ECLI:NL:TADRARL:2022:108 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-146/AL/MN 21-147/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:108 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-04-2022 |
Datum publicatie: | 10-06-2022 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 april
2022
in de zaken 21-146/AL/MN en 21-147/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van
discipline van 28 juni 2021 van:
Klaagster 1
Klaagster 2
Klager 3
hierna samen ook: klaagsters
gemachtigde: mr. Van S T
over
Verweerder 1 (21-146/AL/MN)
Verweerder 2 (21-147/AL/MN)
hierna samen ook: verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 mei 2020, aangevuld op 23 juli 2020 en 4 augustus 2020, hebben klaagsters
bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna:
de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Op 12 februari 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1149301 HH/SD,
respectievelijk kenmerk Z 1149282 HH/SD, van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 28 juni 2021 heeft de voorzitter van de raad in beide zaken
klachtonderdelen a), b) en d) tot en met i) kennelijk ongegrond en klachtonderdeel
c) kennelijk van onvoldoende gewicht verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum
verzonden aan partijen.
1.4 Op 28 juli 2021 hebben klaagsters verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is, gelijktijdig met de samenhangende klachtzaken 21-483/AL/MN en 21
484/AL/MN, behandeld op de zitting van de raad van 21 februari 2022. Daarbij was namens
klaagsters hun gemachtigde aanwezig. Verweerders zijn eveneens verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het
verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
van het verzetschrift met bijlagen. Daarnaast heeft de raad kennisgenomen van de e-mail
met bijlagen namens klaagsters van 6 februari 2022.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
I. ten aanzien van klachtonderdeel a) is de voorzitter er ten onrechte vanuit gegaan
dat productie 20 van belang was voor de procedure, terwijl dat niet is gebleken in
de civiele procedure, en ook dat verweerders niet konden weten dit die productie slechts
een onderdeel van aangifte vennootschapsbelasting was, terwijl dat evident was. Daarnaast
was ook duidelijk dat die productie op onrechtmatige wijze door verweerders van hun
cliënt is verkregen uit de door klaagster 3 ingeleverde laptop, terwijl verweerders
voldoende reden hadden aan de juistheid daarvan te twijfelen en nader onderzoek naar
de herkomst daarvan hadden moeten verrichten;
II. ten aanzien van klachtonderdeel d) heeft de voorzitter miskend dat het verweerders
vrij stond om alleen een deel van de aangifte in de procedure te overleggen, terwijl
verweerders hebben nagelaten om aan te tonen wat de relevantie daarvan was;
III. in klachtonderdeel e) heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat verweerders
geen tuchtrechtelijk verwijt te maken is van het feit dat zij in een e-mail aan de
BB van 18 juni 2020 hebben geschreven dat klaagster 1 de hele dagvaarding van BB tegen
klaagster 1 in de procedure heeft gebracht, terwijl vaststaat dat dit slechts een
deel van de dagvaarding betrof. Ook heeft de voorzitter daarin ten onrechte geoordeeld
dat verweerders terecht zouden hebben aangevoerd dat het verschil minimaal was voor
de procedure en niet relevant;
IV. ten aanzien van klachtonderdeel f) heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld
dat verweerders de beschuldigingen zouden hebben betwist - dat heeft klaagster 3 gedaan
- en het de voorzitter ook niet kan zijn gebleken dat dit in de processtukken zou
zijn betwist, want daar was de voorzitter niet mee bekend. Het gaf geen pas om de
aankondiging van rechtsmiddelen zoals beslag - die achteraf terecht zijn geweest -
te typeren als ‘intimidaties en bedreigingen’;
V. de voorzitter heeft in klachtonderdelen g), h) en i) ten onrechte de diverse stellingen
van verweerders in de procedure op basis van feitelijk onjuiste informatie niet vastgesteld
op grond van de stukken, terwijl die daaruit bleken en die stellingen in rechte bovendien
geen stand hebben gehouden.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klaagsters in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar
de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagsters aangevoerde verzetgronden niet slagen;
de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening
gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft de klacht
dus terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk van
onvoldoende gewicht bevonden.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga, C.A.Th. Philipsen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 25 april 2022