ECLI:NL:TADRARL:2022:138 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-195/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:138 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-05-2022 |
Datum publicatie: | 14-07-2022 |
Zaaknummer(s): | 22-195/AL/MN |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De advocaat van de wederpartij van klager was op grond van gedragsregel 15 gehouden om met de hem bekende advocaat van klager te communiceren. Dat heeft hij op correcte wijze gedaan. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 mei 2022
in de zaak 22-195/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 maart 2022 met kenmerk Z 1461411/BD/SD, door de raad op dezelfde dag ontvangen, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Tussen klager en zijn ex-echtgenote is een geschil ontstaan over het maandelijkse
moment van (vooruit)betaling door klager van het aan zijn ex-echtgenote toekomende
ouderdomspensioen in het kader van de pensioenverevening na echtscheiding. Hierover
is tussen mr. H en verweerder, die de ex-echtgenote bijstond, gecorrespondeerd.
1.2 Verweerder heeft klager namens zijn cliënte gedagvaard.
1.3 Per e-mail van 12 april 2021 heeft verweerder aan mr. H geschreven met in de onderwerpregel
de namen van klager en zijn ex-echtgenote:
“Naar aanleiding van uw meest recente mailbericht alsmede ons telefoongesprek eerder vandaag bericht ik u volgt. U heeft als ik het goed samenvat aangegeven dat uw client bereid is om alsnog het bedrag aan ouderdomspensioen waartoe cliënte gerechtigd is aan haar te betalen alsmede bereid om de kosten van de dagvaarding te vergoeden. Primair is van deze zijde gevorderd (…).
Cliënte is onder de navolgende voorwaarden bereid om de dagvaarding voor aanstaande woensdag 10.00 uur in te trekken: (…).”
1.4 Per e-mail van 8 juni 2021 heeft klager aan mr. H zijn onvrede kenbaar gemaakt over de door hem ontvangen dagvaarding namens zijn ex-echtgenote. Ook heeft hij haar geschreven:
“Ik denk te begrijpen dat jij benaderd bent en geen antwoord geeft? En dat daarom dit circus weer opgetuigd wordt. Blijf ik nu steeds hiervan last houden? Dit lijkt op pesterij van de kant van eiseres.
Laat even weten, want ik word nu steeds op kosten gejaagd terwijl ik part noch deel heb aan de verwarring.”
1.5 In e-mails van 9 juni 2021:
- om 11.19 uur heeft mr. H namens klager aan verweerder gemeld dat klager maandelijks
het bedrag op iedere 15e bij vooruitbetaling aan zijn ex-echtgenote betaalt en dat
dat overeenkomt met de betaaldata van de pensioenfondsen, zodat slechts sprake is
van een gering misverstand tussen partijen;
- om 11.56 uur heeft verweerder daarop aan mr. H laten weten dat haar reactie namens
klager laat is en dat geen sprake is van een misverstand;
- om 12.10 uur heeft mr. H namens klager aan verweerder als praktisch voorstel gedaan
dat het pensioenfonds maandelijks rechtstreeks aan de ex-echtgenote gaat betalen,
zodat een onnodige juridische procedure kan worden voorkomen;
- om 14.15 uur heeft verweerder aan mr. H bericht akkoord te gaan met het voorstel
namens klager onder een aantal voorwaarden;
- om 17.40 heeft klager zijn om 15.08 uur aan mr. H gestuurde e-mail rechtstreeks
aan verweerder doorgestuurd. Hij heeft verweerder in deze e-mail laten weten dat mr.
H sinds de afhandeling van de kwestie niet langer zijn advocaat is en het hem ontgaat
waarom verweerder mr. H lastig valt terwijl verweerder ook over het e-mailadres van
klager beschikt. Tot slot heeft klager hierin nog aan verweerder geschreven:
“Voor het overige: lasterlijke en gelogen verhalen van een mevrouw met alcoholproblemen verspreiden, vat ik op als laster en zijn m.i. dan ook tuchtklachtwaardig.”
- om 17.42 uur heeft verweerder aan mr. H om bevestiging gevraagd of zij klager niet langer bijstaat.
1.6 Op 10 juni 2021 heeft verweerder aan mr. H gevraagd om op zijn laatste e-mail
van 9 juni 2021 te reageren.
1.7 Mr. H heeft daarna in haar e-mail van 10 juni 2021 om 15.46 uur aan klager gemeld
dat onduidelijkheid bestaat bij haarzelf en bij verweerder of zij nog namens klager
optreedt of dat hij de kwestie verder zelf wil afhandelen, wat ook kan. Daarbij heeft
mr. H klager erop gewezen dat dit een relevante vraag voor verweerder is, omdat hij
klager niet rechtstreeks mag benaderen zolang hij door een advocaat wordt bijgestaan.
1.8 Hierop heeft klager dezelfde dag om 16.48 uur aan mr. H het volgende laten weten,
onder gelijktijdige toezending van de e-mail aan verweerder:
“Na afronding en afrekening van deze kwestie eindigde onze zakelijke overeenkomst dat jij als mijn advocaat op zou treden. Dat is en was nooit een doorlopende opdracht en zo’n “doorlopende opdracht” is ook geen usance in ons land. Dus na afronding en betaling van mijn kant werd jij een “derde partij” en dus geen procureur.
[Verweerder] slaat de plank volkomen mis als hij uitsluitend jou benadert met een probleempje dat hij met mij simpel had kunnen oplossen.
“[Verweerder] slaat wederom de plank mis als hij, omdat jij niet reageert terwijl ik dus helemaal van niets weet, aan mij een dwangbevel laat betekenen. Zo voor mij vanuit het niets dus. Zonder vraagstelling aan mij, zonder aanmaning om de liggende overeenkomst zodanig te interpreteren dat betaling op de 15e niet volstaat, etc. Terwijl met een simpele mail alles zou zijn rechtgetrokken.
[Verweerder] slaat verder de plank op een onaangename wijze mis als hij aan jou als derde, de infame leugens van zijn cliënt over mij verspreidt. Hij mag niet, ook niet “in het belang van zijn client” aan een derde dit soort laster verspreiden. Daar ben ik bijzonder door gegriefd en ik bezin me nu op een klacht bij de Deken van de orde van Advocaten. (…)”
1.9 Op 11 juni 2021 heeft verweerder zowel richting klager als richting mr. H gereageerd
op de e-mail van klager van 10 juni 2021 om 16.48 uur. Daarin heeft verweerder onder
meer toegelicht waarom hij er in zijn visie vanuit mocht gaan dat mr. H nog altijd
de advocaat van klager was waardoor hij alleen met haar mocht corresponderen over
de kwestie tussen partijen. Verweerder heeft ter rechtvaardiging van de uitgebrachte
dagvaarding verwezen naar de met mr. H ook in mei 2021 gevoerde correspondentie en
het uitblijven van een tijdige reactie daarop namens klager. Verweerder heeft hierin
namens zijn cliënte aan klager een nieuw voorstel tot beëindiging van het geschil
gedaan.
1.10 Op 11 juni 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onzorgvuldig en onnodig intimiderend jegens klager te handelen;
b) zich schuldig te maken aan laster.
2.2 Ter onderbouwing hiervan stelt klager het volgende. Volgens klager had verweerder
zich rechtstreeks tot hem moeten wenden in plaats van tot zijn voormalig advocaat
om het futiele probleem, dat klager niet tijdig zou betalen, snel zonder onnodige
kosten op te lossen. Door een dwangbevel aan hem te laten betekenen en door zijn voormalig
advocaat te benaderen heeft verweerder onzorgvuldig en onnodig intimiderend jegens
klager opgetreden. Verweerder wist dat klager ernstig ziek is en stress niet goed
voor hem is. Met de inhoud van de door verweerder met mr. H gevoerde correspondentie
heeft verweerder zich ook schuldig gemaakt aan laster. Mr. H was immers niet langer
meer zijn advocaat, zoals verweerder wist, maar een derde partij. Verweerder heeft
dan ook onnodig kwaadaardige leugens over klager verspreid aan een derde en daarmee
zijn reputatie geschaad.
3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld
te worden.
4.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden
zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de
gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke
norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Uitgangspunt van gedragsregel
25 is dat een advocaat een wederpartij in een kwestie in beginsel niet rechtstreeks
mag contacteren als bekend is dat die wederpartij daarin door een advocaat wordt bijgestaan.
4.3 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke
omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdeel a)
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter was verweerder gehouden met de hem bekende
advocaat van klager communiceren over het tussen zijn cliënte en klager ontstane geschil.
Mr. H heeft immers blijkens de tussen hen overgelegde correspondentie op geen enkele
wijze aan verweerder kenbaar gemaakt dat zij niet langer voor klager optrad. Daarvan
is verweerder pas later via klager zelf op de hoogte gekomen. In deze omstandigheden
was het verweerder op grond van gedragsregel 15 dan ook niet toegestaan om rechtstreeks
contact met klager op te nemen.
4.5 Dat verweerder volgens klager op onzorgvuldige en intimiderende wijze jegens hem
heeft gehandeld, is de voorzitter uit de overgelegde correspondentie niet gebleken.
Uit deze correspondentie volgt dat verweerder klager via mr. H in gebreke heeft gesteld
en hem daarbij ruim de gelegenheid heeft geboden om het geschil nog samen op te lossen.
Door uitblijven van een tijdige reactie namens klager kon verweerder de aangekondigde
rechtsmaatregelen jegens klager in gang zetten zoals door hem gedaan. Hoe de onderlinge
communicatie tussen klager en mr. H hierover is geweest heeft geen betrekking op verweerder.
4.6 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet de
grenzen heeft overschreden van de vrijheid die hij als advocaat van de wederpartij
had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Ook overigens
zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou volgen dat klager
door het handelen van verweerder onnodig of onevenredig in zijn belangen is geschaad.
De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
4.7 Het verwijt van klager dat verweerder zich aan laster jegens hem schuldig heeft
gemaakt, is onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is de voorzitter daarvan niet gebleken
uit de overgelegde stukken.
4.8 Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook klachtonderdeel
b) kennelijk ongegrond geoordeeld.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel
46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 mei 2022