ECLI:NL:TADRARL:2022:1 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-1024/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2022:1
Datum uitspraak: 10-01-2022
Datum publicatie: 07-02-2022
Zaaknummer(s): 20-1024/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Verzet ten dele gegrond. Voor wat betreft één van de  klachtonderdelen is sprake van een nieuw feit. De voorzitter heeft geen rekening gehouden en niet kunnen houden met het vonnis van de kantonrechter dat na de voorzittersbeslissing is gewezen. In dit vonnis heeft de kantonrechter onder meer de voor de door verweerster opgestelde dagvaarding in rekening gebrachte uren beoordeeld. Met de kantonrechter is de raad van oordeel dat een groot percentage van de uren niet in rekening gebracht had mogen worden, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat er excessief is gedeclareerd. Klacht over excessief declareren gegrond. Voor het overige verzet ongegrond. 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 januari 2022
in de zaak 20-1024/AL/MN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 juni 2021 op de klacht van:

klager
over
verweerster
gemachtigde: mr. H

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op  24 december 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1088295 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 14 juni 2021 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Bij brief van 16 juni 2021, door de raad per post ontvangen op 18 juni 2021, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 15 november 2021. Daarbij waren klager en verweerster, bijgestaan door mr. H aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd, van het verzetschrift van klager, van de e-mail van verweerster van 19 oktober 2021 met bijlage en de brief van klager van 25 oktober 2021 met bijlage.

2 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan en de beslissing voldoende motivering mist. Klager verwijst daartoe naar zijn verzetschrift. Daarnaast heeft de voorzitter volgens klager ten onrechte geoordeeld dat klager klachtonderdeel c) niet juridisch heeft onderbouwd. Tenslotte heeft de voorzitter volgens klager ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van excessief declareren. Verweerster heeft nog altijd geen urenspecificatie overgelegd en nog altijd niet aangegeven welke passages in de dagvaarding zij nodig oordeelde om te wijzigen.

3 FEITEN
3.1 Voor de vaststaande feiten verwijst de raad allereerst naar de beslissing van de voorzitter.
3.2 Na indiening van het verzetschrift heeft de raad van beide partijen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28  juli 2021 ontvangen. Het vonnis is gewezen in een door verweerster aanhangig gemaakte procedure tot incasso van haar openstaande nota’s.

4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de verzending van e-mailberichten aan klager in rekening te brengen terwijl klager reeds had aangegeven dat zijn e-mailaccount sinds 7 november 2019 gehackt was;
b) samen te zweren met het UWV, zijnde de wederpartij van klager, door op 23 januari 2020 een bespreking te voeren op haar kantoor met een delegatie vanuit de werkgever van klager;
c) in haar brief aan klager van 4 februari 2020 te dreigen de vordering ter incasso over te dragen aan een deurwaarder;
d) excessief te declareren;
e) onvoldoende transparant en onzorgvuldig te werk te gaan door zonder overleg passages in de dagvaarding te wijzigen en zonder overleg zaken met de wederpartij af te stemmen;
f) zich vlak voor een belangrijke zitting te onttrekken;
g) feiten te poneren waarvan zij wist dat deze niet juist waren, zoals o.a. de mededeling dat zij vanwege een zitting bij de rechtbank Den Haag op 23 januari 2020 niet in de gelegenheid was te reageren.

5 VERWEER
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer van verweerster in reactie op het verzetschrift en de klachtonderdelen ingaan.

6 BEOORDELING
Ten aanzien van het verzet
6.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen, moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
6.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden tegen de klachtonderdelen a) tot en met c) en e) tot en met g) niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft die klachtonderdelen naar het oordeel van de raad dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad zal het verzet dan ook ten aanzien van klachtonderdelen a) tot en met c) en e) tot en met g) ongegrond verklaren.
6.3 Dat ligt anders met betrekking tot klachtonderdeel d). Voor wat betreft dit klachtonderdeel is sprake van een nieuw feit. De voorzitter heeft geen rekening gehouden en niet kunnen houden met het vonnis van de kantonrechter van 28 juli 2021 dat na de voorzittersbeslissing is gewezen. In dit vonnis heeft de kantonrechter onder meer de voor de door verweerster opgestelde dagvaarding in rekening gebrachte uren beoordeeld. Het verzet tegen klachtonderdeel d) is dan ook gegrond, zodat de raad klachtonderdeel d) opnieuw zal beoordelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel d)
6.4 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten dient te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Daarbij geldt dat een advocaat een bijzondere positie in de rechtsbedeling vervult. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. (vgl. Hof van Discipline 30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD: 2019: 125).
6.5 De raad is niet bevoegd om declaratiegeschillen te beslechten. De raad waakt echter wel tegen excessief declareren en in zoverre is het handelen van verweerster dus aan een tuchtrechtelijk oordeel onderworpen.
6.6 Verweerster heeft op 5 december 2019 aan klager laten weten dat de dagvaarding zo goed als klaar was en heeft de concept dagvaarding op 9 december 2019 aan klager toegestuurd met het verzoek het document terug te sturen met op- of aanmerkingen of om de opmerkingen telefonisch of op kantoor te bespreken, zodat de dagvaarding later die week kon worden betekend bij het UWV. Klager heeft daarop op 10 december 2019 direct zijn akkoord gegeven, met daarbij de opmerking  “er zijn genoeg zaken toe te lichten maar dat doe ik bij de kantonrechter “.
6.7 In de eigen woorden van verweerster was de dagvaarding dus op 10 december 2019 voor uitbrenging gereed. Vervolgens heeft verweerster na goedkeuring van klager nog vele uren aan de dagvaarding gewerkt en daarvan 11,5 uur in rekening gebracht bovenop de 7 uren die al aan de dagvaarding  waren besteed.
6.8 In alinea 2.18 van het vonnis van 28 juli 2021 heeft de kantonrechter het volgende overwogen:

“Dat een cliënt akkoord geeft op het eerste concept, betekent niet dat een advocaat de plicht heeft het document dan ook direct en ongewijzigd te laten betekenen. Uit de zorgplicht van een advocaat vloeit voort dat hij moet zorgen voor processtukken van goede kwaliteit. Dat betekent dat hij aan een concept nog aanpassingen kan verrichten als hij dat nodig acht. Verweerster heeft echter onvoldoende onderbouwd waarom nog 11,5 uren nodig was voor het aanpassen van het concept. “

6.9 Ter zitting heeft verweerster naar voren gebracht dat zij de inhoud van de dagvaarding volledig heeft omgegooid en de eerste versie nog met de volgende onderwerpen heeft aangevuld: a) dat en waarom de re-integratieregels waren geschonden, b) er is een tijdlijn uitgewerkt, c) informatie over een eerdere burn-out van klager is toegevoegd, d) de pogingen van klager om werk te vinden zijn genoemd, e) het arbeidskundig onderzoek is besproken. De raad is van oordeel dat het hier gaat om onderwerpen waarvan mag worden verwacht dat deze in de oorspronkelijke dagvaarding al waren meegenomen.
6.10 De kantonrechter heeft het in genoemd vonnis redelijk geoordeeld om na het akkoord van klager nog maximaal twee uur in rekening te brengen voor het opstellen/aanpassen van de dagvaarding. De kantonrechter heeft dus 2/11,5 deel = 17,39% = afgerond 17% van de in rekening gebrachte tijd redelijk geoordeeld en 83% onredelijk. De raad wil best aannemen dat verweerster veel tijd in deze zaak heeft moeten steken maar om al deze uren ook in rekening te brengen is niet realistisch. Met de kantonrechter is de raad van oordeel dat een groot percentage van de uren niet in rekening gebracht had mogen worden, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat er excessief is gedeclareerd.
6.11 De raad verklaart klachtonderdeel d) derhalve gegrond.
 
7 MAATREGEL
De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging enerzijds en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden van verweerster anderzijds acht de raad deze maatregel passend en geboden.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
8.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
8.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 8.2 onder  a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 20-1024/AL/MN.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ten aanzien van klachtonderdeel d) gegrond en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; 
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.3;
-  veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse      Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 8.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als  griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2022.

Griffier                              Voorzitter

Verzonden d.d. 10 januari 2022