ECLI:NL:TADRARL:2021:48 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-495

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2021:48
Datum uitspraak: 11-01-2021
Datum publicatie: 23-03-2021
Zaaknummer(s): 19-495
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij over tegenstrijdige belangenbehartiging en onvoldoende inzet tonen om een minnelijke regeling te bereiken in een echtscheidingsprocedure. Een derde heeft verweerder gebeld en tijdens dit telefoongesprek is gesproken over de mogelijkheid dat en de voorwaarden waarop verweerder de gezamenlijke belangen van klaagster en haar echtgenoot zou behartigen. Vervolgens is dit niet gebeurd en verweerder heeft zich voordat hij voor de ex-echtgenoot van klaagster ging optreden niet inhoudelijk met de zaak bemoeid en/of zaaksgebonden informatie ontvangen. Een minnelijke regeling verdient altijd de voorkeur maar als de standpunten van partijen te ver uiteen liggen en er juridische kwesties spelen die uitgezocht dienen te worden, kan de weg van een juridische procedure gevolgd worden teneinde de rechter over de geschilpunten te laten beslissen. Klachten ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2021

in de zaak 19-495/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 februari 2019 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 juli 2019 met kenmerk Z 787225, door de raad ontvangen op 24 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 november 2020 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde [M] en verweerder.

1.4    Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    e-mail van klaagster d.d. 19 oktober 2020 met bijlagen;

-    e-mail van verweerder d.d. 19 oktober 2020 met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder treedt op als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster in een echtscheidingsprocedure. Aanvankelijk hebben partijen geprobeerd er onderling uit te komen. In dat kader zijn zij onder meer bijgestaan door een bemiddelaar, hierna: de heer T, niet zijnde een advocaat.

2.3    Bij e-mail van 11 september 2018 heeft de heer T klaagster en haar ex-echtgenoot onder meer als volgt geschreven:

“Beste [T] en [B],
Onderstaand treffen jullie de notitie aan van de afspraken die wij de afgelopen maanden, naar mijn mening hebben gemaakt.
Voordat we de afspraak met de advocaat maken is het goed om het op hoofdlijnen hierover eens te zijn.
Ik heb de mail ook al aan de advocaat gericht zodat hij zich ook al kan inlezen en de mogelijkheid heeft om vragen te stellen.
[D]”

2.4    Bij brief van 13 september 2018 heeft een advocaat namens klaagster aan de ex- echtgenoot van klaagster bericht dat hij de belangen van klaagster in de echtscheidingsprocedure zou gaan behartigen. Op 14 november 2018 heeft verweerder van de ex-echtgenoot van klaagster opdracht gekregen in de echtscheidingsprocedure voor hem op te treden.

2.5    Bij brief van 16 november 2018 heeft de advocaat van klaagster onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“Ten eerste heeft cliënte de nodige moeite met en bezwaren tegen uw besluit om de belangen van uw cliënt te (gaan) behartigen.
Dat heeft alles te maken met het feit dat cliënte stelt dat het u niet vrijstaat voor uw cliënt op te treden, omdat u eerder door de toenmalige gezamenlijke adviseur van partijen, de heer T….., zowel telefonisch als per e-mail bent benaderd om als gezamenlijk advocaat voor partijen op te treden.……….
In elk geval blijkt uit een e-mail van de heer T…… van 11 september j.l. (waarin u in cc bent meegenomen en welke e-mail deels aan u gericht is) dat u op dat moment door de heer T …… volledig bent gekend in de zaken die volgens hem tot dan tussen partijen waren besproken. Ook worden als bijlagen bij die e-mail de nodige documenten aan u toegezonden waarvan u, vanuit uw rol als beoogd gezamenlijk advocaat van partijen, kennis hebt genomen, althans hebt kunnen nemen.
……….
Ten tweede heeft cliënte, zoals u ongetwijfeld van uw cliënt hebt vernomen, een voorstel gedaan voor een regeling van de gevolgen van de echtscheiding. Dat voorstel dateert van 26 oktober 2018. Cliënte heeft zich bereid verklaard dat voorstel tot uiterlijk vandaag gestand te doen en niet langer. Mocht ik vandaag daarom geen inhoudelijke reactie ontvangen, dan vervalt het voorstel van cliënte en zal ik namens cliënte een procedure aanhangig maken. (…)”

2.6    Bij e-mail van 16 november 2018 heeft verweerder vervolgens onder meer het volgende aan de advocaat van klaagster bericht:

“(…) Voorts heb ik met geen van partijen ooit een of enig gesprek gehad, noch heb ik voor een partij werkzaamheden verricht. De heer…[de cliënt van verweerder] noch mevrouw … [klaagster] is cliënt van mij geweest voordat de heer ……[de cliënt van verweerder] bij mij kwam. Ik ken geen regel die verbiedt voor hem op te treden en terugtrekken zal ik mij zeker niet.”

2.7    Inmiddels is in de echtscheidingsprocedure onder meer over de vermogensafwikkeling uitspraak gedaan. Verweerder is namens zijn cliënt van de uitspraak in hoger beroep gekomen. Er is in hoger beroep nog geen uitspraak gedaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in een echtscheidingsprocedure als advocaat van de ex- echtgenoot van klaagster is gaan optreden, terwijl verweerder in een eerder stadium was benaderd om als gezamenlijk advocaat van partijen op te treden en in dat kader ook kennis van zaaksgebonden informatie had genomen;

b)    verweerder zich onvoldoende heeft ingezet om tussen partijen tot een minnelijke oplossing te komen.

3.2    Ter onderbouwing van de klachtonderdelen heeft klaagster het volgende naar voren gebracht:

Ad klachtonderdeel a)

3.3    Verweerder mag niet optreden voor haar ex-echtgenoot omdat hij eerder is benaderd om voor partijen samen werk te doen. Door de heer T zijn toen ook allerlei stukken van partijen aan verweerder gestuurd. Ook is verweerder in de periode dat de heer T voor partijen bemiddelde op de achtergrond bij de bemiddeling betrokken geweest doordat de heer T hem diverse malen met vragen over de zaak heeft benaderd. Verweerder heeft kennis die hij nu kan gebruiken in het voordeel van zijn cliënt terwijl dat niet eerlijk is omdat verweerder eerst als gezamenlijk advocaat zou optreden. Opmerkelijk is ook dat de e-mail van 11 september 2018 naar een privé e-mail adres van verweerder is gezonden.

Ad klachtonderdeel b)

3.4    Verweerder doet niet zijn best om te voorkomen dat de zaak uit de hand loopt. Verweerder zou zijn best moeten doen om de echtscheiding samen met de advocaat van klaagster op te lossen. De advocaat van klaagster heeft al in oktober 2018 namens klaagster een voorstel gedaan, maar daarop is verweerder helemaal niet ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Tot zijn verweer heeft verweerder het volgende aangevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Op 11 september 2018 zijn tussen verweerder en de heer T de volgende contacten geweest. Eerst heeft de heer T verweerder gebeld met de vraag of verweerder een echtscheiding wilde behandelen. Er zijn toen geen namen genoemd. Verweerder heeft toen aangegeven dat hij onder de voorwaarde dat partijen het volledig eens waren bereid was de echtscheiding te regelen. Die middag heeft verweerder een e-mail van de heer T ontvangen. Die bevatte geen opdracht. Daarop heeft verweerder de heer T gebeld en daarnaar gevraagd. De heer T heeft toen geantwoord dat hij niet wist of er een opdracht zou volgen. Verweerder heeft toen de heer T geantwoord dat hij de e-mail van die middag niet zou lezen en die onmiddellijk zou verwijderen, hetgeen vervolgens is gebeurd. De e-mail is ongelezen in de prullenbak van de computer van verweerder beland. Het is juist dat de e-mail van de heer T naar een privé e mail adres van verweerder is gezonden. Dat was het idee van de heer T. Verweerder en de heer T kennen elkaar informeel. Kennelijk had de heer T nog een oud adres van verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Op 16 november 2018 heeft verweerder van de advocaat van klaagster een brief ontvangen waarin stond dat het eerder namens klaagster gedane voorstel zou vervallen indien daarmee die dag niet zou worden ingestemd. Dat was wel erg kort dag nu verweerder de zaak op 14 november 2018 had ingenomen.

4.4    Het was ook niet te verwachten dat de zaak op stel en sprong zou kunnen worden opgelost omdat er veel juridische kwesties speelden. Onder meer de waardering van aandelen van twee vennootschappen waarvan de cliënt van verweerder voor 100% aandeelhouder was in verband waarmee register valuaters moesten worden ingeschakeld, de hoogte van de daarmee samenhangende AB-claim, de peildatum, pensioenverplichtingen die van invloed waren op de waarde van de aandelen en schenkingen die onder een uitsluitingsclausule vielen. Ter onrechte heeft de rechtbank bij de waardering van de aandelen geen rekening met de AB-claim gehouden. Daarom is hoger beroep ingesteld. Tijdens de behandeling van 22 oktober 2020 heeft het gerechtshof op een andere wijze dan de rechtbank naar deze kwestie gekeken.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Tussen partijen staat vast dat verweerder op 11 september 2018 van de heer T een e-mail met inhoudelijke informatie over de zaak heeft ontvangen en verweerder erkent dat er op die dag tweemaal telefonisch contact met de heer T is geweest. Wat klaagster nog meer heeft gesteld over de bemoeienis van verweerder met de zaak is niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt. Met name is niet vast komen te staan dat verweerder eerder dan op 11 september 2018, en ook daarna, de heer T over de zaak heeft geadviseerd.

5.2    Verweerder heeft de zaak niet voor beide partijen in behandeling genomen en heeft zich voordat hij voor de ex-echtgenoot van klaagster ging optreden niet inhoudelijk met de zaak bemoeid.

5.3    Op grond van bovenstaande komt de raad tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een tegenstrijdig belang dat verweerder van het aannemen van de zaak van de ex-echtgenoot van klaagster had moeten weerhouden, zodat de raad de klacht ongegrond verklaart.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Ter zitting is onweersproken door verweerder gesteld dat hij de zaak op 14 novermber 2018 heeft ingenomen. Uit het klachtdossier blijkt dat de advocaat van klaagster verweerder twee dagen nadien een brief heeft gestuurd met het verzoek diezelfde dag op een eerder gedaan voorstel te reageren, bij gebreke waarvan het voorstel zou vervallen. De raad oordeelt het alleszins begrijpelijk, dat verweerder niet binnen de gestelde termijn op dit voorstel is ingegaan en meer tijd heeft genomen, temeer daar tussen partijen vast staat dat er veel juridische kwesties speelden en ook aan beide zijden was geadviseerd om register valuaters in te schakelen. Een minnelijke regeling verdient altijd de voorkeur maar als de standpunten van partijen te ver uiteen liggen en er juridische kwesties spelen die uitgezocht dienen te worden, kan de weg van een juridische procedure gevolgd worden teneinde de rechter over de geschilpunten te laten beslissen.

5.5    De raad ziet niet in hoe klaagster meent verweerder er een verwijt van te kunnen maken dat er eerder in de zaak geen minnelijke regeling is getroffen en verklaart de klacht derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart beide klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door: mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en S.M. Bosch-Koopmans, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

Griffier                                                                           Voorzitter

Verzonden d.d. 11 januari 2021