ECLI:NL:TADRARL:2022:11 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-247/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2022 |
Datum publicatie: | 18-02-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-247/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld bij het doorsturen van een schikkingsvoorstel naar klager. Klacht is op dit onderdeel gegrond. Andere verwijten over gemaakte extra kosten en beëindiging werkzaamheden zijn ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 31 januari
2022
in de zaak 21-247/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 juni 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 maart 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1194506 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 december 2021. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlage van verweerder van 26 november 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In oktober 2019 heeft klager mr. V. de opdracht gegeven om bij de rechtbank een
verzoekschrift tot nihilstelling kinderalimentatie ten aanzien van de twee kinderen
van klager in te dienen. Mr. V. heeft de opdracht bij e-mail van 30 oktober 2019 bevestigd
waarbij zij onder meer haar uurtarief heeft vermeld en de door klager te betalen griffierechten
voor de indiening van het verzoekschrift. Het verzoekschrift is begin december 2019
ingediend.
2.3 In januari 2020 heeft de wederpartij een verweerschrift ingediend. Vervolgens
heeft de rechtbank bepaald dat op 8 april 2020 een zitting zal plaatsvinden.
2.4 Op 28 februari 2020 heeft de advocaat van de wederpartij een schikkingsvoorstel
naar mr. V. gestuurd. Daarin is opgenomen dat het voorstel komt te vervallen wanneer
dit niet binnen zeven dagen wordt aanvaard. Mr. V. ontvangt het schikkingsvoorstel
tijdens haar vakantie en daarna valt zij langdurig uit vanwege ziekte.
2.5 Op 1 april 2020 heeft de rechtbank aan de advocaten van partijen bericht dat de
zitting van 8 april 2020 geen doorgang kan vinden en dat een tussenbeschikking zal
volgen zonder mondelinge behandeling.
2.6 Op 6 april 2020 heeft klager contact met verweerder opgenomen. Vervolgens hebben
klager en verweerder op 7 april 2020 telefonisch contact en heeft verweerder het voorstel
van de wederpartij naar klager doorgestuurd. Daarbij heeft verweerder het volgende
opgemerkt:
‘Tijdens de vakantie van mijn kantoorgenote, mr. [V.] , ontving ik op 28 februari 2019 een schikkingsvoorstel. U treft deze onderstaand aan.
Inmiddels is ook gebleken dat mr. [V.] in verband met haar ziekte langdurig haar werkzaamheden niet zal kunnen hervatten. Ik zal voorlopig zo nodig haar waarnemen en uw belangen behartigen.
Het voorstel van de wederpartij komt mij onder de gegeven omstandigheden reëel voor, te meer ook u tegen hoge kostenaspecten van deze procedure aan kijkt.’
2.7 Op 9 april 2020 heeft klager verweerder gemaild:
‘Ik heb nog geen antwoord van u mogen ontvangen.
Wat is de verdere procedure voor deze zaak. De termijn van 7 dagen na 28 februari is al verstreken vanwege het feit dat dit voorstel van de tegenpartij niet door u aan mij is medegedeeld. Ook dat rechtzaak is uitgesteld vanwege coronavirus zal er toch door rechtbank nieuwe zittingsdatum komen? Of is het zo dat de zitting van 8 april gewoon is geannuleerd ondanks dat ik daar al de kosten voor hen betaald. (…)’
2.8 Op 14 april 2020 heeft verweerder klager bericht dat er vanwege het coronavirus
geen zittingen zullen plaatsvinden en dat een schriftelijke ronde wordt ingelast in
de vorm van re- en dupliek. In dat bericht vraagt verweerder klager of hij kan instemmen
met het voorstel van de wederpartij en zo niet, of klager aanvullend wil reageren.
Daarbij wijst verweerder op de oplopende kosten.
2.9 Op 14 april 2020 heeft klager verweerder gemaild dat hij niet akkoord gaat met
het voorstel, maar dat zijn akkoord ook binnen zeven dagen na het versturen van het
voorstel gegeven had moeten worden. In zijn e-mail wijst klager er ook op dat de kosten
niet verder mogen oplopen en dat de kosten ook niet gemaakt zouden zijn wanneer de
oorspronkelijke zitting wel zou zijn doorgegaan. Ook laat klager verweerder weten
dat hij de huidige kosten al te hoog vindt en dat hij geen goed inzicht heeft waarop
deze gebaseerd zijn.
2.10 Op 2 juni 2020 heeft verweerder aan klager bericht dat de rechtbank 11 juni 2020
heeft aangemerkt als beschikkingsdatum. Klager heeft dezelfde dag als volgt gereageerd:
‘Goedemiddag welke tijd? En heeft u de oproepbrief van de rechtbank. Word ik door (…) bijgestaan? Ik heb eerder 2x mail gestuurd met aantal vragen waar ik tot op heden geen antwoord op heb ontvangen. Ik vind de manier waarop mijn zaak is behandeld en mee is omgegaan niet terecht en ben ik zeer ontevreden over.’
2.11 Op 3 juni 2020 heeft verweerder klager als volgt bericht:
‘Naar aanleiding van uw onderstaande email van 2 juni jl. constateer ik dat u het
vertrouwen op een correcte wijze van afwikkeling heeft verloren. Dit is voor mij eveneens
een reden – vanwege de ontstane vertrouwensbreuk – mijn werkzaamheden met onmiddellijke
ingang te beëindigen.’
2.12 Op 16 juni 2020 heeft klager verweerder gemaild dat hij het betreurt dat verweerder
met onmiddellijke ingang en een week voor de zitting de werkzaamheden beëindigt. Verder
vraagt klager verweerder om per direct de door hem betaalde declaraties terug te storten,
waarbij klager opmerkt dat hij bereid is het geld persoonlijk bij verweerder te komen
innen, wanneer dit verweerder onverhoopt niet lukt.
2.13 Op 16 juni 2020 heeft verweerder klager laten weten dat de rechtbank de zaak
op de rolzitting van 15 juni 2020 heeft aangehouden, dat hij de rechtbank heeft bericht
dat hij zich heeft onttrokken en dat van terugbetaling geen sprake kan zijn. Daarbij
verwijst verweerder naar een e-mail van mr. V. aan klager van 22 oktober 2019 waarin
mr. V. haar uurtarief heeft genoemd. Tot slot heeft verweerder klager bericht dat
hij in het dossier geen aanwijzing heeft gevonden voor een prijsmaximalisatie.
2.14 Klager heeft verweerder op 16 juni 2020 nog laten weten dat hij verweerder geen
opdracht heeft gegeven voor extra uren en dat hij de declaratie niet accepteert.
2.15 Bij beschikking van 3 december 2020 heeft de rechtbank de kinderbijdrage met
ingang van 5 december 2019 op nihil gesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en zoals ter zitting vastgesteld, in dat
verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft niet voortvarend gehandeld. Hij heeft geen dan wel verkeerde informatie
gegeven, het schikkingsvoorstel van de wederpartij te laat doorgestuurd zodat klager
daar niet tijdig op heeft kunnen reageren, niet gereageerd op vragen van klager en
niet doorgegeven dat de geplande zitting van 8 april 2020 niet door zou gaan;
b) Verweerder heeft extra kosten gemaakt, ondanks klagers verzoek aan mr. V. om geen
extra kosten meer te maken;
c) Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klager plotseling beëindigd.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en
stukken van klagers.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder heeft klager er geen begrip voor dat
hij enige tijd nodig had om zich in het dossier in te lezen en te anticiperen op de
door de rechtbank genomen coronamaatregelen. Verder heeft verweerder aangevoerd dat
hij in klagers alimentatiezaak in acht heeft genomen dat een minnelijke regeling de
voorkeur verdient boven een proces en dat onnodige kosten voorkomen dienen te worden.
Volgens verweerder heeft hij klager op alle momenten de juiste informatie verstrekt
en voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de gemaakte kosten. Van een tussen
klager en mr. V. afgesproken kostenmaximalisatie is volgens verweerder geen sprake.
Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat klagers schrijven van 2 juni 2020 de aanleiding
is geweest om zich als advocaat te onttrekken.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Klachtonderdeel a) gaat in de kern over de kwaliteit van dienstverlening van verweerder.
5.2 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van
de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad toetst daarom of
verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van
Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
5.3 De raad is op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen
van oordeel dat verweerder ten aanzien van het schikkingsvoorstel niet met de zorgvuldigheid
heeft gehandeld die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de
gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het schikkingsvoorstel is immers op 28
februari 2020 naar mr. V. gemaild, terwijl verweerder dit, als waarnemer van mr. V.,
pas op 7 april 2020, ruim een maand later, naar klager heeft doorgestuurd. Dit terwijl
in het schikkingsvoorstel is opgenomen dat het voorstel komt te vervallen als het
niet binnen zeven dagen na 28 februari 2020 wordt aanvaard. Bovendien blijkt uit de
stukken dat verweerder pas op 7 april 2020 voor het eerst contact met klager heeft
gelegd, nadat klager op 6 april 2020 contact met hem had gezocht. Verweerder heeft
hier niet voortvarend gehandeld. Dat verweerder als waarnemer van mr. V. tijd nodig
had om zich in te lezen in klagers dossier en om te anticiperen op door de rechtbank
genomen coronamaatregelen betekent niet dat verweerder als een zorgvuldig handelend
advocaat heeft gehandeld. De door verweerder ter zitting aangevoerde omstandigheid
dat het schikkingsvoorstel door drukte is blijven liggen, komt voor risico van verweerder.
Het had op de weg van verweerder gelegen om klager hierover te informeren, maar gesteld
noch gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. Behalve het te laat doorsturen van
het schikkingsvoorstel kan de raad op grond van de overgelegde e-mailwisseling tussen
klager en verweerder niet vaststellen dat verweerder zodanig laat op e-mails van klager
heeft gereageerd dat dit onacceptabel en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Ook kan
de raad op grond van de stukken niet vaststellen dat verweerder niet heeft gereageerd
op vragen van klager. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat verweerder op klagers
vragen heeft gereageerd, misschien niet zo snel als klager had gewild, maar de vragen
die klager in de overgelegde e-mails heeft gesteld zijn door verweerder beantwoord.
Ten aanzien van het gestelde in de klacht met betrekking tot het niet geven van informatie
dan wel verkeerde informatie is naar het oordeel van de raad geen sprake van onzorgvuldig
handelen. Uit de stukken blijkt dat verweerder klager over bijvoorbeeld de geannuleerde
zitting van 8 april 2020, het verdere vervolg van de zaak, de extra kosten en zijn
onttrekking heeft geïnformeerd (zie 2.8, 2.11 en 2.13).
5.4 Uit het bovenstaande volgt dat de raad klachtonderdeel a) ten aanzien van het
niet tijdig doorsturen van het schikkingsvoorstel gegrond zal verklaren en voor het
overige ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Met klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij extra kosten heeft gemaakt,
ondanks klagers verzoek aan mr. V. om geen extra kosten meer te maken.
5.6 De raad stelt op grond van de dossierstukken vast dat mr. V. haar uurtarief aan
klager heeft doorgegeven, dat klager met verweerder geen andere afspraak over uurtarief
of andere kosten heeft gemaakt en dat klager al een aantal voorschotdeclaraties heeft
betaald. De raad kan uit de stukken echter niet afleiden dat klager met mr. V. is
overeengekomen dat geen extra kosten meer in zijn zaak zouden worden gemaakt. Klager
heeft geen stukken overgelegd waaruit een dergelijke afspraak blijkt. Klachtonderdeel
b) is dan ook bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 Met klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij zijn werkzaamheden ineens
heeft beëindigd.
5.8 De raad stelt voorop dat een advocaat zich moet terugtrekken als tussen de advocaat
en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de opdracht moet worden
uitgevoerd en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost. Wanneer een
advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dit op zorgvuldige
wijze te doen en dient hij ervoor te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk
nadeel ondervindt (gedragsregel 14).
5.9 De raad is van oordeel dat verweerder zich naar aanleiding van klagers e-mail
van 2 juni 2020 kon en mocht onttrekken aan klagers zaak en dat hij dit tijdig en
op zorgvuldige wijze heeft gedaan. De reden die verweerder ter zitting voor zijn onttrekking
heeft gegeven, wordt niet door de e-mailwisseling van 2 en 3 juni 2020 ondersteund,
maar daaruit blijkt wel dat klager zeer ontevreden was over de dienstverlening van
verweerder. Verweerder mocht hieruit opmaken dat sprake was van een vertrouwensbreuk
in welk geval een advocaat gehouden is zijn werkzaamheden te beëindigen. Verweerder
heeft klager op 3 juni 2020 bericht dat hij zijn werkzaamheden voor klager beëindigt,
twaalf dagen voor de rolzitting van 15 juni 2020. Klager had dan ook nog voldoende
tijd om desgewenst een andere advocaat in te schakelen om hem bij te staan. Omdat
van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder geen sprake is, is klachtonderdeel
c) ongegrond.
5.10 Uit het bovenstaande volgt dat de raad klachtonderdeel a) ten aanzien van het
niet tijdig doorsturen van het schikkingsvoorstel gegrond zal verklaren en voor het
overige ongegrond. De raad zal klachtonderdelen b) en c) ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet voortvarend op
te treden ten aanzien van het doorsturen van het schikkingsvoorstel naar klager. De
ernst van dit handelen rechtvaardigt de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij het schikkingsvoorstel eerder naar klager
had kunnen doorsturen. Verder is niet eerder aan verweerder een maatregel opgelegd.
Daarom ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel van een waarschuwing
op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ten aanzien van het niet tijdig doorsturen van het
schikkingsvoorstel gegrond en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 31 januari 2022