ECLI:NL:TADRARL:2021:54 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-953

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:54
Datum uitspraak: 29-03-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 18-953
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van derde over handelen van verweerder als advocaat. Opmerkingen van verweerder over klager in krantenartikel vrij scherp geformuleerd maar niet onnodig grievend.  Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verweerder op enig moment als advocaat van klager of van een wederpartij van klager is opgetreden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 maart 2021

in de zaak 18-953/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 30 november 2018 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 530197 (18-0067) /HH/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 januari 2021. Klager en verweerder waren daarbij aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder bij brief van 6 maart 2020 ingediende aanvullende stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    In januari 2016 is klager gearresteerd, omdat hij werd verdacht van betrokkenheid bij het doden van IS-strijders in Syrië. Het Openbaar Ministerie heeft over de arrestatie van klager een persbericht uitgebracht, waardoor er nationale en internationale aandacht voor klager is ontstaan. Daarop heeft klager beveiliging geregeld. In juni 2016 werd bekend dat klager vanwege een gebrek aan bewijs niet zal worden vervolgd.

2.3    Op enig moment verbleef klager in een veteraneninloophuis in Gorinchem. Daar hebben klager en verweerder elkaar ontmoet.

2.4    Verweerder staat een aantal veteranen van Dutchbat III bij in een zaak tegen de Staat en is zelf ook veteraan.

2.5    Op 5 februari 2018 verscheen een artikel in de Leeuwarder Courant waarin verweerder is geïnterviewd in zijn hoedanigheid van de advocaat van de Veterans Motorclub. In dit artikel zijn de volgende citaten van verweerder opgenomen, welke citaten betrekking hebben op klager:

“Hij vertelde verhalen die niemand geloofde aan de leden, die zélf allemaal meermaals op missie zijn geweest. Bij kritische vragen viel hij totaal door de mand. Bij het veteranenhonk in Gorinchem is hij ontmaskerd als fantast.”

“Volgens vele veteranen probeert hij een slaatje te slaan uit zijn zelfbedachte ‘bedreigingen’, door zich door anderen te laten opvangen.”

Behalve deze citaten van verweerder is in het artikel nog het volgende opgenomen waarbij verweerder wordt genoemd:

“[Verweerder], die [klager] persoonlijk zes keer sprak, de (ex-)commando’s en ook de beheerders van de opvanglocaties in Arnhem en Gorinchem zeggen nimmer iets te hebben gezien van beveiliging rondom [klager]. Ook geloven zij niet in een dreiging aan zijn adres, uit de hoek van moslimradicalen, zoals hijzelf beweert.”

“Volgens de advocaat lijkt het erop dat het in stand houden van zijn heldenstatus als IS-bestrijder, in combinatie met de dreigementen aan zijn adres, een cynisch verdienmodel is voor [klager], die geen inkomsten, geen huis en geen bezittingen heeft.”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft bij het verstrekken van informatie aan de pers de gerechtvaardigde belangen van klager niet in acht genomen;

b)    Verweerder heeft misverstanden gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij optreedt;

c)    Verweerder heeft feitelijke gegevens aan de media verstrekt waarvan hij had behoren te weten dat die onjuist zijn;

d)    Verweerder heeft zich onnodig grievend over klager uitgelaten door hem in de media ten onrechte te beschuldigen van oplichting en het vertellen van leugens.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder heeft hij geen informatie aan de pers verstrekt die nog niet bekend was of die onjuist is. Verder ontkent verweerder dat hij in het veteraneninloophuis in Gorinchem met klager heeft gesproken als advocaat.

4.2    De raad zal bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat. In dat kader stelt de raad voorop dat het in het belang is van een goede beroepsuitoefening dat geen onnodig nadeel of leed aan derden wordt toegebracht en dat advocaten zich onthouden van uitlatingen die als onnodig kwetsend of grievend moeten worden aangemerkt.

Klachtonderdelen a), c) en d)

5.2    Klachtonderdelen a), c) en d) gaan over de informatie die verweerder aan de pers heeft verstrekt en over de uitlatingen die verweerder in de media over klager heeft gedaan. Daarom lenen deze klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.3    De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft betwist dat hij informatie over klager aan de pers heeft verstrekt die nog niet bekend was of die onjuist was. Vanwege de tegengestelde standpunten en het ontbreken van stukken die klagers standpunt ondersteunen,  kan de raad de juistheid van klachtonderdelen a) en c) niet vaststellen. Voor wat betreft de uitlatingen van verweerder in het krantenartikel van 5 februari 2018 is de raad van oordeel dat de citaten van verweerder over klager (zie 2.5), hoewel vrij scherp geformuleerd, op zichzelf genomen niet onnodig grievend zijn. Ten aanzien van de overige opmerkingen in het krantenartikel waar klager over klaagt, staat niet vast dat deze afkomstig zijn van verweerder althans dat verweerder daar ook wordt geciteerd. Verweerder heeft betwist dat hij deze opmerkingen, waaronder ‘oplichting’ en ‘verdienmodel’, tegenover de journalist heeft gemaakt. De raad kan zonder feitelijke onderbouwing niet vaststellen dat verweerder ook deze opmerkingen heeft gemaakt.  Klachtonderdelen a), c) en d) zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4    Met klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerder misverstanden heeft gecreëerd over de hoedanigheid waarin hij optreedt.

5.5    Mede gelet op hetgeen klager ter zitting heeft verklaard, begrijpt de raad dit klachtonderdeel aldus dat klager erover klaagt dat verweerder zich in het inloophuis niet primair heeft gepresenteerd als een veteraan, maar als een advocaat die hem zou kunnen bijstaan. Naar aanleiding van een gesprek met klager in het veteranenhuis heeft verweerder daarna contact opgenomen met zijn advocaat. Daarna zou verweerder voor hem zijn gaan optreden in een collectieve vordering van veteranen tegen de Staat.

5.6    De raad is van oordeel verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat hij in het veteraneninloophuis in Gorinchem aanwezig was als veteraan en niet als advocaat van klager dan wel als advocaat van een wederpartij van klager. Verweerder heeft, zo is gebleken, wel met klager gesproken, maar is niet de advocaat van klager geworden. Wel heeft verweerder, naar hij stelt, op verzoek van klager contact opgenomen met diens advocaat, maar niet met het doel om de zaak van haar over te nemen, wat hij ook niet heeft gedaan. De raad heeft geen aanleiding om van iets anders uit te gaan dan door verweerder toegelicht. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verweerder op enig moment als advocaat van klager of van een wederpartij van klager is opgetreden. Klager heeft in dit verband geen opdrachtbevestiging of een ander schriftelijk stuk overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat tussen hem en verweerder sprake is van een advocaat-cliënt-relatie. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

Conclusie

5.7    Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht, in alle onderdelen, ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost, griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2021.

Griffier                                                                                         Voorzitter

Verzonden: 29 maart 2021