ECLI:NL:TADRARL:2022:111 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-483/AL/MN 21-484/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:111 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-04-2022 |
Datum publicatie: | 21-06-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet gegrond omdat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is geweest van schending van het ne bis in idem-beginsel. Klaagster wordt door de raad niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht omdat zij heeft verzaakt om haar klachten over verweerders in één keer aan de deken voor te leggen. Alhoewel een concentratie van klachten geen algemeen geldend beginsel is in het tuchtrecht, mocht van klaagster worden verwacht dat zij efficiënt en op een voor verweerders (en de raad) minst belastende wijze een klachtprocedure zou voeren. Klaagster heeft bovendien tot tweemaal toe aanvullende klachten mogen aanvoeren bij de deken. Het te late klagen is nu naar het oordeel van de raad niet verschoonbaar. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april
2022
in de zaken 21-483/AL/MN en 21-484/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 9 augustus 2021 van:
klaagster
vertegenwoordigd door: Van B
gemachtigde ter zitting: mr. Van S T
over
verweerder 1 (zaaknummer 21-483/AL/MN)
verweerder 2 (zaaknummer 21-484/AL/MN)
hierna samen: verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Op 1 juni 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1355165 HH/SD, respectievelijk
Z 1355168 HH/SD Z 1149301 HH/SD, van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 9 augustus 2021 heeft de voorzitter van de raad in beide zaken
de klachten in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 7 september 2021 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is, gelijktijdig met de samenhangende klachtzaken 21-146/AL/MN en 21-147/AL/MN,
behandeld op de zitting van de raad van 21 februari 2022. Daarbij was namens klaagster
haar gemachtigde aanwezig. Verweerders zijn eveneens verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift met bijlagen. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de e-mail
met bijlagen namens klaagster van 6 februari 2022.
2 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat sprake is geweest van kennelijke niet
ontvankelijkheid van klaagster wegens schending van het ne bis in idem-beginsel, terwijl
de nieuwe klachten niet op hetzelfde feitencomplex waren gebaseerd als waarover al
in de andere klachtzaken 21-483 en 21-484 is geoordeeld.
3 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten
3.1 Mevrouw Van B was in 2017 en 2018 een van de managing partners van Partner in
Compliance B.V. (hierna: PiC). Zij verrichtte haar werkzaamheden door middel van klaagster.
Mevrouw Van B is indirect bestuurder en indirect aandeelhouder van klaagster.
3.2 In augustus 2018 is de samenwerking met PiC niet minnelijk geëindigd. Klaagster
heeft vervolgens in 2019 een civiele procedure tegen onder meer PiC aanhangig gemaakt
bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). Verweerders stonden PiC c.s. in
die procedure bij.
3.3 In voornoemde procedure heeft klaagster bij dagvaarding van 22 maart 2019 onder
meer vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd.
3.4 Op 24 juli 2019 hebben verweerders een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
bij de rechtbank ingediend en daarbij als productie 17 een brief van klaagster aan
Venture Lawyers van 1 maart 2018 overgelegd. In de conclusie van antwoord hebben verweerders
namens hun cliënten betwist dat klaagster incassokosten heeft gemaakt.
3.5 Op 1 mei 2020 heeft onder meer klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerders. Op 23 juli 2020 en 4 augustus 2020 is de klacht aangevuld. De klacht
had onder meer betrekking op de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
van 24 juli 2019.
3.6 De rechtbank heeft op 9 september 2020 eindvonnis gewezen en de door klaagster
gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen omdat niet is gesteld dat die
kosten zijn gemaakt. Op 4 december 2020 heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen
dat vonnis.
3.7 Op 7 maart 2021 heeft klaagster bij de deken een tweede klacht over verweerders
ingediend.
3.8 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de voorzitter van de raad de in 1.5 genoemde
klacht over verweerders kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummers 21-146/AL/MN en
21-147/AL/MN). Bij beslissing van 25 april 2022 heeft de raad het hiertegen ingediende
verzet ongegrond verklaard.
4 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerders
het volgende:
a) verweerders hebben bij de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, die
zij op 24 juli 2019 bij de rechtbank hebben ingediend, als productie 17 (civiel-,
straf- en persoonsgegevensrechtelijk) kenbaar onrechtmatig verkregen informatie overgelegd,
waarmee zij in strijd hebben gehandeld met artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet
en gedragsregel 1;
b) verweerders hebben in strijd met gedragsregels 6 en 8 kenbaar en bewust een onware
stelling geponeerd in de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, namelijk
de betwisting dat klaagster incassokosten heeft gemaakt, terwijl deze incassokosten
met producties werden gevorderd in de op 22 maart 2019 namens klaagster betekende
dagvaarding.
5 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerders ingaan.
6 BEOORDELING
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 Klaagster komt in verzet op tegen het oordeel van de voorzitter ten aanzien van
beide klachtonderdelen. Naar het oordeel van de raad is de voorzitter ten aanzien
daarvan tot een onjuist oordeel gekomen door daarbij uit te gaan van schending van
het ne bis in idem-beginsel. Evenals klaagster is de raad van oordeel dat aan de onderhavige
klachten andere feiten ten grondslag liggen dan die waarover al werd beslist in de
zaken 21-146/AL/MN en 21-147/AL/MN. Het verzet is dan ook gegrond, echter dit leidt
niet tot een ander oordeel van de raad om de volgende reden.
6.3 Naar het oordeel van de raad is klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht omdat
klaagster in dit geval heeft verzaakt om haar klachten over het optreden van verweerders
in één keer aan de deken, en daarmee aan de raad, voor te leggen. Alhoewel een concentratie
van klachten geen algemeen geldend beginsel in het tuchtrecht is, mocht van klaagster
worden verwacht dat zij efficiënt en op voor verweerders (en de raad) minst belastende
wijze een klachtprocedure zou voeren. Dat klaagster dit niet heeft gedaan, klemt temeer,
omdat aan klaagster in de eerste klachtprocedure tegen verweerders tot tweemaal de
mogelijkheid is geboden om nog aanvullende klachten aan te voeren. Klaagster heeft
geen reden voor het beginnen van deze tweede klachtprocedure (over hetzelfde feitencomplex)
aangevoerd dan dat zij bij nader inzien ook over die feiten wenste te klagen. Dit
late klagen is naar het oordeel van de raad niet verschoonbaar. Daarom zal de raad
klaagster niet-ontvankelijk verklaren in haar klacht.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga, C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 april 2022