ECLI:NL:TADRARL:2021:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-627
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2021:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-02-2021 |
Datum publicatie: | 17-03-2021 |
Zaaknummer(s): | 19-627 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Een crediteur van een nalatenschap kan een zelfstandig belang hebben bij een klacht over de wijze waarop een advocaat van de declareert ten laste van de nalatenschap. Buitensporig declareren ten laste van een nalatenschap heeft immers als gevolg dat er substantieel minder actief overblijft voor de andere schuldeisers van de nalatenschap. Deze klachtonderdelen zijn derhalve wel ontvankelijk, maar ongegrond omdat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2021
in de zaak 19-627/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 4 maart 2019 heeft klaagster de klacht aangevuld.
1.2 Op 9 september 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 18/164 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Daarbij waren klaagster, vergezeld door haar gemachtigde, en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de gemachtigde van verweerder van 27 november 2020.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Mevrouw O (hierna: moeder) is op 1 november 2016 overleden. Bij testament van 4 augustus 2004 heeft moeder haar zoon C tot enig erfgenaam benoemd en haar andere zoon C en haar dochter, klaagster, uitgesloten als erfgenamen. Neef V is tot executeur benoemd.
2.3 In 1979 heeft klaagster met moeder een (huur)koopovereenkomst gesloten voor een woning c.a. te [B]. Na overlijden van moeder zou de woning geleverd worden aan klaagster voor een koopprijs van € 68.067,03.
2.4 Verweerder heeft de belangen van moeder en die van haar zoon C behartigd in verschillende procedures, waaronder tegen klaagster. In een daarvan is bij vonnis van 6 april 2011 door de rechtbank Oost-Brabant voor recht verklaard dat moeder toerekenbaar tekort is geschoten jegens klaagster in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen hen in juli 1979 gesloten (huur)koopovereenkomst doordat moeder een aan klaagster verkocht perceel ten onrechte had verkocht aan haar zoon C. Daarbij is moeder veroordeeld tot het voldoen van schadevergoeding aan klaagster, nader op te maken bij staat.
2.5 Na overlijden van moeder in november 2016 heeft neef V verweerder verzocht om hem en zoon C bij te staan bij problemen die waren gerezen bij de afwikkeling van de nalatenschap, onder meer over de omvang van de legitieme porties in verband met de koopovereenkomst tussen moeder en klaagster. Bij brief van 24 november 2016 heeft verweerder de opdracht bevestigd. Afgesproken is de declaraties van verweerder op naam van de nalatenschap zouden worden gesteld, omdat moeder in haar testament had bepaald dat de door de executeur in de uitoefening van zijn taak gemaakte kosten voor rekening van de erfgenamen zouden komen. Vanwege complexe erfrechtelijke aspecten van de zaak heeft verweerder een notaris en een kandidaat-notaris, die kantoorgenoten van hem zijn, gevraagd om notariële bijstand te verlenen.
2.6 Op 25 januari 2017 heeft verweerder de partijnotaris van klaagster laten weten dat neef V zijn benoeming tot executeur had aanvaard, dat de executeur medewerking zou verlenen aan levering van de woning aan klaagster en dat zoon C zich nog beraadde over aanvaarding van de nalatenschap.
2.7 Zoon C heeft op 21 februari 2017 de nalatenschap van erflaatster verworpen. Als gevolg daarvan is neef V de opvolgend erfgenaam van erflaatster geworden. Om die reden heeft de rechtbank Oost-Brabant neef V op diens verzoek bij beschikking van 28 juli 2017 per 1 augustus 2017 als executeur van de nalatenschap ontslagen.
2.8 Bij beschikking van 13 maart 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant op verzoek van klaagster de heer L benoemd als wettelijk vereffenaar van de nalatenschap (hierna verder: de vereffenaar).
2.9 Verweerder heeft zich op 5 mei 2018 bij de vereffenaar gemeld als schuldeiser van de nalatenschap, omdat zijn kantoor in opdracht van de executeur werkzaamheden had verricht die nog betaald moesten worden. Verweerder heeft verzocht om het kantoor voor een bedrag van € 25.448,15 op de lijst van erkende crediteurs te plaatsen. De vereffenaar heeft verweerder in reactie hierop verzocht de vordering te onderbouwen en daartoe stukken aan te leveren. Verweerder heeft op 1 juni 2018 een 50-tal digitale bestanden aan de vereffenaar gezonden.
2.10 De vereffenaar heeft de declaraties van verweerder niet in de uitdelingslijst opgenomen, omdat de vordering naar zijn mening onvoldoende was onderbouwd. De vereffenaar heeft geen uitdelingslijst ter inzage gelegd.
2.11 Bij vonnis van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vereffenaar op verzoek van klaagster bij verstek veroordeeld om medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan klaagster en bepaald dat klaagster de koopsom van € 68.967.03 kon verrekenen met haar vorderingen op de nalatenschap.
2.12 De voorzitter van het bestuur van het advocaten- en notariskantoor waar verweerder werkzaam is, heeft in zijn e-mail van 4 september 2018 aan de vereffenaar geconstateerd dat sprake was van een impasse tussen de vereffenaar en verweerder en dat hij daarom bereid was om, ondanks dat de vereffenaar geen cliënt van het kantoor was, aan de klachtenfunctionaris van het kantoor te vragen om met hem in gesprek te gaan om, in afstemming met verweerder, de mogelijkheden voor een oplossing te bespreken. Klaagster noch de vereffenaar zijn hierop ingegaan.
2.13 De vereffenaar heeft bij brief van 15 oktober 2018 een klacht bij de deken ingediend tegen verweerder (bekend bij de raad onder zaaknummer 19-428). De klacht is tevens gericht tegen het advocaten- en notariskantoor waaraan verweerder is verbonden en tegen de voorzitter van het bestuur van het kantoor (bekend bij de raad onder zaaknummers 19 393 en 19-394). Bij voorzittersbeslissing van 16 september 2019 zijn de klachten tegen het advocaten- en notariskantoor en tegen de voorzitter van het bestuur daarvan kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De vereffenaar heeft hiertegen verzet ingesteld. De vereffenaar heeft op 4 juli 2019 nog een klacht (bekend bij de raad onder zaaknummer 20-679) ingediend tegen een kantoorgenoot van verweerder, die de notaris en kandidaat notaris heeft bijgestaan bij de tuchtprocedure die de vereffenaar aanhangig had gemaakt bij de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden.
2.14 Bij brief van 14 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klacht is tevens gericht tegen het advocaten- en notariskantoor en tegen de voorzitter van het bestuur van het kantoor (bekend bij de raad onder zaaknummers 19 628 en 19-629). Bij voorzittersbeslissing van 27 november 2019 zijn deze klachten kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing.
2.15 Na afloop van de behandeling van de klacht en het verzet van klaagster door de raad op de zitting van 14 december 2020, zijn de klachten en het verzet van de vereffenaar ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting hebben de vereffenaar en verweerders een regeling getroffen en zijn de klachten en het verzet met de zaaknummers 19-428, 19-393, 19-394, 20-679 ingetrokken. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Onderdeel van de afspraak was, dat vanwege de samenhang met de zaken van klaagster met die van de vereffenaar de voorzitter van het bestuur van het advocatenkantoor en de vereffenaar over de getroffen regeling contact zouden opnemen met klaagster en haar gemachtigde. Vervolgens zou de voorzitter van het bestuur van het advocatenkantoor mede namens de gemachtigde van klaagster in de eerste week van januari 2021 aan de raad laten weten of onderhavige zaak en de verzetzaken 19-628, 19-629 nog uitspraak van de raad behoeven.
2.16 Bij brief van 8 januari 2021 heeft de voorzitter van het bestuur van het advocatenkantoor de raad laten weten dat de onderhavige klacht niet door klaagster is ingetrokken, evenmin als haar verzet in de zaken 19-628 en 19-629. De raad zal bij afzonderlijke beslissing uitspraak doen over de verzetzaken van klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft structureel niet adequaat gereageerd op vragen, hij overschrijdt termijnen en maakt niet duidelijk of er al dan niet een overeenkomst van opdracht is aangegaan met de nalatenschap. Hierdoor wordt de vereffenaar ernstig belemmerd bij de uitoefening van zijn taak als vereffenaar.
b) Verweerder houdt geen rekening met de belangen van de cliënt en de bijzondere positie van de vereffenaar, maar laat met betrekking tot de declaratie het eigen belang prevaleren. Dit punt is met name van belang omdat de nalatenschap en de verwerpende erfgenaam, zoon C tegenstrijdige belangen hebben, terwijl zoon C zich ook heeft verrijkt ten koste van de nalatenschap.
c) Verweerder heeft geweigerd belangrijke stukken te verstrekken, hetgeen in het bijzonder klemt omdat hij voor de erfgenaam, zoon C en de executeur veel werkzaamheden heeft verricht en daar grote sommen geld voor heeft gedeclareerd.
d) Verweerder heeft niet voldaan aan eisen van transparantie en zorgvuldigheid en vastleggen van afspraken. Bij gebrek aan informatie is klaagster genoodzaakt aan te nemen dat er geen behoorlijke opdrachtbevestiging is en geen vastlegging van financiële afspraken. Verweerder hanteert een erg hoog uurtarief en heeft klaagster niet geïnformeerd over een verhoging vanaf januari 2018. Verweerder voldoet hiermee niet aan de op hem rustende informatieplicht.
e) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan financiële malversaties in het dossier, onduidelijkheid laten bestaan over de persoon van de opdrachtgever en heeft werk gedeclareerd aan de nalatenschap dat werd verricht voor anderen. In lopende dossiers werd de debiteur gewisseld zonder dat daartoe aanleiding was. Bij gebreke van goede afspraken had er niet gedeclareerd mogen worden zoals feitelijk is geschied. Bovendien is geen onderscheid gemaakt tussen de periode dat er geen vertegenwoordiger was van de nalatenschap en daarna. Door deze gang van zaken zijn de nalatenschap en klaagster als schuldeiser benadeeld.
f) Verweerder heeft buitensporig gedeclareerd, onvoldoende afstand bewaard tot zijn cliënt C, waardoor de nalatenschap van € 38.000 werd gereduceerd tot nul. Voor die consequentie had verweerder moeten waarschuwen. Door zijn handelswijze heeft verweerder de vereffening en de betaling aan schuldeisers, waaronder klaagster, tegengewerkt.
g) Verweerder heeft onvoldoende deskundig geadviseerd waardoor schade is ontstaan. Die advisering betrof vooral het opvoeren van een pseudo-legaat en het bestaan van een bankrekening in het buitenland. Er is vertraging ontstaan in de levering van het onroerend goed aan klaagster.
h) Verweerder is nooit ingegaan op een poging van klaagster om een minnelijke regeling te treffen. Ook daardoor is aanzienlijke schade ontstaan.
i) Verweerder is niet gespecialiseerd in erfrecht c.a., maar heeft wel geadviseerd op dat gebied en bovendien heeft hij een specialistentarief in rekening gebracht. Verweerder moest steeds een beroep doen op de afdeling notariaat van het kantoor, waardoor de rekening steeds hoger werd.
j) Verweerder heeft evident en bewust tegenstrijdige belangen behartigd. Daarnaast werden diensten in rekening gebracht bij degene die tegenstrijdig belang had, de nalatenschap. Verweerder heeft niet gereageerd toen hij door de vereffenaar werd aangesproken op zijn werkwijze. Ook weigerde hij zich terug te trekken.
k) Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden door de vereffenaar als vertegenwoordiger van de nalatenschap informatie toe te zenden met kopie aan de ontslagen executeur V en de verwerpende erfgenaam C. Dit levert een datalek AVG op en toen verweerder hierop is geattendeerd, heeft hij niet de passende actie ondernomen.
l) Verweerder heeft verschillende malen bewust evident feitelijk onjuiste uitlatingen gedaan waardoor zijn cliënt C werd bevoordeeld ten nadele van de nalatenschap. Ook werden onjuistheden verkondigd over een schuldeiser van de nalatenschap.
m) Verweerder heeft zich op ongepaste wijze uitgelaten over klaagster en heeft met gebruikmaking van onjuiste feiten getracht haar zwart te maken.
n) Verweerder is blijven optreden voor moeder terwijl deze dement was waardoor totale onduidelijkheid ontstond, mede omdat geen contact mogelijk was tussen verweerder en moeder.
o) Verweerder heeft klaagster en de vereffenaar niet correct geïnformeerd over de klachtenregeling van het kantoor. Hij heeft klaagster en de vereffenaar ten onrechte niet verwezen naar een klachtbehandelaar, maar is zelf de klachten blijven behandelen. Er werd veel druk uitgeoefend om te betalen en ook de afdeling notariaat maakte zich daar schuldig aan.
p) Verweerder is nadrukkelijk gewezen op zijn falen met betrekking tot het declareren, maar hij heeft niet gewezen op de gevolgen van zijn tekortkoming.
q) Verweerder heeft zich op onheuse wijze jegens klaagster uitgelaten, onder meer waar hij klaagster verwijt dat zij de klacht van de vereffenaar heeft overgenomen, dat de vereffenaar en zij twee handen op één buik zouden zijn en waar verweerder stelt dat het verstekvonnis van 22 augustus 2018 het gevolg zou zijn van een één-tweetje van klaagster en de vereffenaar, dat klaagster jarenlang niet bereid was te procederen en dat de vereffenaar de uitdelingslijst niet ter inzage zou hebben gelegd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
4.2 Verweerder heeft erop gewezen dat hij in de jaren 2004 tot 2012 heeft opgetreden als advocaat van moeder in de geschillen die zij met klaagster had. De klachten zijn pas op 14 november 2018 ingediend. Dit betekent dat klachtonderdeel n), waarin wordt geklaagd over zijn optreden voor moeder, wegens verjaring niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3 Verweerder heeft er voorts op gewezen dat klaagster de klachten naar eigen zeggen grotendeels van de vereffenaar heeft overgenomen en tot de hare heeft gemaakt. Voor de ontvankelijkheid van haar klachten is dit niet voldoende. Klaagster heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd om welke reden zij een eigen belang heeft bij de overgenomen klachten. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is voor ontvankelijkheid van klachten een vereiste dat een klager rechtsreeks in zijn of haar belangen moet zijn getroffen. De klachten zijn dan ook grotendeels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een eigen belang. De klachten zouden bovendien niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege misbruik van het klachtrecht.
4.4 Voor zover de klachten wel ontvankelijk zouden zijn, is van belang dat de klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij. In het licht van de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt een advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Verweerder is van mening dat hij ruimschoots binnen deze grenzen is gebleven.
4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat de klachten dermate vaag, onduidelijk en onvoldoende gespecificeerd zijn, dat hij niet geacht kan worden gehouden te zijn om expliciet op ieder afzonderlijk klachtonderdeel te reageren. Verweerder heeft desondanks op enkele punten een inhoudelijke reactie gegeven. Hij heeft naar voren gebracht dat klaagster niet het recht heeft om te klagen over declaraties die zijn gebaseerd op afspraken met de cliënten van verweerder en die door zijn cliënten zijn geaccordeerd. Verder is verweerder van mening dat de vereffenaar wel degelijk zijn taak naar behoren kan uitvoeren, ondanks dat deze van mening is dat verweerder de declaraties onvoldoende heeft onderbouwd. De vereffenaar kan immers de declaraties als betwiste vorderingen opnemen in de uitdelingslijst, waarna het advocatenkantoor als crediteur hiertegen verzet kan instellen. De rechtbank zal vervolgens een beslissing nemen over de vorderingen van het advocatenkantoor op de nalatenschap. De crediteur bepaalt zelf in hoeverre hij zijn vordering onderbouwt. De vereffenaar kan daaraan geen eisen stellen en klaagster al helemaal niet. Als de vorderingen onvoldoende onderbouwd blijken, komt dat voor risico van de crediteur; zijn vorderingen zullen in dat geval door de rechter worden afgewezen. Verweerder is voorts van mening dat, afgezien van het feit dat klaagster geen eigen belang heeft bij het verwijt dat verweerder de vereffenaar niet heeft gewezen op de klachtenregeling van het kantoor, deze klachtenregeling alleen geldt voor cliënten van het kantoor en niet voor wederpartijen en derden. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat hij zich in zijn e-mail van 13 juli 2018 niet nodeloos grievend jegens klaagster heeft uitgelaten, aangezien hij de ruime grenzen die voor hem als advocaat van de wederpartij gelden niet heeft overschreden.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om een handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Voor zover de raad van oordeel is dat de navolgende klachtonderdelen ontvankelijk zijn, zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
5.2 De raad constateert dat de klachtonderdelen van de klacht van klaagster vrijwel gelijkluidend zijn aan die van de klacht van de vereffenaar. Klaagster heeft ook in haar klachtbrief aangegeven dat zij na kennisname van de klacht van de vereffenaar heeft besloten om deze klacht over te nemen. Ter zitting heeft klaagster bevestigd dat zij de klachten van de vereffenaar heeft bewerkt en vervolgens bij de raad als zelfstandige klacht heeft ingediend. De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen. In verband hiermee zal de raad eerst moeten beoordelen of klaagster voldoende eigen belang heeft bij de klachtonderdelen om daarin te kunnen worden ontvangen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de communicatie tussen de vereffenaar en verweerder, maar ziet niet op communicatie tussen klaagster en verweerder. Gezien het onder 5.2 overwogene, is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk, nu klaagster niet rechtstreeks in haar eigen belang is getroffen. Klachtonderdeel a) zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.4 Bij dit klachtonderdeel heeft klaagster naar het oordeel van de raad geen rechtstreeks eigen belang. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.2, heeft dit tot gevolg dat klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.5 Nu vaststaat dat klaagster niet zelf verweerder om bepaalde stukken heeft gevraagd, is de raad onder verwijzing naar 5.2 van oordeel dat klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Klachtonderdeel d)
5.6 In dit klachtonderdeel klaagt klaagster erover dat verweerder niet transparant is geweest in zijn financiële afspraken met zijn cliënt, onder meer door de afspraken niet vast te leggen in een opdrachtbevestiging. De norm waarvan klaagster stelt dat die door verweerder is geschonden, dient echter ter bescherming van de cliënt van een advocaat, niet voor de wederpartij van de cliënt van de advocaat. Klaagster heeft dan ook naar het oordeel van de raad geen eigen belang bij dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel d) zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdelen e) en f)
5.7 De klachtonderdelen e) en f) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij betreffen het verwijt dat verweerder buitensporig heeft gedeclareerd ten laste van de nalatenschap en zich schuldig heeft gemaakt aan financiële malversaties. Klaagster heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij als schuldeiser belang heeft bij deze klachten, omdat alles wat ten koste van de nalatenschap is gedeclareerd niet aan haar als schuldeiser kan worden uitgekeerd. De raad is met klaagster van oordeel dat een crediteur van een nalatenschap een zelfstandig belang kan hebben bij een klacht over de wijze waarop een advocaat van de executeur declareert ten laste van de nalatenschap. Buitensporig declareren ten laste van een nalatenschap heeft immers als gevolg dat er substantieel minder actief overblijft voor de andere schuldeisers van de nalatenschap. Klachtonderdelen e) en f) zijn derhalve wel ontvankelijk. Op basis van de overgelegde stukken en de door klaagster aangedragen feiten kan de raad echter niet vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd dan wel financiële malversaties heeft gepleegd. Nu niet is gebleken dat verweerder zich in dit opzicht klachtwaardig ten opzichte van klaagster heeft gedragen, zullen klachtonderdelen e) en f) ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel g)
5.8 De raad is van oordeel dat klaagster in dit klachtonderdeel klaagt over schending van een norm die niet dient ter bescherming van de wederpartij, maar ter bescherming van de eigen cliënt. Zoals is overwogen in 5.6, zal daarom dit klachtonderdeel vanwege het ontbreken van een eigen belang van klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel h)
5.9 Klaagster kan in dit klachtonderdeel worden ontvangen, aangezien het een poging van klaagster zelf betreft om een minnelijke regeling te treffen. Het verwijt dat in dit klachtonderdeel wordt gemaakt betreft het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Zoals is overwogen in 5.1, betekent dit dat de advocaat een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten als hij namens zijn cliënt een verzoek om een schikking van de wederpartij afwijst. Hij heeft daarmee de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid niet overschreden. Klachtonderdeel h) zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel i)
5.10 De raad is van oordeel dat klaagster in dit klachtonderdeel klaagt over schending van een norm die niet dient ter bescherming van klaagster, maar ter bescherming van de eigen cliënt. Nu klaagster de wederpartij is van de cliënt van verweerder, heeft zij geen eigen belang bij dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel i) zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel j)
5.11 Naar het oordeel van de raad betreft dit klachtonderdeel eveneens de schending van een norm die niet dient ter bescherming van de wederpartij, maar ter bescherming van de eigen cliënt, waardoor klaagster geen eigen belang heeft bij haar klacht hierover. Klachtonderdeel j) zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel k)
5.12 Het beroepsgeheim van een advocaat dient ter bescherming van zijn eigen cliënt. Klaagster heeft dan ook geen eigen belang bij een klacht over een eventuele schending daarvan. Klachtonderdeel k) zal mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel l)
5.13 Klachtonderdeel l) is ontvankelijk, omdat klaagster hierbij een rechtstreeks eigen belang kan hebben. De raad is echter van oordeel dat een feitelijke grondslag voor het in dit klachtonderdeel aan verweerder gemaakte verwijt ontbreekt. Klachtonderdeel l) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel m)
5.14 Klachtonderdeel m) is ontvankelijk, omdat klaagster hierbij een rechtstreeks eigen belang kan hebben. De raad is echter van oordeel dat een feitelijke grondslag voor het in dit klachtonderdeel aan verweerder gemaakte verwijt ontbreekt. Klachtonderdeel m) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel n)
5.15 Op grond van artikel 46 g lid 1 Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.
5.16 Verweerder heeft in zijn verweer aangevoerd dat hij moeder in de jaren 2004 tot 2012 als advocaat heeft bijgestaan in diverse juridische geschillen met klaagster. Dit is niet door klaagster betwist. Naar het oordeel van de raad is de in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn dan ook in het jaar 2012 aangevangen. De klacht is echter pas op 14 november 2018 door klaagster bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 46 g lid 2 Advocatenwet op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend, is niet gebleken. Klachtonderdeel n) is niet tijdig ingediend en zal om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel o)
5.17 Dit klachtonderdeel betreft naar het oordeel van de raad het verwijt dat een norm is geschonden die niet dient ter bescherming van klaagster als wederpartij, maar ter bescherming van de eigen cliënt. Een advocaat is immers gehouden om zijn eigen cliënt te wijzen op de klachtenregeling van het kantoor, maar deze verplichting geldt niet voor een wederpartij van zijn cliënt. Aangezien klaagster geen eigen belang heeft bij dit klachtonderdeel, zal klachtonderdeel o) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Klachtonderdeel p)
5.18 Dit klachtonderdeel heeft naar het oordeel van de raad geen zelfstandige betekenis. Niet valt in te zien welk concreet tuchtrechtelijk verwijt verweerder in dit klachtonderdeel door klaagster wordt gemaakt. Klachtonderdeel p) zal om die reden ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel q)
5.19 Dit klachtonderdeel is ontvankelijk, aangezien klaagster rechtstreeks in haar belangen kan zijn getroffen door uitlatingen van verweerder. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich jegens haar op een aantal punten onheus heeft uitgelaten. Voor zover het de opmerking van verweerder betreft dat klaagster de klacht van de vereffenaar heeft overgenomen, valt niet in te zien hoe hem dat tuchtrechtelijk kan worden verweten, nu klaagster zelf in haar klachtbrief heeft vermeld dat zij dit heeft gedaan en dit ter zitting heeft bevestigd. Voor zover het verwijt de overige in dit klachtonderdeel vermelde uitlatingen van verweerder betreft, is de raad van oordeel dat verweerder met deze uitlatingen de onder 5.1 verwoorde ruime grenzen die gelden voor een advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Nu niet is komen vast te staan dat verweerder zich nodeloos grievend heeft uitgelaten over klaagster, zal klachtonderdeel q) ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d), g), i), j), k), n) en o) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klachtonderdelen e), f), h), l), m), p) en q) ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. H.H. Tan en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2021.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 22 februari 2021.