ECLI:NL:TADRARL:2022:119 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-358/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2022 |
Datum publicatie: | 23-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-358/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 mei
2022
in de zaak 21-358/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 12 juli 2021 op de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 juli 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 april 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1218354 van de deken
ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 12 juli 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad
(hierna ook: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 2 augustus 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 4 augustus 2021 ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 7 maart 2022. Daarbij waren
klaagster en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a. Het klachtwaardige handelen of nalaten van verweerder heeft plaatsgevonden in 2017
en 2018, terwijl klaagster pas op 27 januari 2019, via haar pensioenexpert, op de
hoogte is gesteld van dit handelen of nalaten. Dat betekent dat de klacht binnen de
driejarentermijn is ingediend.
b. Indien er wel sprake is van overschrijding van de driejarentermijn, is er vanwege
de lange duur van de interne klachtenprocedure bij het advocatenkantoor van verweerder
sprake van een verschoonbare omstandigheid.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht
dus terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk bevonden.
4.3 De raad overweegt met betrekking tot onderdeel a) het volgende. Uit het dossier
volgt dat klaagster in december 2016 contact met verweerder opnam en dat klaagster
en verweerder vervolgens begin 2017 overleg hebben gehad over de mogelijkheden, waarbij
verweerder heeft geadviseerd over een mogelijk ‘muizengaatje’. Op 25 april 2017 heeft klaagster op basis daarvan verweerder opdracht gegeven om
tot dagvaarding over te gaan. Voor zover de advisering onjuist is geweest, zoals klaagster
stelt en verweerder betwist, heeft dit klachtwaardig handelen dus plaatsgehad in de
periode tussen december 2016 en 25 april 2017. Dat de dagvaarding pas later is uitgebracht,
maakt dat niet anders. Ook het gegeven dat klaagster stelt dat zij pas op 27 januari
2019 door haar pensioenadviseur op de hoogte is gebracht dat de door verweerder gestarte
procedure zinloos was, maakt niet dat de klacht tijdig is ingediend. Op dat moment
was de termijn nog niet verstreken en had klaagster een klacht tegen verweerder kunnen
indienen. Dat heeft zij echter niet gedaan. De klacht is eerst op 20 juli 2020 ingediend
en daarmee buiten de driejaarstermijn.
4.4 Met betrekking tot de lange interne klachtenprocedure bij het advocatenkantoor
van verweerder (onderdeel b), is de raad – anders dan klaagster – van oordeel dat
deze niet kan worden aangemerkt als een bijzonder omstandigheid op grond waarvan de
termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daarbij acht de raad in het bijzonder van
belang dat klaagster de klacht pas enkele maanden nádat de interne klachtenprocedure
was afgerond, bij de deken heeft ingediend. De driejaarstermijn is niet verlopen terwijl
de interne klachtenprocedure nog bezig was.
4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 mei 2022