeft geschreven dat klager een wapenvergunning heeft en dus labiel is, dat zij op de zitting de producties die van de zijde van klager waren ingediend heeft gesproken en daarbij een opmerking heeft gemaakt over een brief van de Taoïstische behandelaar van klager en over de informatie vanuit Lievegoed. De griffier heeft de naam van de Taoïstische behandelaar verkeerd in het proces-verbaal opgenomen.
4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Anders dan klager stelt, heeft verweerster in het verweerschrift niet geschreven dat klager een wapenvergunning heeft en dus labiel is. Wel heeft zij geschreven dat klager een wapenvergunning heeft. Klager heeft dat ook niet ontkend. Het stond verweerster voorts vrij om in te gaan op de stukken die van de zijde van klager waren ingediend, waaronder een brief van de Taoïstische behandelaar van klager en informatie vanuit Lievegoed. Dat de griffier de naam van de behandelaar van klager verkeerd in het proces-verbaal heeft opgenomen, valt verweerster niet te verwijten. Dat verweerster heeft geschreven of gezegd dat klager de zoon zou willen ontvoeren en/of grensoverschrijdend (seksueel) gedrag jegens zijn kind vertoont is niet gebleken. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. el Bouazzati-van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.

Griffier                                                    Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. el Bouazzati-van Excel 
is deze beslissing ondertekend door
mr.  W.B. Kok (plaatsvervangend griffier)

Verzonden d.d. 26 juli 2021