ECLI:NL:TADRARL:2021:6 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-110

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:6
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 02-02-2021
Zaaknummer(s): 20-110
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: De raad is van oordeel dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door betrokken te raken bij het opzetten van een bedrijf dat een concurrent werd van het bedrijf van klaagster met wie hij al jarenlang samenwerkte en dat zich op hetzelfde terrein als het bedrijf van klaagster bewoog, namelijk het bijstaan van huurders met name bij zaken bij de Huurcommissie en de nasleep daarvan. Daarnaast is verweerder op enig moment opgetreden als advocaat van klaagster. Bij dit alles speelt mee dat verweerder klaagster op geen enkele manier over het opzetten van dat bedrijf informeerde, terwijl hun samenwerking voortduurde. Klaagster moest er zelf achter komen wat er speelde. Dit past een behoorlijk advocaat niet. Dit onderdeel van de klacht is gegrond. De overige onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2021

in de zaak 20-110/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster]

over

[verweerder]

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 26 februari 2019 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 februari 2020 met kenmerk 2019 KNN027/799227, door de raad ontvangen op 12 februari 2020, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 20202 in aanwezigheid van klaagster en verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster drijft de eenmanszaak juridisch adviesbureau F. Zij adviseert huurders bij geschillen bij de Huurcommissie. Zij doet dat op basis van “no cure no pay”. Informatie over deze werkzaamheden is gepubliceerd op www.frently.nl. Klaagster komt standaard met haar cliënten overeen dat zij gemachtigd is om zo nodig derden in te schakelen indien een incassotraject noodzakelijk is.

2.3    In 2015 is klaagster voor incassozaken gaan samenwerken met verweerder. Zij hebben een vaste werkwijze afgesproken over het overdragen van incassozaken.

2.4    Verweerder heeft in 2016 eenmalig een zaak voor klaagster zelf, als eigenaar van F., behandeld.

2.5    In mei 2018 is de besloten vennootschap “……..B.V”. [hierna: de B.V.] opgericht die dezelfde diensten verricht als F. Verweerder is aandeelhouder in deze B.V. Hij is ook Functionaris Gegevensbescherming van deze B.V.

2.6    Klaagster heeft bij brief van 18 november 2018 de bestuurders van de B.V. gesommeerd het content van de website van de B.V. te verwijderen omdat klaagster geconstateerd had dat de B.V.:

“…teksten heeft gepubliceerd die van mijn hand en website F. afkomstig zijn. In sommige gevallen zijn de teksten letterlijk overgenomen. In andere gevallen is de tekst een klein beetje aangepast. Deze teksten zijn door mij geschreven. Ik heb u geen toestemming gegeven om deze teksten te kopiëren.”

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    informatie en kennis die hij van klaagster heeft gekregen niet geheim heeft gehouden. Met deze informatie heeft hij geholpen met de oprichting van de B.V.;

b)    zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling althans de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt door tegelijkertijd voor klaagster en voor de B.V. op te treden;

c)    betrokken is geweest bij de oprichting van de B.V. die werkt op basis van “no cure no pay” hetgeen advocaten niet is toegestaan. Als aandeelhouder ontvangt verweerder een deel van de winst van de B.V. Ook ontvangt hij een vergoeding via toevoegingen voor werkzaamheden voor deze B.V.;

d)    niet onafhankelijk is. Hoe meer geld de huurder terugkrijgt hoe hoger de vergoeding voor de B.V. en hoe hoger de winst van de B.V.;

e)    de eigen bijdragen die klaagsters cliënten dienden te betalen niet aan hen terugbetaald heeft als de wederpartij in de kosten werd veroordeeld;

f)    door zijn handelwijze het aanzien van en het vertrouwen in de advocatuur heeft geschonden.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De geheimhoudingsplicht van de advocaat ziet niet op de aan verweerder verweten gedraging. Anders dan klaagster stelt is er geen sprake van dat F. een bijzonder en uniek bedrijfsconcept hanteert en ook er is ook geen sprake van bijzondere/unieke bedrijfsgevoelige informatie. Er zijn meerdere met F. vergelijkbare bedrijven.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Klaagster heeft niet nader onderbouwd waarom verweerder niet tegelijkertijd voor F. en de B.V. mag optreden. Gedragsregel 15 bepaalt dat een advocaat niet is toegestaan tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegenstrijdig belang hebben. Daarvan is hier geen sprake.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Klaagster dient in dit onderdeel van de klacht niet ontvankelijk te worden verklaard. Dit onderdeel ziet op Gedragsregel 10. Het klachtrecht is in het leven geroepen voor diegene die door het handelen van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is getroffen. Klaagster is niet rechtstreeks in haar belang getroffen. Bovendien heeft verweerder geen werkzaamheden op basis “no cure no pay” voor de B.V. verricht. Hij is nooit voor de B.V. opgetreden.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder is via zijn J.L.N. B.V. aandeelhouder van de B.V. Hij heeft geen bemoeienis met de bedrijfsvoering. Het bedrijf wordt bestuurd door twee bestuurders die onder meer over de website gaan. Zij zijn dan ook door klaagster aangesproken over een eventuele schending van auteursrechten. Het is niet verboden aandeelhouder te zijn in een vennootschap.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Het is juist dat er geen terugbetaling van eigen bijdragen heeft plaats gevonden. Klaagster heeft geen rechtstreeks belang bij dit onderdeel van haar klacht en dient daarom daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5    BEOORDELING

5.1    Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval is met name de kernwaarde integriteit in het geding die inhoudt dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet. De raad beoordeelt de klacht mede aan de hand van deze norm.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klaagster heeft naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd welke informatie die verweerder van haar heeft gekregen, door hem is gebruikt voor de bedrijfsvoering van de B.V. en waarom die informatie geheim was. Dit geldt ook voor de inrichting van de website van de B.V. Klaagster heeft ter zake van het misbruiken van de door haar gebruikte content van de website van F. de bestuurders van de B.V. gesommeerd en niet verweerder. Die heeft onbetwist gesteld niets met de bedrijfsvoering van de B.V. van doen te hebben gehad. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond. Klaagster verwijt verweerder dat hij tegelijkertijd voor haar cliënten en voor cliënten van de B.V. is opgetreden terwijl er sprake was van een tegengesteld belang. Afgezien van het feit dat verweerder onbetwist heeft gesteld nimmer voor de (cliënten van) de B.V. te zijn opgetreden, heeft klaagster geen rechtstreeks belang bij deze klacht. Zij was immers zelf geen cliënt voor wie verweerder optrad, laat staan dat er sprake was van het in Gedragsregel 15 bedoelde “optreden in een zaak”.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Klaagster verwijt verweerder betrokken te zijn bij (de oprichting van) de B.V. die op basis van “no cure no pay” werkt. Dit is volgens haar onverenigbaar met het beroep van advocaat. Verweerder heeft onbetwist gesteld nimmer voor (de cliënten van) de B.V. werkzaamheden te hebben verricht. Voor zover verweerder werkzaamheden voor (de cliënten van) klaagster verrichtte, deed hij dit op basis van gefinancierde rechtshulp. De raad is van oordeel dat het enkele feit dat verweerder aandeelhouder was van de B.V. niet leidt tot de conclusie dat verweerder, ook niet indirect, gewerkt heeft op basis van “no cure no pay”. Dit verwijt is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5    Het verwijt van klaagster dat verweerder gehandeld heeft in strijd met zijn onafhankelijkheid treft eveneens naar het oordeel van de raad geen doel. Klaagster onderbouwt haar verwijt met de stelling dat hoe meer geld de huurder terugkrijgt hoe hoger de vergoeding voor de B.V. en hoe hoger de winst van de B.V. Verweerder heeft echter nimmer voor de B.V. opgetreden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.6    Verweerder heeft tijdens de behandeling van deze klacht onbetwist gesteld dat klaagster het verwijt dat de eigen bijdragen niet zijn terugbetaald bij een proceskostenveroordeling, heeft toegezegd in te trekken. Verweerder heeft uiteindelijk deze bijdragen namelijk wel terugbetaald. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.7    De raad is van oordeel dat verweerder wel het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door betrokken te raken bij het opzetten van een bedrijf dat een concurrent werd van het bedrijf van klaagster met wie hij al jarenlang samenwerkte en dat zich op hetzelfde terrein als het bedrijf van klaagster bewoog, namelijk het bijstaan van huurders met name bij zaken bij de Huurcommissie en de nasleep daarvan. Daarnaast is verweerder op enig moment opgetreden als advocaat van klaagster. Bij dit alles speelt mee dat verweerder klaagster op geen enkele manier over het opzetten van de B.V. informeerde, terwijl hun samenwerking voortduurde. Klaagster moest er zelf achter komen wat er speelde Dit past een behoorlijk advocaat niet. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat klaagster zich terecht “belazerd” voelde door de handelwijze van verweerder. Daarmee is het aanzien van en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Verweerder heeft aangegeven de gang van zaken te betreuren. Daarom legt de raad verweerder de maatregel van een waarschuwing op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,00 aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en zaaknummer 20-110/AL/NN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 3 a tot en met e ongegrond;

-        het klachtonderdeel 3 f gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;   

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. N.A. Heidanus en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 11 januari 2021