ECLI:NL:TADRARL:2021:89 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-336

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:89
Datum uitspraak: 10-05-2021
Datum publicatie: 27-05-2021
Zaaknummer(s): 19-336
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. Geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Inhoudelijk oordeel over afwikkeling nalatenschap is voorbehouden aan de civiele rechter. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 mei 2021

in de zaak 19-336/AL/OV

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline van 29 juli 2019 op de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 8 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 28 mei 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 51/18/066 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 29 juli 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is dezelfde dag verzonden aan partijen.

1.4    Op 28 augustus 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift dezelfde dag ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klager, verweerster en de gemachtigde van verweerster via een beveiligde telefonische vergaderbox aanwezig. 

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met het oordeel van de voorzitter kan verenigen. In dat verband heeft klager gesteld dat de door verweerster gestelde feiten in de klachtprocedure niet in overeenstemming zijn met de feiten zoals die zich hebben voorgedaan. Volgens klager heeft verweerster de opdracht gekregen om de nalatenschap af te handelen vanwege haar juridische kennis en praktijk op het gebied van familie- en erfrecht. Daarom is het volgens klager onmiskenbaar dat er een relatie bestaat tussen de weigering van verweerster om rekening en verantwoording af te leggen en haar functioneren als advocaat. Verder heeft klager gesteld dat de voorzitter er voetstoots van uit is gegaan dat verweerster met alle erfgenamen afspraken heeft gemaakt en rekening en verantwoording heeft afgelegd door inzage te geven in relevante documenten, maar is dat feitelijk onjuist. Volgens klager valt uit e-mailverkeer niet af te leiden dat er met hem en/of zijn broer afspraken zijn gemaakt en had verweerster er niet van uit mogen gaan dat hij akkoord is gegaan met de afwikkeling. De raad zal hierna, bij de beoordeling van het verzet, op de stellingen van klager ingaan.

2.2    Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.

3    KLACHT

3.1    Voor de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad ziet op grond van de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van klager en verweerster  geen aanleiding om aan de juistheid van de voorzittersbeslissing te twijfelen. Hoewel in de voorzittersbeslissing in 1.3 als feit is vermeld dat verweerster afspraken met de erfgenamen heeft gemaakt en rekening en verantwoording heeft afgelegd door inzage te verschaffen in diverse documenten, is daarbij ook vermeld dat klager niet akkoord is gegaan met deze vorm van rekening en verantwoording. Anders dan klager stelt, is het de raad dan ook niet gebleken dat de voorzitter van onjuiste feiten is uitgegaan. Los daarvan is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat verweerster de nalatenschap van haar moeder en klagers vader als privépersoon heeft afgewikkeld en niet in de hoedanigheid van advocaat. Uit de voorzittersbeslissing blijkt dat de voorzitter de juiste toetsingsmaatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De verzetgronden kunnen daarom niet slagen. Dat in de verklaring van erfrecht de titels van verweerster (mr. en dr.) worden gebruikt, zoals klager ter zitting heeft gesteld, betekent niet dat verweerster als advocaat heeft gehandeld. Voor wat betreft klagers inhoudelijke stellingen over de wijze waarop verweerster de nalatenschap heeft afgehandeld, wijst de raad erop dat alleen de civiele rechter daarover kan oordelen. De tuchtrechter speelt daarbij geen rol.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.

Griffier                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 10 mei 2021