ECLI:NL:TADRARL:2022:101 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-334/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2022:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-05-2022 |
Datum publicatie: | 10-06-2022 |
Zaaknummer(s): | 20-334/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat. Het verwijt van klaagster dat verweerder te lang is doorgegaan met onderhandelen met de ex-partner van klaagster, terwijl klaagster wilde dat direct een verzoek tot kinderalimentatie bij de rechter werd ingediend, is niet te verenigen met het in de e-mail van de gevolmachtigde van klaagster destijds verwoorde standpunt van klaagster hierover. Uit de stukken is de raad ook niet gebleken dat klaagster op dit standpunt later is teruggekomen. Het is in het geheel niet aannemelijk geworden dat verweerder tegen de wil van klaagster is doorgegaan met onderhandelen van de ex-partner over de kinderalimentatie. Alle klachtonderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 mei
2022
in de zaak 20-334/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gevolmachtigde: mevrouw Van Z-de V
over
verweerder
gemachtigde: mr. RC
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 juli 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 6 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 978301/MM/SD van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 21 maart 2022. Daarbij waren
klaagster, vergezeld door haar gevolmachtigde, en verweerder, vergezeld door zijn
gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlage van verweerder van 29 januari 2021.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft met haar ex-partner een relatie gehad en samengewoond. Uit de
relatie zijn twee kinderen geboren. Partijen hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten,
waarin geen recht op partneralimentatie is opgenomen. Klaagster had geen eigen inkomen.
Haar ex-partner heeft altijd goed verdiend als IT-specialist. Zij hadden een woning
in gezamenlijk eigendom.
2.3 In februari 2017 heeft de ex-partner aangegeven hun relatie te willen beëindigen,
waarna hij in april 2017 de gezamenlijke woning heeft verlaten. Op 15 november 2017
heeft hij de samenlevingsovereenkomst beëindigd. Sinds augustus 2017 heeft de ex-partner
geen bijdrage meer betaald in de kosten van levensonderhoud van klaagster en de kinderen.
2.4 In november 2017 hebben klaagster en de kinderen de gezamenlijke woning verlaten.
Een vriendin van klaagster, tevens gevolmachtigde van klaagster in deze klachtprocedure,
heeft aan klaagster een lening verstrekt voor de aankoop van een eigen woning.
2.5 Nadat pogingen om er met een scheidingsmediator gezamenlijk uit te komen waren
mislukt, heeft klaagster zich op 27 november 2017 tot verweerder gewend. Verweerder
heeft bij brief van 28 november 2017 aan klaagster de opdracht bevestigd om haar bij
te staan in de procedure over de gevolgen van de verbreking van de relatie en tevens
heeft hij daarvoor een toevoeging aangevraagd. In de opdrachtbevestiging is onder
meer het volgende vermeld:
“ (…) Gelijk besproken is daarbij op de korte termijn belangrijk dat er duidelijkheid komt over de financiën (de door meneer te betalen alimentatie voor jullie kinderen en eventueel voor jou, hoewel je weet dat je daar formeel gezien geen recht op hebt).
(…) Met betrekking tot de kosten van de rechtshulp bespraken wij dat ik, na ontvangst van de verwijzing via het Juridisch Loket (die ik inmiddels ontving) een aanvraag voor gefinancierde rechtshulp zal indienen. De verwachting is dat je hiervoor op dit moment in aanmerking komt en de laagst mogelijke eigen bijdrage van € 287,- opgelegd zult krijgen. Gelijk besproken moeten wij aan de Raad voor Rechtsbijstand aan het einde van de zaak opgeven wat het resultaat van de procedure is. Daarbij zal dan worden bekeken of het bedrag waarop je recht hebt gekregen uit de verdeling/verrekening binnen de wettelijke grenzen valt. Als dan blijkt dat dit bedrag hoger ligt dan die grenzen (en dat lijkt bij jou vrijwel zeker het geval te zijn) moet je de kosten van de rechtshulp alsnog met terugwerkende kracht zelf bekostigen. Voor dat geval zal ik je een tarief van € 200,- per uur exclusief 5% kantooropslag en BTW in rekening brengen. (…)”
2.6 De nieuwe vriendin van de ex-partner van klaagster had zich eveneens tot verweerder
gewend inzake een geschil dat zij had met haar voormalig partner. Verweerder heeft
klaagster hiervan op de hoogte gesteld.
2.7 Op verzoek van de ex-partner heeft op 11 december 2017 een gesprek plaatsgevonden
tussen hem en verweerder, buiten aanwezigheid van klaagster. Verweerder heeft klaagster
van tevoren, bij e-mail van 8 december 2017, hiervan op de hoogte gesteld en na afloop
van het gesprek op 11 december 2017 heeft hij in een e-mail klaagster verslag gedaan
van het gevoerde gesprek.
2.8 Op 19 januari 2018 heeft mr. D. zich gesteld als advocaat van de ex-partner. Partijen
hebben vervolgens tevergeefs geprobeerd overeenstemming te bereiken over de hoogte
van de kinderalimentatie en over de ontruiming en verkoop van de gezamenlijke woning.
2.9 Op 21 maart 2018 heeft een kort geding plaatsgevonden op verzoek van de ex-partner
teneinde de woning te laten ontruimen. Klaagster heeft in reconventie onder meer gevorderd
een voorlopige kinderalimentatie vast te stellen. Ter zitting is overeenstemming bereikt
op een aantal punten betreffende de woning en verder is afgesproken dat de man een
onderbouwd voorstel tot kinderalimentatie zou doen.
2.10 Op 22 maart 2018 heeft verweerder voor klaagster een nieuwe toevoeging aangevraagd
voor het starten van een kinderalimentatieprocedure. Op 26 maart 2018 heeft verweerder
een verzoekschrift tot het treffen van een provisionele voorziening met betrekking
tot de kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend.
2.11 Op 9 mei 2018 is het verzoek om een provisionele voorziening voor de kinderalimentatie
te treffen ter zitting behandeld. In de beschikking van 30 mei 2018 heeft de rechtbank
zich aangesloten bij de overeenstemming die ter zitting was bereikt, namelijk dat
de ex-partner een voorlopig bedrag van € 445,- per kind per maand aan alimentatie
en een tegemoetkoming in de reiskosten van de kinderen ten bedrage van € 150,- per
maand zou betalen.
2.12 Bij brief van 1 mei 2018 heeft verweerder vanwege de te verwachten overwaarde
van de gezamenlijke woning klaagster erop gewezen dat het mogelijk was om een derde
toevoeging voor het starten van een verdelingsprocedure aan te vragen, waarbij de
aan het kort geding bestede uren wellicht via de gefinancierde rechtshulp vergoed
zouden kunnen worden. Er is geen nieuwe toevoeging aangevraagd.
2.13 Op 1 juni 2018 heeft een viergesprek plaatsgevonden over onder meer de definitieve
kinderalimentatie.
2.14 Op 21 september 2018 is de gezamenlijke woning verkocht en overgedragen. De woning
is verkocht met een aanzienlijke overwaarde. Op 20 september 2018 heeft verweerder
in zijn e-mail bericht dat de toevoeging voor de verbreking van de samenwoning zal
worden ingetrokken en dat klaagster de kosten daaruit met terugwerkende kracht zelf
moet gaan betalen, nu het uit te keren bedrag ver boven de wettelijke grenzen van
de gefinancierde rechtshulp komt te liggen. Verweerder heeft klaagster dezelfde dag
zijn declaratie gestuurd.
2.15 Klaagster heeft de declaratie niet betaald en het vertrouwen in verweerder opgezegd.
2.16 Bij besluit van 18 april 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de voorgenomen
intrekking van de toevoeging geannuleerd, omdat de zaak waarvoor de toevoeging is
verstrekt nog niet was beëindigd en de resultaatsbeoordeling nog niet kon plaatsvinden.
Verweerder heeft hiertegen bezwaar en beroep ingediend. Bij beslissing van 24 december
2020 heeft de rechtbank Gelderland het beroep gegrond verklaard, waarna de Raad voor
Rechtsbijstand de toevoeging heeft ingetrokken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) Zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling omdat verweerder ook de advocaat
was van de nieuwe partner van de ex-partner van klaagster.
Toelichting
Verweerder heeft klaagster benadeeld door ook de advocaat te zijn van de nieuwe vriendin
van haar ex-partner. Verweerder heeft namelijk de ex-partner van klaagster niet hard
durven aanpakken, omdat hij er belang bij had dat de nieuwe vriendin van haar ex ook
zijn cliënte zou blijven.
b) Kosten bij klaagster in rekening te brengen voor een bespreking met haar ex-partner
waar zij zelf niet bij aanwezig was en waar zij geen toestemming voor had gegeven.
Toelichting
Verweerder heeft klaagster meermaals bevestigd dat de kosten voor dit gesprek met
haar ex niet bij haar in rekening zouden worden gebracht, terwijl hij dit uiteindelijk
wel heeft gedaan.
c) Te weigeren partneralimentatie aan te vragen ondanks het uitdrukkelijke verzoek
van klaagster.
Toelichting
Verweerder wilde geen partneralimentatie aanvragen omdat verzoeken hiertoe kansloos
zouden zijn, ondanks het feit dat klaagster en haar ex-partner ruim 25 jaar samen
waren en twee kinderen hadden. De rechter zou hiervoor wel degelijk gevoelig zijn
geweest.
d) Te weigeren direct na de scheiding van partijen een verzoek tot kinderalimentatie
in te dienen, waardoor klaagster vijf maanden kinderalimentatie heeft misgelopen.
Toelichting
Verweerder heeft ondanks de grote financiële nood van klaagster pas eind maart 2018
een verzoek tot kinderalimentatie ingediend, terwijl klaagster reeds in haar e-mail
van 11 december 2017 had aangegeven dat zij dringend een voorschot op de kinderalimentatie
nodig had. Verweerder heeft klaagster daarbij niet adequaat bijgestaan en niet ingezien
dat klaagster niet begreep hoe de procedures in elkaar zaten.
e) Onvoldoende verweer te voeren met betrekking tot de kinderalimentatie waardoor
klaagster genoegen moest nemen met slechts € 890,- per maand.
Toelichting
Verweerder is ter zitting onvoldoende ingegaan op het inkomen van haar ex-man en heeft
diens leugens daarover ten onrechte niet in twijfel getrokken.
f) Onvoldoende verweer te voeren met betrekking tot de kinderalimentatie waardoor
klaagster en haar kinderen ver onder de armoedegrens moesten overleven.
Toelichting
Klaagster kreeg geen bijstandsuitkering omdat de scheiding nog niet rond was en er
nog vermogen of alimentatie kon vrijkomen. Verweerder was hiervan op de hoogte, maar
handelde niet adequaat.
g) Klaagster niet goed voor te lichten dat niet-betaalde reiskosten niet geïncasseerd
kunnen worden door het LBIO.
Toelichting
Verweerder had kunnen voorzien dat de ex-man niet zou betalen en had daarom klaagster
hierop moeten wijzen.
h) Na te laten een procedure aan te spannen en te lang door te onderhandelen met wederpartij
tegen de wil van klaagster in.
Toelichting
Ondanks het feit dat klaagster had aangegeven dat zij het financieel en psychisch
niet meer aan kon, heeft verweerder veel te lang dooronderhandeld alvorens een procedure
te starten. Klaagster wilde snel een bodemprocedure starten en de rechter om een uitspraak
vragen, omdat overduidelijk sprake was van leugens van haar ex-partner over zijn inkomen
en zij wilde de rechter om een uitspraak vragen. Verweerder bleef maar vragen om inkomensinformatie
bij haar ex-partner en kreeg deze niet. Klaagster is te lang aan het lijntje gehouden
door verweerder. Uiteindelijk heeft een opvolgend advocaat bewerkstelligd dat klaagster
veel meer kinderalimentatie heeft gekregen en heeft de rechter bevestigd dat de inkomensinformatie
van de ex-partner niet klopte.
i) Tijdens de onderhandelingen meer op de hand van de wederpartij te zijn dan van
zijn eigen cliënte/klaagster.
j) Te weigeren een mediator via de rechtbank te laten aanwijzen om de zaak te beslechten.
Toelichting
Klaagster had bij verweerder aangegeven dat zij gebruik wilde maken van een mediator
van de rechtbank, aangezien haar ex-partner al meer dan een jaar niets betaalde, stukken
niet aanleverde en leugens verkondigde. Verweerder weigerde dit, omdat hij meende
dat hij zelf veel betere resultaten kon bereiken.
k) Klaagster onder druk te zetten en tegen haar wil de overwaarde van de hypotheek
aan haar uit te laten betalen en niet in depot te laten storten waardoor klaagster
geen verhaal had toen de betaling kinderalimentatie door haar ex-partner uitbleef.
Toelichting
Klaagster heeft onder emotionele dwang van verweerder de overwaarde van de gezamenlijke
woning aan haar laten uitbetalen en niet in depot bij de notaris laten staan zodat,
wanneer haar ex-partner niet zou betalen, zij een buffer zou hebben.
l) Zonder overleg of mededeling de Raad voor Rechtsbijstand te verzoeken de toevoeging
in te trekken.
Toelichting
Wanneer de toevoeging van het kort geding direct was gedeclareerd, had klaagster op
basis van een toevoeging kunnen procederen en was deze achteraf niet ingetrokken.
Verweerder heeft klaagster in eerste instantie mondeling de toezegging gedaan dat
de kortgedingprocedure voor haar kosteloos zou zijn, terwijl hij bij de Raad voor
Rechtsbijstand wat anders stelt om de toevoeging ingetrokken te krijgen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft betwist dat sprake is geweest van belangenverstrengeling, omdat
er geen tegengesteld belang was. Klaagster heeft ook niet aangegeven welke belangen
verstrengeld zouden zijn. Verweerder heeft zelf vooraf aan klaagster gemeld dat hij
de nieuwe vriendin van haar ex bijstond en klaagster heeft daar nooit een probleem
van gemaakt. Ook heeft verweerder nooit met de ex-partner van klaagster gesproken
over de zaak van diens nieuwe vriendin. Toen de samenwerking met klaagster eindigde,
was de samenwerking met deze nieuwe vriendin al ten einde.
Klachtonderdeel b)
4.3 Onder verwijzing naar de e-mailwisseling tussen verweerder en klaagster over zijn
gesprek met de ex-partner, heeft verweerder aangevoerd dat klaagster wel degelijk
hiermee heeft ingestemd. Klaagster had aan verweerder aangegeven dat zij de zaken
zo snel mogelijk wilde regelen en meende dat dit gesprek daaraan zou kunnen bijdragen.
Verweerder heeft nooit aan klaagster aangegeven dat de aan dit bestede tijd niet in
rekening zou worden gebracht.
Klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft erop gewezen dat van meet af aan volstrekt duidelijk was dat
klaagster geen recht op partneralimentatie had, omdat zij niet gehuwd was geweest
en in de samenlevingsovereenkomst geen recht op partneralimentatie bij beëindiging
van de relatie was opgenomen. Verweerder heeft dit vermeld in zijn opdrachtbevestiging
en uit de e-mail van klaagster van 15 januari 2018 blijkt ook dat zij dit heeft begrepen.
Het belang van klaagster is niet gediend met kansloze procedures. Bovendien heeft
klaagster verweerder nooit verzocht om partneralimentatie te vorderen, laat staan
dat verweerder het verzoek geweigerd zou hebben.
Klachtonderdeel d)
4.5 Verweerder heeft betwist dat hij heeft geweigerd een verzoek tot kinderalimentatie
in te dienen. Hij heeft hiervoor verwezen naar zijn e-mail aan klaagster van 15 januari
2018, waarin hij heeft aangegeven dat klaagster een kort geding kon starten om op
korte termijn een kinderalimentatie te vorderen, en naar het antwoord hierop van de
gevolmachtigde bij e-mail van 17 januari 2018 dat klaagster dit niet wenste. Vervolgens
is in het door de ex-partner van klaagster aangespannen kort geding in reconventie
kinderalimentatie gevorderd. Toen dat geen resultaat had, is op de kortst mogelijke
termijn een verzoekschrift met een verzoek om een provisionele voorziening kinderalimentatie
ingediend.
Klachtonderdeel e)
4.6 Onder verwijzing naar de processtukken, heeft verweerder betwist dat hij niet
voldoende verweer heeft gevoerd met betrekking tot de kinderalimentatie. Hij heeft
erop gewezen dat klaagster tijdens de zitting op 9 mei 2018, na uitvoerige onderhandelingen,
zelf heeft ingestemd met een alimentatie van € 445,- per kind en een reiskostenvergoeding.
Verweerder heeft klaagster bij deze onderhandelingen de mogelijke uitkomsten geschetst
en als zij had gewild had zij ervoor kunnen kiezen de rechtbank een uitspraak te laten
doen. Zij heeft er echter voor gekozen dat risico niet te nemen en een schikking te
treffen. Klaagster heeft beslist niet aangegeven dat zij de beslissing aan de rechter
zou willen overlaten en ze is daarbij ook niet door verweerder onder druk gezet.
Klachtonderdeel f)
4.7 Verweerder heeft erop gewezen dat in de procedure een kinderalimentatie is gevorderd
op basis van het hogere inkomen van de ex-partner van klaagster. Daartegen is verweer
gevoerd en na onderhandelingen is klaagster met het uiterste bod van haar ex-partner
akkoord gegaan. Dat pas veel later kon worden aangetoond dat haar ex-partner onjuiste
informatie over zijn inkomen had verstrekt, kan verweerder niet worden verweten.
Klachtonderdeel g)
4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klaagster erop heeft gewezen dat zij de reiskosten
via een deurwaarder had kunnen incasseren, omdat deze in de grosse van het vonnis
zijn opgenomen. Dat zij er desondanks zelf voor heeft gekozen om de vordering via
het LBIO te laten lopen, kan verweerder niet verweten worden.
Klachtonderdeel h)
4.9 Verweerder heeft naar voren gebracht dat uit niets is gebleken dat klaagster een
(nieuwe) procedure wilde aanspannen. Integendeel, in oktober 2018 heeft zij nog een
schikkingsvoorstel gestuurd en na de brief van verweerder van 1 mei 2018 heeft zij
er niet voor gekozen een nieuwe toevoeging aan te vragen voor de verdelingsprocedure.
Er is niets gedaan zonder toestemming van klaagster en hetgeen zij in dit klachtonderdeel
stelt, blijkt ook niet uit het dossier. Er zijn geen mondelinge afspraken gemaakt
die afwijken van hetgeen blijkt uit de correspondentie. Klaagster heeft nooit laten
weten dat zij wilde dat zaken anders verliepen. Er is veel telefonisch overleg gevoerd
en verweerder had begrip als klaagster langer de tijd nodig had om te reageren.
Klachtonderdeel i)
4.10 Verweerder heeft met nadruk betwist dat hij meer op de hand van de wederpartij
zou zijn geweest in het viergesprek. Dit blijkt ook uit het feit dat er bij het viergesprek
geen enkele afspraak is gemaakt die nadelig was voor klaagster.
Klachtonderdeel j)
4.11 Verweerder heeft betwist dat hij heeft geweigerd haar zaak via een mediator te
laten beslechten. Klaagster heeft hem dit nooit verzocht. Integendeel, er was al een
mediation-traject achter de rug toen klaagster zich wendde tot verweerder.
Klachtonderdeel k)
4.12 Verweerder heeft ontkend dat hij klaagster onder druk heeft gezet. De uitbetaling
van de overwaarde van de woning aan partijen is grotendeels buiten hem om gegaan.
Verweerder weet niet hoe hoog de overwaarde precies was. Ook is verweerder niet bekend
met de reden waarom de overwaarde in depot had moeten blijven. Het kan verweerder
niet worden verweten dat haar ex-partner niet betaalde en het kennelijk lastig was
verhaal te vinden, nog los van de vraag of de notaris bereid zou zijn geweest de overwaarde
in depot te houden uitsluitend om te dienen als verhaalsobject voor klaagster.
Klachtonderdeel l)
4.13 Verweerder heeft erop gewezen dat klaagster er bewust niet voor heeft gekozen
de toevoeging die is gebruikt voor het kort geding te declareren en een nieuwe toevoeging
aan te vragen voor de verdelingsprocedure, zoals verweerder in zijn brief van 1 mei
2018 had voorgesteld. Verweerder heeft ontkend dat hij garanties heeft gegeven dat
de toevoeging dan wel in stand zou blijven. Hij heeft verwezen naar zijn e-mail van
20 september 2018, waarin hij heeft aangekondigd dat hij de Raad voor Rechtsbijstand
zou verzoeken de toevoeging in te trekken. Verweerder heeft verder opgemerkt dat klaagster
al ver voor de verkoop van de gezamenlijke woning een andere woning had gekocht met
behulp van een lening van de gevolmachtigde van klaagster. Verweerder begrijpt dat
de gevolmachtigde van klaagster wilde dat de schulden van klaagster zouden worden
ingelost na de verkoop van de gezamenlijke woning, maar dat dit niet kan leiden tot
misbruik van het systeem van de gefinancierde rechtshulp. Verder heeft verweerder
betwist dat de toevoeging zonder overleg is ingetrokken. Er is wel degelijk overleg
geweest over de hoogte van de declaratie en er is ter zake overeenstemming bereikt.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van de eigen advocaat. De tuchtrechter
toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang.
Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier
waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan
komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze
vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de
uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk
te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele
standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 De raad stelt vast dat verweerder in zijn e-mail van 11 december 2017 klaagster
heeft gemeld dat hij ook als advocaat optrad voor de nieuwe vriendin van haar ex-partner.
Uit de stukken blijkt niet dat klaagster daartegen bezwaar heeft gemaakt. Nu verweerder
heeft betwist dat sprake is geweest van belangenverstrengeling en klaagster onvoldoende
heeft onderbouwd waarom dit wel het geval zou zijn geweest en zulks ook niet blijkt
uit de stukken, is niet komen vast te staan dat verweerder in dit opzicht een tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.3 Verweerder heeft betwist dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor zijn
gesprek met haar ex-partner. De raad stelt vast dat verweerder in zijn e-mail van
8 december 2017 aan klaagster heeft aangekondigd dat hij op 11 december 2017 met haar
ex-partner een gesprek zou voeren. Uit de overgelegde stukken is de raad niet gebleken
dat klaagster in reactie hierop verweerder heeft laten weten dat zij hiermee niet
akkoord ging. Om die reden valt niet in te zien waarom verweerder de kosten voor het
gesprek niet in rekening had mogen brengen. Klachtonderdeel b) zal dan ook ongegrond
worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.4 De raad constateert dat klaagster op grond van de samenlevingsovereenkomst geen
recht had op partneralimentatie aan het einde van de relatie. Klaagster is hierop
gewezen door verweerder in zijn opdrachtbevestiging van 28 november 2017. Dat klaagster
zich hiervan bewust was, blijkt uit de brief van klaagster aan verweerder van 15 januari
2018, waarin zij onder meer heeft aangegeven dat zij waarschijnlijk niet daadwerkelijk
partneralimentatie ging aanvragen omdat verweerder heeft aangegeven dat zij hier juridisch
gezien geen recht op heeft.
5.5 De raad is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten
dat hij geen kansloze vordering heeft ingesteld, nog afgezien van het feit dat nergens
uit de stukken blijkt van een uitdrukkelijk verzoek van klaagster om partneralimentatie
te vorderen. Klachtonderdeel c) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen d) en h)
5.6 Klachtonderdelen d) en h) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.7 In deze klachtonderdelen verwijt klaagster verweerder dat hij te lang is doorgegaan
met onderhandelen met de wederpartij, terwijl klaagster wilde dat direct een verzoek
tot kinderalimentatie bij de rechter werd ingediend. De raad constateert echter dat
verweerder in zijn e-mail van 15 januari 2018 klaagster erop heeft gewezen dat als
zij op korte termijn kinderalimentatie wilde ontvangen een kort geding moest worden
gestart en dat de gevolmachtigde van klaagster in haar e-mail van 17 januari 2018
daarop heeft geantwoord dat klaagster daarvan afziet. In deze e-mail heeft de gevolmachtigde
van klaagster het volgende hieraan toegevoegd:
“(…) [Klaagster] geeft er nog steeds de voorkeur aan om er samen met [de ex-partner] uit te komen. Mocht u dit lukken, dan gaat ze graag voor deze optie. Zij is moe en verdient rust. (…)”
Het door klaagster in deze klachtonderdelen gemaakte verwijt aan het adres van verweerder
is hiermee niet te verenigen. Uit de stukken is de raad ook niet gebleken dat klaagster
op dit standpunt dat zij er onderling uit wilde komen, later is teruggekomen. Nu in
het geheel niet aannemelijk is geworden dat verweerder tegen de wil van klaagster
is doorgegaan met onderhandelingen met haar ex-partner over de kinderalimentatie,
zullen klachtonderdelen d) en h) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdelen e) en f)
5.8 Klachtonderdelen e) en f) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
5.9 De raad is op basis van het verweer van verweerder in deze klachtprocedure en
de overgelegde stukken niet gebleken dat verweerder onvoldoende verweer heeft gevoerd
met betrekking tot de kinderalimentatie. Voor het overige zijn deze klachtonderdelen
te algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. Klachtonderdelen e) en
f) zullen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.10 De raad is van oordeel dat gelet op het verweer van verweerder niet valt in te
zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder in dezen kan worden gemaakt. Klachtonderdeel
g) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel i)
5.11 Niet is komen vast te staan dat verweerder meer op de hand van de wederpartij
was, nu klaagster dit verwijt niet heeft onderbouwd, verweerder dit nadrukkelijk heeft
betwist en zulks ook niet blijkt uit de overgelegde stukken. Klachtonderdeel i) zal
om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel j)
5.12 De raad is ter zitting gebleken dat klaagster in de veronderstelling verkeerde
dat haar ex-partner er via een mediator toe zou kunnen worden bewogen om gegevens
over zijn inkomen over te leggen, dan wel dat de rechter aan een weigering om dat
te doen gevolgen zou kunnen verbinden. Wat hier van zij, niet is komen vast te staan
dat verweerder heeft geweigerd een mediator te laten aanwijzen door de rechtbank,
nu verweerder dit heeft betwist, klaagster haar verwijt niet nader heeft onderbouwd
en dit evenmin uit de overgelegde stukken blijkt. Klachtonderdeel j) zal dan ook ongegrond
worden verklaard.
Klachtonderdeel k)
5.13 De raad begrijpt dit klachtonderdeel aldus, dat verweerder tegen de wil van klaagster
de overwaarde van de gezamenlijke woning aan partijen heeft laten uitkeren, waardoor
klaagster een verhaalsobject op haar ex-partner is misgelopen. Op basis van het verweer
en de overgelegde stukken is de raad echter niet gebleken dat verweerder klaagster
onder druk heeft gezet en tegen haar wil de overwaarde niet in depot heeft laten zetten,
voor zover het al mogelijk zou zijn geweest voor de notaris om tegen de wil van de
ex-partner de overwaarde in depot te houden. Bovendien verhoudt de in dit klachtonderdeel
gestelde wens van klaagster om de overwaarde in depot te houden zich niet met de tijdens
de zitting door de volmachtigde van klaagster gemaakte opmerking dat klaagster in
het eerste gesprek met verweerder al had gezegd dat zij de overwaarde van de gezamenlijke
woning nodig had voor haar nieuwe woning. Klachtonderdeel k) zal ongegrond worden
verklaard.
Klachtonderdeel l)
5.14 Gelet op de hoogte van de aan klaagster uitgekeerde overwaarde van de verkoop
van de gezamenlijke woning, kan verweerder geenszins tuchtrechtelijk worden verweten
dat hij de Raad voor Rechtsbijstand heeft verzocht om intrekking van de toevoeging
voor de verbreking van de samenwoning. Het is een taak van de advocaat die hij zelfstandig
dient uit te voeren en waarvoor geen overleg met de cliënt is vereist. Verder blijkt
uit de stukken dat verweerder wel degelijk heeft aangekondigd dat hij de Raad voor
Rechtsbijstand om intrekking zou verzoeken. Verweerder heeft al in zijn opdrachtbevestiging
erop gewezen dat de toevoeging vanwege de overwaarde op de gezamenlijke woning ingetrokken
zou kunnen gaan worden en in zijn e-mail van 20 september 2018 heeft hij klaagster
bericht dat hij na de levering van de woning op 21 september 2018 daadwerkelijk het
verzoek om intrekking bij de Raad voor Rechtsbijstand zou gaan indienen. Voorts overweegt
de raad dat klaagster in hoger beroep had kunnen gaan tegen de uitspraak van de rechtbank
Gelderland van 24 december 2020. Nu zij dit niet heeft gedaan, is deze uitspraak onherroepelijk
geworden en is de toevoeging definitief ingetrokken. Aangezien verweerder in dezen
geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt, zal klachtonderdeel l) ongegrond worden
verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en K.F. Leenhouts, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 mei 2022