ECLI:NL:TADRARL:2021:50 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-152

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:50
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 23-03-2021
Zaaknummer(s): 20-152
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Advocaat heeft in een WIA zaak niet binnen tien dagen voor de mondelinge behandeling de relevante medische stukken (rapportage) bij de rechtbank ingediend waardoor die stukken bij de beslissing buiten beschouwing zijn gebleven. De zaak werd oorsponkelijk door cliënt zelf of Achmea behandeld en werd door verweerder van een zieke kantoorgenote die de zaak in behandeling had genomen overgenomen. De raad is van oordeel dat verweerder zijn onbekendheid met de behandelingsdatum niet kan gebruiken als verontschuldiging voor het feit dat de medische rapportage te laat is ingediend. Een advocaat dient de termijnen in door hem behandelde zaken te bewaken en dient deze dus ook te kennen. Verweerder had een brief van klager moeten opvatten als een klacht waarvoor hij de interne klachtenregeling in werking had moeten laten treden en had in ieder geval op de brief van klager moeten reageren. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klachten gegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2021

in de zaak 20-152/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 25 maart 2019 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 februari 2020 met kenmerk Z 840161, door de raad ontvangen op 26 februari 2020, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2020 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager was betrokken in een procedure bij de bestuursrechter in de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, tegen het UWV. Het ging in deze zaak om de mate van arbeidsongeschiktheid van klager. Bij het in de bestuurszaak bestreden besluit had het UWV de beslissing om klager 57% arbeidsongeschikt te achten in stand gelaten. Verweerder meende volledig arbeidsongeschikt te zijn.

2.3    Op 27 juni 2018 is de zaak door een kantoorgenote van verweerder in behandeling genomen. Klager was voor rechtsbijstand bij Achmea rechtsbijstand, hierna: Achmea, verzekerd. Daarom heeft de kantoorgenote zich op genoemde datum tot Achmea gewend met het verzoek de kosten van juridische bijstand te vergoeden. Achmea of klager zelf had het beroepschrift bij de rechtbank ingediend.

2.4    Vervolgens is de kantoorgenote wegens ziekte uitgevallen. Niet duidelijk is wanneer dat precies is geweest.

2.5    Op 11 september 2018 heeft Achmea bij de kantoorgenote of bij verweerder om een plan van aanpak gevraagd.

2.6    Bij e-mail van 14 september 2018 heeft verweerder aan Achmea laten weten dat hij bereid was de zaak verder te behandelen, dat klager daarmee had ingestemd en heeft hij gevraagd binnen welke termijn actie moest worden ondernomen. Bij e-mail van 3 oktober 2018 heeft Achmea verweerder nogmaals om een plan van aanpak gevraagd en verzocht om een uren inschatting te geven zodat er tot financiële afspraken gekomen kon worden. Bij e-mail van gelijke datum heeft verweerder Achmea geantwoord dat hij het dossier globaal had doorgenomen en dat hij een inschatting van de te verwachten tijdsbesteding zou maken. Bij e-mail van 13 november 2018 heeft verweerder aan Achmea een kostenopgave gedaan, waarna Achmea de stukken in de zaak online aan verweerder beschikbaar heeft gesteld. Bij e-mail van 16 november 2018 heeft Achmea de kostenopgave van verweerder goedgekeurd. Diezelfde dag heeft verweerder zich voor een rapportage tot de medisch adviseur gewend. De medische keuring heeft op 27 november 2018 plaatsgevonden. Het medisch rapport dateert van 29 november 2018 en is op 30 november 2018 door verweerder aan de rechtbank toegezonden.

2.7    Op 16 november 2018 heeft verweerder gemotiveerd uitstel van de mondelinge behandeling gevraagd, welk uitstel is geweigerd.

2.8    Op 4 december 2018 is de zaak door de rechtbank behandeld waarbij de rechtbank geen acht heeft geslagen op de medische rapportage omdat die te laat/niet conform de werkwijze als bepaald in het rolreglement in het geding was gebracht. Bij beslissing van 18 december 2018 is het beroep van klager ongegrond verklaard.

2.9    Klager heeft verweerder een e-mail gestuurd op 27 februari 2019, waarin hij onder meer bezwaar maakt tegen de gang van zaken en aan verweerder verzoekt de zaak verder te behandelen. Op deze brief heeft verweerder niet gereageerd.

2.10    Klager heeft tegen de beslissing van de rechtbank geen hoger beroep ingesteld. Wel is hij opnieuw door het UWV gekeurd waarna de arbeidsongeschiktheid op 100% is vastgesteld. Deze beslissing had geen terugwerkende kracht. Als gevolg daarvan heeft klager een bepaalde periode een uitkering op basis van 56,88% arbeidsongeschiktheid ontvangen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    de belangen van klager te behartigen terwijl hij daartoe niet deskundig is, althans niet gespecialiseerd is in zijn zaak, aangezien het een WIA-zaak tegen het UWV betreft;

b)    niet binnen 10 dagen voor de mondelinge behandeling van 4 december 2018 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, relevante medische stukken (rapportage) in te dienen;

c)    in de interne klachtbehandeling geen contact met klager op te nemen en dus geen afdoende reactie te geven.

4    VERWEER

4.1    Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder voelde zich voldoende zeker van zijn kennis van het betreffende rechtsgebied om de behandeling van de zaak van klager op verantwoorde wijze op zich te kunnen nemen.

4.3    Dat het UWV eigener beweging haar beslissing heeft herzien en klager alsnog 100% arbeidsongeschikt heeft verklaard kan zeker als verdienste van de bemoeienis van verweerder worden beschouwd.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    De dossierstukken in de zaak bevonden zich bij Achmea en niet bij de kantoorgenote van verweerder. Op 14 september 2018 (de datum waarop verweerder Achmea liet weten dat hij bereid was de zaak in behandeling te nemen) kende verweerder de behandelingsdatum van de zaak nog niet.

4.5    Op 3 oktober 2018 heeft verweerder aan Achmea laten weten dat hij de zaak globaal had bestudeerd. Op 16 november 2018 heeft verweerder van Achmea groen licht gekregen om de zaak op basis van zijn kostenvoorstel te behandelen waarna verweerder op diezelfde dag om een medisch advies heeft gevraagd en aan de rechtbank uitstel van de mondelinge behandeling heeft gevraagd. De termijn tussen 3 oktober en 16 november is geen onredelijke termijn. Het kan altijd sneller maar er is geen sprake van een tuchtrechtelijk verwijtbare vertraging.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Verweerder heeft de e-mail van klager van 27 februari 2019 niet als klacht opgevat. Verweerder heeft pas veel later begrepen dat klager niet tevreden was en naar een andere advocaat wilde.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Niet gebleken is dat verweerder ondeskundig was om de zaak van klager te behandelen. Verweerder heeft dat ontkend en door klager is onvoldoende gesteld om dat aannemelijk te maken.

5.2    De raad verklaart klachtonderdeel a. derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij de zaak in september 2018 heeft overgenomen, dat hij Achmea op 14 september 2018 om informatie over de termijnen heeft verzocht, dat hij op dat moment nog niet de behandelingsdatum kende, dat hij op 16 november 2018 van Achmea groen licht heeft gekregen om de zaak op basis van zijn kostenspecificatie in behandeling te nemen en dat hij daarna onmiddellijk actie heeft ondernomen door de medische rapportage op te vragen en de rechtbank om uitstel te verzoeken. Verweerder meent dat hij daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.4    De raad is van oordeel dat verweerder zijn onbekendheid met de behandelingsdatum niet kan gebruiken als verontschuldiging voor het feit dat de medische rapportage te laat is ingediend. Een advocaat dient de termijnen in door hem behandelde zaken te bewaken en dient deze dus ook te kennen. De zaak was op 27 juni 2018 door de kantoorgenote van verweerder in behandeling genomen en door verweerder op 14 september 2018 overgenomen. Verweerder was dus in ieder geval vanaf 14 september 2018 verantwoordelijk voor het bewaken van de termijnen.

5.5    Door de zaak na 14 september 2018 eerst twee maanden te laten liggen en er na 13, althans 16, november 2018 niet voor te zorgen dat er binnen de resterende termijn op een zodanig tijdstip medische rapportage beschikbaar kwam dat deze tijdig voor de zitting kon worden ingediend, heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.6    De raad verklaart klachtonderdeel b. derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    In zijn e-mail van 27 februari 2019 vraagt klager aan verweerder om de zaak verder te behandelen (bedoeld zal zijn hoger beroep in te stellen) en schrijft hij dat hij anders genoodzaakt zal zijn om een klacht in te dienen omdat verweerder te laat is geweest met het sturen van de medische rapportage. En dat hij al gesproken heeft met de deken maar dat die heeft gezegd dat hij eerst moet proberen om de zaak met verweerder op te lossen, wat klager graag wil doen, aldus de e-mail, reden waarom hij om een onderhoud vraagt. Verweerder had deze brief moeten opvatten als een klacht waarvoor hij de interne klachtenregeling in werking had moeten laten treden en had in ieder geval op de brief van klager moeten reageren. Door dit na te laten heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.8    De raad verklaart klachtonderdeel c. derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Vaststaat dat verweerder de zaak niet goed van zijn zieke kantoorgenote heeft overgenomen waardoor klager de zaak in eerste instantie heeft verloren met de gevolgen voor klager van dien. Weliswaar heeft klager uiteindelijk een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen maar daar heeft hij zelf zonder daarbij hulp van verweerder te ontvangen de nodige moeite voor moeten doen. Bovendien is klager doordat aan de beslissing van het UWV geen terugwerkende kracht is en kon worden verleend in ieder geval gedurende een periode verstoken gebleven van een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dat verweerder ook tijdens de zitting nog geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft willen nemen en het kwalijke daarvan niet inziet speelt bij de bepaling van de maatregel ook een rol. En tenslotte is het tuchtrechtelijk verleden van belang. Op grond van dit alles legt de raad aan verweerder de maatregel van een berisping op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 aan forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 50,00 aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,00 (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 20-152/AL/MN.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b. en c. gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;   

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager op die manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op die manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op d1e manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en S.M. Bosch-Koopmans, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 11 januari 2021